Het verzonken dorp Ganzee

Het verzonken dorp Ganzee

← Terug

 

 

Het verzonken dorp

 

Wie in Suriname op het stuwmeer heel goed luistert kan ter hoogte het voormalige dorp Ganzee de kinderen nog op het schoolplein horen spelen. Het is dan ook lastig voor te stellen dat de inwoners van dit dorp terecht zijn gekomen in het transmigratiedorp Nieuw-Ganzee.

 

Ganzee was een van de dorpen waar begin 19e eeuw de EBG evangeliste Maria Hartmann- Lobach actief was. Ze arriveerde in 1826 met haar man in Suriname en richtte haar zendingswerk onder andere op de dorpen Koffiekamp (ofwel het kamp van Kofi) en Ganzee. Ze hield zich vooral bezig met onderwijs als zendingsmiddel. Overdag onderwees ze de kinderen en ’s avonds de volwassenen in lezen, schrijven, rekenen en vooral Bijbelse geschiedenis. Maria Hartmann overleed in 1853.

 

Ganzee werd begin 19e eeuw een van de haltes van de van de door Cornelis Lely aangelegde spoorweg naar de goudvelden, de Goudlijn. De oorspronkelijk geplande spoorlijn zou zo’n 350 km landinwaarts voeren. In 1903 werd met de aanleg begonnen, waarbij vooral Javanen en Curaçaose zeelieden werden ingezet. Uit zuinigheidsoogpunt werd het uiteindelijk gerealiseerde 173 km lange traject van Paramaribo naar Dam, de zogenaamde goudlijn, halverwege onderbroken door een onlosmakelijke verbinding in de vorm van een kabel-baan over de rivier bij het toepasselijk genoemde plaatsje Kabel.

 

In 1950 bezocht Prins Bernard het dorp, waarbij hij de kapitein een kanon beloofde om saluutschoten mee te kunnen afschieten. De gouverneur liet hierop direct een klein kanon bezorgen, maar enkele maanden later arriveerde een klein bronzen kanon met daarop de initialen PB. Het werd door DC Michels en Lt. Quintus Bosz bezorgd.

 

Coen Ooft schreef in 1959 over zijn bezoek aan het gebied ”Bij ieder dorp moesten wij aan iets anders denken. Te Ganzee, dat er daar geen kranten zijn, vol stekelige artikeltjes, waarmee de een het leven van een ander laf verzuurt. Te Lombé, dat er daar geen fietsen en auto’s zijn, waarvoor men nog een ‘penning’ kopen moet. Te Berg-en-dal, dat er geen verkeersader is en ook geen spanhoek, waar een vlag het aantal doden van het roekeloze verkeer registreert. Te Carolina, dat er daar nog geen Gouvernements-bureau is, waar een aantal ambtenaren moedwillig luiert. Dit alles is er niet dachten wij; misschien een tekort? Maar rondziende zagen wij de rijkdom die er aanwezig is in de vorm van natuurschoon, bosgeluiden, en schilderachtige weerkaatsingen van het zonlicht in het groen en op het wassende water.”

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis