Vredesverdrag Ndyuka

Vredesverdrag Ndyuka

← Terug

 

Het vreedeverdrag gedaan en gehouden, met de boschnegers agter Auka in ons camp by ons Vreedenburg gehouden op heeden den 10e oktober 1760

 

Art. 1

Dat alle het gepasseerde sal sijn vergeeten en vergeeven, van den dag van heeden aff mits sy boschnegers geen vyandelijkheeden pleegen maar sig als vrinden gedragende teegen de regeering deeser landen, alle verdere ingeseetenen soo jooden als Christenen, so wel sij als alle haare nakomelingen, dan sulles sij aangesien en erkent worden als vrije lieden.

 

Art. 2

Dat sy vrije sullen blijven woonen ter plaatse waar sij nu sijn of waar sij elders mogten verkiesen, off sig ter meerstellen, het sij aant hooft der riviere deeser colonie, naar alvoorens kennisse te hebben en approbatie van de regeering deeser colonie te hebben bekomen. Egter genoodsaakt   sijn ten minsten tien uuren verte van de naast geleegene plantagie aldaar afte blijven ook sal    haar vrije staan, so sij daar toe mogten genegen sijn bouwhout te werken na costume locaal

 

Art. 3

Sij boschnegers sullen gehouden sien nae heeden deesen dag en sedert den 14e october 1759   alle de slaaven off slaavinnen die tot haar mogten komen of nog in haar bosch gevonden werden, sonder onderscheit bij de blanke op te brengen en over te leeveren aan de naast gelegene magistraat of burger offecier, waar voor sij sullen geniete de premie in geld of waarde van thien  tot vijftig guldens Hollands na rato van de verte of naar bij gelegentheit daar sij se mogten    komen te vangen, en dat voor ijder slaaf of slavin; welke premie aan hun illico sal worden   besorgt.

 

Art. 4

Dat sodra sij eenige advertentie krijgen van den Heer Gouverneur dat er eenige slaaven sijn weggeloopen en boschwaarts begeeven, daar op uyt te gaan te soeken en ist mooglijk te agterhalen, ook in gevalle rebellie of onraad op eenige plantagies of plaatsen in de colonie, en op  de eerste ontbot van den Heer Gouverneur en Raaden hun opperhooft of opperhoofden sullen sorgen dat de gevraagde manschappen van de haare ten eersten tot sijn orders gelevert worden  en in alles de blanke na hunne beste en uyterste vermogen ten nutte te sijn en adsisteeren in alle voorvallende occasie werdende nogtans verstaan dat de vrije indiaanen die met ons in vrindschap sijn in deese accoort begreepen sijn, en dus die ongemolesteert moeten laten.

 

Art. 5

Ook in gevalle de colonie door buytenlandse vijanden mogten worden aangetast sij en hunne opvolgers op de eerste waarschouwinge sullen moeten vertrecken naar de plaatsen die hun sullen aangeweesen worden om den vijand te weederstaan en sullen in dat geval aan de ordre van den gouverneur of bevelhebber en cheff onderworpen sijn.

 

Art. 6

Dat bij ’t overlijden van den opperhooft of cap. Arabie met den eersten kennisse moet gegeven worden, wie hem opvolgt, om van de reegeering geapprobeert en bekent te worde, die hem dan een teeke van opperhoofd sal geeven off toegesonden worden, indien sij ’t een oft ander van noden hebben of willen versoeken, sal haar vrijstaan vijf of ses uyt haare dorpen af te senden, dewelke op haare aankomst aan Paramaribo immediaat aan den Heer Gouverneur moeten addresseeren, sullende ten dien eijnde de voornaamste van die besending een stok met een silvere knop, waarop het jaar getal van 1759 staat gegeven worden om met de sijne vrije te kunnen passeeren.

 

Art. 7

Sij sullen haare producten, vee, goederen, houtwaren of vaartuygen moogen afbrengen, dog telkens niet sterker dan met thien a 12 persoonen te gelijk om aen Paramaribo of elders, waar het vast gestelt word te koop te brengen, mits sij sig bij haare aankomst ten eersten addresseeren bij den Heer Gouverneur en van hun comst en getal der goederen kennisse geeven.

 

Art. 8

Dat bij aldien een blanke aan hun boschnegers eenige molest off ongelyk mogte komen te doen sij als dan hunne klagten sullen in brengen aen den Heer Raad Fiscaal deeser colonie, dat, daar in tegen sij boschnegers ook sullen gehouden sijn goede sorge te dragen geen blanke te ledeere off ongelyk aan te doen, of den selven daar nae merites voor te sullen straffen, waartoe sij sig bij deesen ook verbinden en beloven, jaa tot de straffe des doods aan sodanige neeger te sulle oeffenen.

 

Art. 9

Dat sij tot naarkominge van dit alles en tot meerder bevesting van deese gemaakte vreede  eenige uyt hun lieden sullen meede geeve tot naar Auka om aldaar met gouverneur en Raaden mondelings te spreeken, dewelke sullen volgen naar ‘t vertreckt van ’t commando met de voorszegde gijselaars onder geleyde van de Heer luytn. Vierra en vaandrig Collerus, dewelke sig daartoe vrijwillig hebben aangeboden en ook daartoe door de voorszegde boschnegers sijn verkooren.”