Zoek binnen Anda

anda suriname
suriname.nu suriname index website
Veelgestelde vragen komen binnenkort

 

Suriname is een land gelegen in Zuid-Amerika, grenzend aan Frans-Guyana, Guyana en Brazilie. Het heeft een bevolking van ongeveer 600.000 mensen. Het land heeft een rijke geschiedenis.

Suriname heeft een tropisch klimaat en is grotendeels bedekt met regenwouden en savannes. Het heeft een grote verscheidenheid aan flora en fauna, waaronder vele bedreigde diersoorten zoals jaguars, reuzenotters en ara’s.

Suriname heeft een zeer diverse bevolking, bestaande uit verschillende etnische groepen, waaronder de Creolen, Hindoestanen, Javanen, Marrons, Joden, Nederlanders, Libanezen en inheemse volkeren. Deze diversiteit is terug te zien in de cultuur, het eten en de muziek van het land. De hoofdstad van Suriname is Paramaribo, een levendige stad met een historisch centrum dat op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat. Het land heeft ook een diverse natuurlijke omgeving, met regenwouden, bergen, rivieren en stranden.

Suriname heeft een weelderige natuur met een groot deel van het land bedekt met tropisch regenwoud. Het heeft ook verschillende rivieren, waaronder de Suriname, de Coppename en de Marowijne. Het land heeft ook een kustlijn aan de Atlantische Oceaan.

De officiele taal van Suriname is Nederlands, maar Sranan wordt ook veel gesproken.

De economie van Suriname is gebaseerd op de export van grondstoffen, zoals olie, goud en hout. Ondanks de natuurlijke rijkdommen kampt het land echter met sociale en economische uitdagingen.

Suriname heeft een diverse economie, met sectoren zoals mijnbouw, landbouw, toerisme en dienstverlening. Het land heeft een groeiende toeristische sector vanwege de natuurlijke schoonheid en culturele erfgoed.

Suriname heeft ook een rijke culinaire traditie, met gerechten zoals pom, saoto soep en roti.

De website

Suriname.Nu is een onafhankelijke website over Suriname, waar je informatie kunt vinden over verschillende onderwerpen, zoals geschiedenis, cultuur, economie, politiek en toerisme. Op deze website vind je ook actueel nieuws uit Suriname en een uitgebreid archief met artikelen en foto’s.

De website heeft verschillende secties, waaronder nieuws, geschiedenis, cultuur, toerisme, economie, politiek en Surinamers in Nederland.

De website is al sinds 1996 online en is een populaire bron van informatie voor mensen die geinteresseerd zijn in Suriname. De beheerders van de website zijn betrokken bij verschillende Surinaamse organisaties en zijn actief in de Surinaamse gemeenschap in Nederland.

Suriname.nu is een nuttige en informatieve website als u geinteresseerd bent in Suriname. Het biedt een breed scala aan artikelen en informatie over diverse onderwerpen met betrekking tot het land.

Suriname.nu is een populaire website over Suriname die al meer dan 20 jaar bestaat. Het biedt een uitgebreide en gevarieerde selectie van informatie over verschillende onderwerpen gerelateerd aan Suriname, zoals de geschiedenis, cultuur, politiek, economie en toerisme.

De kwaliteit van de informatie op Suriname.nu is goed en er wordt regelmatig nieuwe inhoud geplaatst.

Dobru

R. Dobru (Paramaribo, 29 maart 1935 – aldaar, 17 november 1983), pseudoniem van Robin Ewald Raveles, was een Surinaams dichter, schrijver en politicus (Statenlid voor de PNR en na 1980 een half jaar onderminister voor Cultuur). Zijn pseudoniem betekent: dubbele R, een verwijzing naar de initialen van zijn voor- en achternaam.

Als dichter en voordrachtskunstenaar was R. Dobru dé representant van het nationalisme, met name met het gedicht ‘Wan’ (de meeste mensen noemen het ‘Wan bon’ – Eén boom) uit zijn debuutbundel Matapi [Cassavepers] (1965), een gedicht dat door zijn eenvoudige woordkeus en structuur gemakkelijk gememoriseerd kan worden en dat veel Surinamers dan ook van buiten kennen. Het werd in veel talen vertaald. Dobru stimuleerde velen tot schrijven in het Sranan en Surinaams-Nederlands en werd door velen nagevolgd. Hij was redactielid van het tijdschrift Moetete (1968-69).

 

Zijn proza in Wasoema [Wasvrouw] verzamelde schetsen uit het leven op een erf van Paramaribo (1967), De plee (wc) en andere verhalen (1968) en de korte roman Oema soso [Enkel de vrouw] (1968) is levendig, maar lijdt aan een teveel aan gepreek. Zijn politieke memoires verschenen in 1969: Wan monki fri [Een stukje bevrijding]. Hij schreef voorts twee Surinaamse keukenmeidenromans, waaronder Bos mi esesi [Omhels mij snel] die vooral belangrijk zijn om hun gebruik van het Surinaams-Nederlands, en een bundel Anansi-Tori [Spinvertellingen] (1979). Zijn poëzie heeft in de vroege jaren enkele zuivere gedichten opgeleverd, maar verviel meer en meer in het afwikkelen van een recept. Hij speelde in op de politieke actualiteit, bijvoorbeeld met het gedicht ‘Gooi een stoel’ toen er op 11 juni 1979 in de Staten van Suriname een vechtpartij uitbrak waarbij er met stoelen werd gesmeten. De invloed van Cuba, Mao en Kim Il-sung leverden de laatste jaren enkel nog politiek getinte publicaties op.

Dobru schreef altijd over twee vaste thema’s: liefde en revolutie. Met de coup van 1980 ging hij enthousiast mee en hij werd op handen gedragen. Zijn beste gedichten werden bijeengebracht in Boodschappen uit de zon (1982). Postuum werd hem in 1989 de Gouden Ster van de Revolutie toegekend. In 2006 kreeg hij, eveneens postuum, de Gaanman Gazon Matodja Award. Toen hem eens gevraagd werd of hij leefde van de pen, antwoordde hij: “Ik leef van de revolutie! Ik wil dat de ogen van mijn volk opengaan.”

Dobru debuteerde in 1965 met de bundel ‘Matapi’, welke zoveel betekent als ‘cassavepers’. In het titelgedicht Matapi wordt een cassavepers aangeschreven; een pers waarmee de schadelijke stoffen uit de cassave worden gehaald, waarna er een soort stijfsel overblijft. Het stijfsel zou de Surinaamse cultuur moeten behouden. De bundel bevat Surinaams-Nederlandse gedichten, gedichten in het Sranan, en enkele korte prozastukken in het Sranan.

 

Hoewel Dobru in eerste instantie enkel in het Sranan schreef, zette hij later Nederlands in om een grotere lezersgroep te bereiken. Javaanse en Hindoestaanse critici hadden zijn werk een ‘Creoolse aangelegenheid’ genoemd. Sranan werd door hen niet gesproken. Sommige gedichten in Matapi zijn erg politiek geladen, andere behandelen het gevoelsleven van Dobru. Een aantal gedichten bevat verwijzingen naar de Winti-religie, waar Dobru een aanhanger van was.

Het bekendste gedicht uit de bundel is zonder twijfel ‘Wan Bon’, een gedicht waarin R. Dobru zijn hoop op één Surinaams volk uitdrukt. Aan de hand van verschillende metaforen beschrijft hij hoe Suriname weliswaar diverse bevolkingsgroepen kent, maar toch in staat zou moeten zijn één geheel te vormen. Het gedicht wordt nog regelmatig bij nationale gelegenheden voorgedragen en heeft een belangrijke symbolische functie binnen de Surinaamse literatuur ingenomen. Zijn poëzie en proza in het Sranan hebben er bovendien voor gezorgd dat Sranan meer als ‘volwaardige taal’ werd erkend. Dobru was één van de eerste schrijvers die de orale traditie van het Sranan doorbrak.

R. Dobru raakte al op jonge leeftijd geïnteresseerd in het Surinaams nationalisme. Op school werd hem verboden om Sranan, zijn moedertaal, te praten. Dit had ten gevolg dat hij zich lange tijd schaamde om zich in het Sranan uit te drukken. Hij zegt hierover: “Ik heb duizend strafregels moeten schrijven op de lagere school: ik mag geen Negerengels spreken.

 

Thuis moest je tegen je ouders Nederlands spreken, al spraken ze je in het Surinaams aan. Een keer heb ik het geprobeerd – er is mij door mijn moeder bijna een tand uit de mond geslagen. Ik was oneerbiedig.” Uiteindelijk kwam hij in aanraking met Wie Eegie Sanie, een beweging die het Surinaams en de Surinaamse cultuur wilde bevorderen. Hij zou uitgroeien tot een van de belangrijkste figuren binnen deze beweging.

Van zijn ouders kreeg hij een politieke opvoeding mee. Zijn vader, Josua Raveles, was een tijdlang lid van de Nationale Partij Suriname (NPS) en discussieerde vaak met zijn zoon over de Surinaamse politiek. Later distantieerde hij zich van de harde politiek die de partij er op nahield. R. Dobru sloot zich ook aan bij de NPS en richtte samen met Harrald Axwijk en Theo Uiterloo de daaruit voortkomende partij, de Partij Nationalistische Republiek, op. Voor deze partij werd hij parlementariër.

 

Over de begintijd van de NPS schrijft hij in Wan Monki Fri: “Weinigen hadden toen op 1 september 1961 vermoed, dat wij erin zouden slagen, dwars door sociale, religieuze en raciale groepen heen, onze ideeën eigendom te doen worden van de massa van ons volk. (…) Wij hebben strijd moeten leveren tegen onszelf en onderling, zodat defaitisme niet de overhand nam. Sommigen zijn onderweg gesneuveld. Het duurde te lang. Men werd moe. (…) Langzaam maar zeker kregen wij houvast bij groepen in de gemeenschap, die wij met onze rechtlijnigheid en onze opofferingsgezindheid overtuigden. De beginselen bleven staan. Als sterren van Bethlehem bleven wij daar achter optrekken naar de overwinning.”

Tijdens de eerste regeringsperiode, waar voor de PNR Eddy Bruma aan deelnam, brak er een aantal stakingen uit. Op 9 februari 1973 werd R. Dobru tijdens een van deze stakingen door een aantal agenten mishandeld. Tijdens de verkiezingen later dat jaar werd hij verkozen tot parlementariër. De PNR voerde inmiddels geen oppositie meer, en werd nu zelf hard aangevallen door met name links-communistische oppositiepartijen. Zelf probeerde R. Dobru zijn idealen zo min mogelijk te verloochenen in het licht van politieke concessies. Hij schreef in deze tijd veel politieke gedichten, waaronder het gedicht ‘Sjaki’, over een parlementariër die na verkiezing zijn volk niet meer in acht neemt.

Na de coup onder leiding van Bouterse in 1980 werd Dobru korte tijd onderminister van cultuur.

De R. Dobru-stichting die zijn gedachtegoed levend wil houden, publiceerde een kalender met zijn gedichten, maar liet verder zelden iets van zich horen. In 2006 liet Yvonne Raveles-Resida, weduwe van R. Dobru en voorzitter van de stichting, aan de Nederlandse ambassade weten dat hun verzoek om een gedicht van R. Dobru ter verfraaiing op het hek te mogen aanbrengen niet werd gehonoreerd vanwege de slechte behandeling van Surinaamse staatsburgers in Nederland.

Op 24 november 2010 promoveerde Cynthia Abrahams-Devid aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift: Wan bon ˗ Wan Sranan ˗ Wan Pipel; Robin ‘Dobru’ Raveles, Surinamer, dichter, politicus, 1935-1983. Promotor was prof. dr Michiel van Kempen, copromotor prof. dr em. Bert Paasman.

In november 2013 werd Dobru door de Anton de Kom-Universiteit van Suriname postuum een eredoctoraat toegekend; het was voor het eerst dat de universiteit iemand een eredoctoraat toekende die niet meer in leven was. De bul werd dertig jaar na Dobru’s overlijden in ontvangst genomen door zijn weduwe, Yvonne Raveles-Resida.

 

 

Bron Wikipedia Wiki pedia

Eduard Johan (Eddy) Bruma

Eduard Johan (Eddy) Bruma

Eduard Johan (Eddy) Bruma (Paramaribo, 30 mei 1925 – aldaar, 6 november 2000) was een Surinaams jurist, schrijver en politicus.

Eddy Bruma (1975)Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat hij gevangen vanwege zijn nationalistische activiteiten. Na die oorlog studeerde hij rechten aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en was hij in 1951 betrokken bij de oprichting van de Surinaamse culturele vereniging Wie Eegie Sanie. Na terugkeer in zijn moederland in 1954 vestigde hij zich als advocaat in Paramaribo. Daarnaast was hij in Suriname ook politiek actief.

Zo stichtte hij in 1959 de Nationalistische Beweging Suriname (NBS) die in 1961 opging in de creoolse Partij Nationalistische Republiek (PNR). De PNR streefde naar onmiddellijke onafhankelijkheid terwijl de eveneens creoolse NPS onder leiding van Pengel dat pas op lange termijn wilde. In dat jaar behaalde de PNR bij de Staten-verkiezingen geen zetel.

Bij de verkiezingen van 24 oktober 1969 haalde zijn partij wel een zetel waarna Bruma als Statenlid oppositie voerde tegen de regering onder leiding van premier Sedney. Verder was hij voorzitter van de in 1970 opgerichte vakbond Centrale 47 (C-47; een tegenhanger van de meer aan de NPS gelieerde Moederbond) totdat hij werd opgevolgd door Fred Derby.

In 1973 was de PNR één van de partijen die deel uitmaakte van de Nationale Partij-kombinatie (NPK) die 22 van de 39 zetels haalde. Na die verkiezingen was Eddy Bruma vier jaar lang de minister van Economische Zaken in het kabinet-Arron terwijl zijn partijgenoot Eddy Hoost minister van Justitie werd.

Tijdens die regeerperiode werd het ideaal van Bruma verwezenlijkt: Suriname werd in 1975 onafhankelijk van Nederland. Bij de parlementsverkiezingen van 1977 lukte het de PNR niet om een zetel te bemachtigen.

Na de staatsgreep in 1980 onder leiding van Desi Bouterse was Bruma de formateur van de regering Chin A Sen waar naast burgers ook leden van de Nationale Militaire Raad (NMR) in zaten. De arts Chin A Sen was lid van de PNR maar tot dan niet politiek actief.

Hierna was hij vooral actief als advocaat en gaf hij soms politieke adviezen. Zo gaf president Wijdenbosch zijn neef Bruma in 1996 de leiding over de evaluatie van de betrekkingen tussen Suriname en Nederland.

Eddy Bruma leidde in de jaren ’50 de culturele organisatie Wie Eegie Sanie, aanvankelijk in Nederland, later in Suriname. Hij was een voorvechter van het Sranan en mederedacteur van het Surinamenummer van het Friese tijdschrift De Tsjerne (1952) waarin zijn verhaal ‘De fuik’ verscheen over de leegloop van het arme kokosdistrict Coronie – later afgedrukt in de bloemlezingen Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en Mama Sranan (1999) .

Bruma schreef voorts gedichten (opgenomen in de bloemlezingen Creole Drum (1975) en Spiegel van de Surinaamse poëzie (1995) en toneelspelen die zich in de slaventijd afspelen: De geboorte van Boni (1952 in Nederland opgevoerd, in 1957 in het Sranan in Suriname) over de guerrillaleider Boni, zoon van een gevluchte slavin, die strijd voerde tegen de koloniale overheerser en de slavernij. Later volgde het stuk Basja Pataka (Suriname 1958). Hij schreef en regisseerde voorts Anansietori met veel dans en muziek uit de creoolse traditie.

Paul François Roos

Paul François Roos

Eind 18e eeuw ontstonden er de nodige culturele activiteiten in Suriname. Een van de destijds actieve dichters destijds was Paul François Roos.

Paul François Roos (1751–1805) was een Nederlands planter en dichter, werkzaam in Suriname. Roos kwam in 1769 in Suriname aan. Hij begon als “blankofficier” (overseer = opzichter) op de plantage De Goede Verwachting aan de Motkreek. Hij klom hierna op tot directeur op koffieplantage De Jonge Byekorf te Commewijne. Later werd hij administrateur en koopman / planter. Hij huwde in 1785 met Johanna Francina Seonnet, maar hij kreeg bij haar geen kinderen, wel bij zijn slavin Prinses.

Roos vervulde verschillende publieke functies en was betrokken bij de oprichting van het Kollegie van Natuur-Onderzoekinge en het letterkundig genootschap De Surinaamsche Lettervrinden. In 1784 schreef hij de Redevoering over de oorzaken van ’t verval en middelen tot herstel der volksplanting van Suriname. Ook schreef hij `Schets van het Plantaadjeleven’ . waarin hij uitvoerig het leven op een plantage schildert.

Het bekendste werk van Roos is Surinaamsche mengelpoëzy.

 

Geneeskundige School

Geneeskundige School

Afbeelding kan het volgende bevatten: 17 mensenToen in 1863 de slavernij werd afgeschaft, volgde er nog een periode van 10 jaar Staatstoezicht waarbij de vrijverklaarden nog verplicht werkzaamheden moesten verrichten.

Omdat men wel zag dat daarna een tekort aan arbeiders zou ontstaan, sloot de Nederlandse regering een overeenkomst met de Britse regering om immigranten (veldarbeiders) over te laten komen.

De eerste groep kwam in 1873 aan met de Lalla Rookh, kort daarop gevolgd door een tweede groep in 1874 en naderhand gevolgd door meerdere. Van de eerste groep stierven er in korte tijd 17% en van de tweede 19%.

Dat was voor de Britse regering het sein om een waarschuwing aan Nederland te richten om een betere gezondheidszorg tot stand te brengen op de plantages in de districten.

Daartoe werd op 1 april 1882 te Paramaribo een Geneeskundige School opgericht. Het was een kosteloze opleiding maar met de verplichting voor de afgestudeerden om daarna 6 jaar in een district te werken. Deze opleiding was geen volledige medische opleiding. Met het Surinaamse diploma mocht men alleen in West-Indië praktijk uitoefenen. In Nederland gaf het diploma wel recht om de studie af te ronden tot een volwaardig artsdiploma.

Over de start van opleiding is in de Surinaamse kranten van destijds weinig terug te vinden. Wel werd uitgebreid melding gemaakt van feestelijkheden toen de opleiding eenmaal een half jaar aan de gang was.

Paramaribo den 30 September 1882.

Op gisteren avond ten zeven ure hebben de kwekelingen van de geneeskundige school alhier, vergezeld van het corps muzikanten van het Garnizoen, bij gelegenheid van het sluiten van het eerste semester, een optogt met fakkellicht gehouden onder den toevloed eener zeer groote menigte.

In zeven rijtuigen gezeten begaf de stoet zich het allereerst naar het Gouvernementshuis, alwaar aan Z.E. den Gouverneur een ovatie en serenade werd gebragt uit erkentelijkheid voor de welwillende en krachtige medewerking aan de oprigting der school. Na het gebruik van ververschingen begaf de stoet zich vervolgens naar de huizen van de heeren, die van belang waren voor de opleiding.

Ten half elf ure had in de Gravenstraat het collation plaats door de kweekelingen aan den geneeskundigen inspecteur en hunne docenten aangeboden. De lokalen waren smaakvol versierd en helder verlicht. De disch was bekoorlijk aangerigt en de gasten hadden ruime keus van spijs en drank. De vrolijkheid van het feest werd door de uitvoering van verschillende muziekstukken door het militair corps verhoogd en eerst laat in den nacht nam het feest een einde.”

Totaal zijn er in de loop van de tijd ruim zeshonderd studenten ingeschreven geweest. De helft hiervan voltooide de studie in Nederland of Amerika.

Ongeveer 10% was vrouw.

De bekendste vrouw was ongetwijfeld SOPHIE REDMOND. Zij was de eerste afgestudeerde vrouwelijke dokter in Suriname. In de volksmond verwierf zij de erenaam ‘dokteres’. Sophie, geboren in Paramaribo op 14 januari 1907, was de dochter van de onderwijzer Philippus Redmond en Adolfina Herku. Na de lagere school, volgde ze de MULO. Haar vader zag graag dat zij onderwijzeres zou worden, maar ze liet zich er niet van weerhouden om arts te worden, ondanks de argumenten van haar vader dat zij als negermeisje nooit haar doktersbul zou halen.

Ook de directeur van de Geneeskundige School weigerde haar aanvankelijk in te schrijven. In 1925 begon ze dan toch aan haar studie en in 1935 vestigde zij zich als particulier geneeskundige. Hiermee was zij de eerste Creoolse vrouw die aan de Geneeskundige School afstudeerde.

Ondanks haar hoge opleiding bleef ‘dokteres’ Sophie zichzelf; ze was er trots op een negerin te zijn. Zij zette zich ook in voor de positieverbetering van vrouwen en sociaal-zwakkeren in de samenleving. Redmond genoot populariteit vanwege haar voorlichtingsprogramma in de radiorubriek van de Geneeskundige Dienst ‘Datra mi wan aksi joe wan sani’ (‘Dokter mag ik u wat vragen?’).

Met zelfgeschreven toneelstukjes, waarin zij vaak zelf een rol vervulde, zoals ‘Misi Jana e go na stembus’ (‘Juffrouw Jana gaat naar de stembus’) informeerde zij de gemeenschap. Deze toneelstukken waren een aanklacht tegen de maatschappelijke wantoestanden, vooral onder de minstbedeelden.

Bij het ontstaan van de Oost-West verbinding en de aanleg van vele airstrips, verviel de noodzaak tot een krachtige medische voorziening in de districten.

Voor uitgebreide medische behandeling kon men naar Paramaribo. Ook de noodzaak tot opleiding van speciale districtsartsen verviel hiermee. In 1972 werd de school officieel opgeheven. Aan de Anton de Kom universiteit was inmiddels een volwaardige medische opleiding gestart.

Jacob van der Burg.
(Met dank aan Frans Olmtak en Jules van Bochove voor hun documentatie).

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Nikolaus von Zinzendorf


Nikolaus von Zinzendorf

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoon, nacht en close-up
Nikolai Ludwig Graf von Zinzendorf und von Pottendorf was de oprichter van de christelijke kolonie Herrnhut. Hieruit kwam de Evangelische Broedergemeente, ook bekend als de Herrnhutters, voort. Ze zijn in Suriname maar al te bekend.

De ouders van Von Zinzendorf (1700 –1760) behoorden tot de piëtistische beweging. Hij ging naar school in Halle en ging in 1716 rechten studeren aan de Universiteit van Wittenberg. Na drie jaar werd hij op rondreis gestuurd door Nederland, Frankrijk en delen van Duitsland.

Hij trouwde met barones Erdmuth Dorothea. Vanuit zijn landgoed wilde Von Zinzendorf het piëtistische gedachtegoed van Philipp Jakob Spener verder uitdragen. Von Zinzendorf overwoog of het niet verstandig was om zich af te scheiden van de Lutherse kerk, hiermee week hij af van Spener.

Aan dit idee gaf hij in 1722 praktisch uitvoering. Hij bouwde de stad Herrnhut op een deel van zijn terrein. Von Zinzendorf slaagde erin om zijn groep volgelingen tot een eenheid te vormen. Dit deed hij door verschillende ‘families’ samen te stellen op basis van leeftijd, huwelijksstatus en geslacht. Daarmee doorbrak hij het traditionele gezinspatroon.

Von Zinzendorf was een warm bepleiter van het belang van zending. Vanuit Herrnhut werden verschillende zendelingen uitgestuurd, die gingen werken onder slaven in Deens-West-Indië en de Inuit op Groenland. Ook kreeg het – inmiddels – nieuwe kerkgenootschap afdelingen verder in Duitsland, Denemarken, Engeland, Nederland en Rusland. Zelf reisde Von Zinzendorf ook veel rond, in 1741-42 bijvoorbeeld naar Amerika.

Daar werd sinds 1735 gewerkt onder de Noord-Amerikaanse indianen. In 1750 verbleef hij een lange tijd in Londen. Von Zinzendorf had zijn zoon Christian Renatus op het oog als zijn opvolger, maar deze overleed in 1752. Vier jaar later, op 17 juni 1756, overleed ook zijn vrouw. Na een jaar hertrouwde hij met Anna Caritas Nitschmann. Op 9 mei 1760 overleed Von Zinzendorf zelf. Zijn vrouw zou hem twee weken later volgen.

Op het moment van zijn dood waren zendelingen van de Herrnhutters actief – naast de al eerder genoemde plaatsen – aan de Baltische kust, onder slaven in South Carolina en Suriname, in verschillende andere delen van Zuid-Amerika, op de Nicobaren en in Oost-Indië, onder de kopten in Egypte en op de westkust van Zuid-Afrika.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Pichot

Pichot

Kaart van landeigendom van Daniel en Isaac Pichot te Pauluskreek

Pichot (ook: Pichot van Slijpe en Pichot du Plessis) is de naam van een Hugenoten geslacht dat in Suriname actief was. De oudste bekende voorvaders zijn Daniel Pichot en zijn broer Isaac Pichot.

De broers Daniel en Isaac Pichot gingen rond 1680 vanuit Bergerac (Frankrijk) als Hugenoot, via de Waalse gemeente in Amsterdam naar Suriname. Daniel trouwde er met Constance Swart, en Isaac trouwde met Sara Swart.

Isaacs zoon Daniel (1708) ontwikkelde zich al snel tot een zeer rijk en machtig persoon in Suriname en was eigenaar van vier plantages, waaronder La Paix, Penoribo en Vlucht en Trouw. Deze

Daniel Pichot huwde in 1727 met Johanna Magaretha van Strijp (1706-1769) in Paramaribo (na zijn overlijden in 1734 hertrouwde ze in 1737 met Salomon du Plessis).

Isaacs andere andere zoon Samuel Paulus (1714) werd leider van de Republikeinse beweging en was lid van de Surinaamse Politieke Raad. Hij werd eigenaar van Plantage Zorg en Hoop in 1747 en was ook eigenaar was van de plantages Mon Tresor en Patience. Hij behoorde tot de groep die bekend was als het Cabale dat het opnam tegen gouverneur Mauricius.

Een andere Pichot in Suriname was Constantia Maria Pichot (dochter van de ‘oude’ Daniel Pichot) die o.a. getrouwd was met Gerard Willem van Meel, de eigenaar van de plantages Jagtlust en Katwijk.

Ze hadden een zoon, -Willem Gerard- zijn graf is te zien in de Oranjetuin. Gerard Willem Van Meel bouwde de secretarie zeer waarschijnlijk omstreeks 1730 schuin tegenover het paleis, het pand werd later bekend als het huis Duplessis. Tot 1737 was hij Raad Fiscaal in Suriname en hij overleed in 1742.

Raad Fiscaal van Meel had met de opeenvolgende gouverneurs dikwijls onenigheid. Misschien dacht hij dat hij meer rechten had dan anderen, omdat zijn broer in Amsterdam in die tijd een van de Directeuren van de Sociëteit van Suriname was. Van Meel was de Raad Fiscaal die een proces begon tegen de vrije negerin Elisabeth, omdat ze een `praatjes uitstrooister’ zou zijn.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

McLeod

McLeod

Afbeelding kan het volgende bevatten: 2 mensen, hoedMacLeod en McLeod zijn namen die komen uit het Schots-Gaelisch: MacLeòid heeft als betekenis “zoon van Leòd”. In het jaar 1227 was Gillandres MacLeod een van de eersten die deze achternaam droeg. Zo’n 6 eeuwen later behoorde Hugh McLeod tot de Schotse planters die zich in Suriname vestigden.

In 1836 kocht de Schot Hugh McLeod katoenplantage Burnside. De plantage viel destijds nog in het disctrict Nickerie (na 1851 viel dit onder Coronie).

McLeod kwam destijds van Demerara. Tijdens zijn eigenaarschap van Burnside werd slaaf Evan gemanumitteerd onder de naam Hugo Evert van Westland, wegens het verraden van de opstand op Leasowes door Tata Colin. Hugh McLeod kocht ook plantage Nieuw Acconoribo aan de Commewijne.

Na het overlijden van Hugh McLeod in 1843 ging zijn eigendom over op zijn neef Hugh Wright.

In 1847 trouwde Hugh Wright met zijn nicht, Hugh McLeod’s dochter Frances. Samen kregen ze drie kinderen, hoewel Wright voornamelijk in Suriname woonde.

Hugh Wright had naast zijn gezin met zijn echtgenote in Edinburgh ook in Suriname een gezin met een huisslavin, die op zijn verzoek in 1856 werd gemanumitteerd. Carolina Josephina Uchlein was toen 16 jaar, en ze kregen samen zeven kinderen waarvan er twee al jong overleden.

Conform zijn testament werden vier van ze na zijn overlijden als ’neven/nichten’ naar Edinburgh gezonden waar ze in het gezin van zijn eerste vrouw Frances werden opgenomen.

In 1863 ontving Hugh Wright bij de Emancipatie de hoogste compensatie van alle plantagehouders in Suriname.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Edward Bancroft

Edward Bancroft

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoonIn Suriname hebben veel bijzondere types rondgelopen. Op plantage Barbados was arts Edward Bancroft actief. Samen met plantagehouder Paul Wentworth werd hij dubbelspion ten tijde van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd.

Edward Bartholomew Bancroft (1745- 1821) was een Amerikaans/Britse arts die op zestienjarige leeftijd in de leer ging bij een arts in Killingworth, Connecticut. In 1763 ging hij naar Nederlands-Guyana, waar hij botanicus werd.

Hij breidde zijn praktijk snel uit naar meerdere plantages en schreef een studie van de lokale omgeving. Op basis van observaties van experimenten die op sidderalen werden uitgevoerd concludeerde Bancroft dat ze elektriciteit gebruikten om hun prooi te verdoven.

In Suriname werkte hij later voor Paul Wentworth (1728-1793), die afkomstig was van Barbados en in Suriname werkte als raadsheer van het Hof van Civiele justitie. In 1756 huwde Wentworth met de weduwe Catharina Stratius waardoor hij eigenaar van de suikerplantage Kleinhoop aan de Cottica werd en van een pas ontgonnen koffieplantage aan de Warrappakreek die hij plantage Barbados noemde.

Bancroft verliet Zuid-Amerika in 1766 waarna hij in 1769 in Londen een Essay publiceerde over de natuurhistorie van Guyana, waarna hij op advies van Benjamin Franklin een carrière als letterkundige begon.

In Londen trok Bancroft’s Natural History of Guyana ook de aandacht van Paul Wentworth die Bancroft inhuurde om de plantage van Wentworth in Suriname te onderzoeken en aanbevelingen te doen voor een efficiëntere werking. Bancroft bracht er twee maanden door voordat hij terugkeerde naar Londen.

Tijdens zijn verblijf in Suriname schreef Bancroft een driedelige, semi-autobiografische roman, The History of Charles Wentworth, Esq . Deze brievenroman volgt van een plantage-eigenaar (met dezelfde achternaam als zijn vriend en werkgever). Bancroft werd in 1773 verkozen tot fellow van de Royal Society als “een heer die thuis is in de natuurlijke geschiedenis en chemie, en auteur van de natuurlijke geschiedenis van Guyana”.

Zowel Edward Bancroft als Paul Wentworth bespioneerden Benjamin Franklin (1705- 1790) die het bekendst is als medeopsteller van de Amerikaanse Onafhankelijkheids-verklaring (1776) en de Amerikaanse grondwet.

Hij is een van de Founding Fathers die zich in Europa opwierp als belangrijk pleitbezorger en steun voor de Verenigde Staten. Franklin woonde tussen 1777 en 1785 in Parijs. Bancroft en Wentworth volgden de activiteiten van Franklin in opdracht van de Engelse regering, maar hadden ook hun eigen belangen voor ogen.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Tyndall

Tyndall

Geen automatische alt-tekst beschikbaar.De familie Tyndall, o.a. ook wel Tyndal, Tijndall of Tindal, is tijdens het Engelse tussenbewind (1802-1816) uit Brits-Guiana naar Suriname gekomen. In Suriname waren de Tyndalls met name in Nickerie actief. De familie waaierde uit naar verre streken.

De oorsprong van deze familie ligt in Tynedale Northumberland. De familie Tyndall had familiebanden met De Veer, waarvan Abraham de Veer van 1822 tot 1828 gouverneur van Suriname was.

Joseph de Veer Tyndall (1778-1845) was met zijn slaven vanuit Grenada naar Suriname gekomen. In Nickerie werden hij en zijn gezinsleden eigenaar resp. directeur van de buurplantages Waterloo, Nursery en Hazard. Hiernaast werden ze ook eigenaar van de aan zee gelegen plantage met de toepasselijke naam Sealand (resp. Zeeland).

Een zoon van deze Tyndall trad in het huwelijk met een Herbert. Hierdoor kwam plantage L’Esperance in het bezit van de Tyndall’s, evenals Klein Bellevue.

Ook was plantage Ellen in Commewijne een tijdje in het bezit van de familie Tyndall. Waarschijnlijk kochten ze deze plantage om de slaven over te brengen naar Nickerie. Zij werd namelijk niet meer genoemd in het emancipatieregister uit 1863 en de plantage was waarschijnlijk toen al verlaten.

De familie Tyndall kwam in de loop van de 19e eeuw vanuit Suriname op meerdere plaatsen terecht, zoals bijvoorbeeld Amerika (George Henry Tyndall) en Australie (Charles Samuel Tyndall).

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis