De talenwonders

De talenwonders

← Terug

De talenwonders

Van Surinaamse bodem is een aantal taalkunstenaars bekend, zoals bijvoorbeeld Rikken, Helstone, Koenders, Slory en De Ziel. Het land stond ook in de belangstelling van een aantal talenwonders, die de lokale talen bestudeerden en ze zich soms ook eigen maakten. Een overzicht.

Schumann senior en junior:

De Zwitserse EBG-er Theophilus Salomo Schumann (1719-1760) studeerde theologie in het Halle. In 1748 arriveerde hij in Berbice op den zendingspost Pilgerhut (Pelgrimshoed). Hij stortte zich direct op een studie van de lokale inheemse taal, het Arowaks, waardoor hij grote indruk maakte op deze groep. Zijn studie van het Arowaks leidde tot de samenstelling van een woordenboek en een spraakkunst en een vrij groot aantal geestelijke liederen, die langen tijd in de archieven der Broedergemeente in handschrift bewaard zijn. In 1755 maakte hij met Nathanael Seidel een reis naar de Corantijn en de Saramacca. Hij bezocht bij die gelegenheid ook Paramaribo.

Christian Ludwig Schumann (1749-1794) was de zoon van Theophilus Salomo Schumann . Zijn zendingswerk in Suriname begon hij onder de Arowakken, o.a. op de zendingspost Saron aan de Saramacca-rivier. Nadat er in 1762 vrede met de Saramaccaners was gesloten werd in 1765 bij Senthea de eerste marron zendingspost van de EBG gevestigd. Christian Schuman verzorgde Bijbelvertalingen en schreef een woordenboek Saramaccaans. In 1771 werd er door zijn toedoen de eerste marron gedoopt door de bekende EBG-er Christophel Kersten, te weten Johannes Arabi. Schumann verliet later Suriname en overleed in Brits Indië.

Donicie

Van de patersfamilie Donicie maakte Antoon Donicie in Suriname het meeste indruk. Naar hem is in Suriname de Pater Anton Donicie Padvindersgroep vernoemd. De familie van Antonius ‘Antoon’ Donicie (1912-1968) kwam uit het Limburgse Roermond. In 1939 werd hij in Suriname aangesteld bij de Bonifacius kerk. Hij maakte zich het Surinaams snel eigen en ontwikkelde zich tot een deskundige. In die hoedanigheid sprak hij zijn bewondering uit over het werk van de in Berbice geboren evangelist Ludwig Christian Schumann. Antoon Donicie liet zich als schrijver zelf ook niet onbetuigd. In de periode 1950-1954 verzorgde hij werken als ‘Iets over de taal en de sprookjes van Suriname’, De Creolentaal van Suriname en Ondrofeni sa leri ju: Tori’s. Antoon Donicie overleed in Suriname tijdens zijn werk op missiepost Nason.

Voorhoeve

Jan Voorhoeve (1923-1983) is op Java geboren en kwam in 1932 naar Nederland waar hij in 1946 zijn gymnasium-diploma haalde. In 1950 bracht hij zijn eerste bezoek aan Suriname, waar hij als linguïst assisteerde bij een taalonderzoek. Terug in Nederland regelde hij het uitkomen van het Suriname-nummer van De Tsjerne in 1953. Een paar jaar later maakte Voorhoeve kennis met Henny de Ziel, met wie hij levenslang bevriend zou blijven. Door het Nederlandse Bijbel Genootschap werd hij in 1956 voor vier jaar naar Suriname uitgezonden om een nieuwe bijbelvertaling in het Surinaams, het Sranantongo, te maken. Hij heeft zich beijverd voor de opwaardering van het Sranan teneinde het zelfbewustzijn van de Surinamer te verhogen. Hij raakte hierdoor betrokken bij Eddy Bruma’s Wie Eegie Sanie (WES). In 1957 zorgde Voorhoeve ervoor dat de gedichten van De Ziel in het Sranantongo onder zijn pseudoniem Trefossa werden uitgebracht, met als titel Trotji (Voorzang/Aanhef). In 1968 werd Voorhoeve benoemd tot hoogleraar Afrikaanse taalkunde en met Afrikaanse talen. In 1975 verschijnt Creole Drum, een anthologie van de creoolse literatuur in Suriname, verzorgd door Voorhoeve en Ursy Lichtveld, door Vernie A. February (een Zuid-Afrikaans balling) in het Engels vertaald. Volgens de kritische Hugo Pos is dit het mooiste en meest blijvende geschenk dat Suriname bij het verkrijgen van de onafhankelijkheid in ontvangst heeft mogen nemen.

Hellinga

Bij de totstandkoming van het Suriname-nummer van het blad De Tsjerne in 1952 speelde Wytze Gs Hellinga een belangrijke rol. Hij had zich als taalkundige zowel in het Nederlands als Fries verdiept. In de jaren voor de totstandkoming van het Suriname-nummer deed hij in Suriname onderzoek naar de lokale taalsituatie. Wytze Gerbens Hellinga (1908-1985) promoveerde in 1938. Na de bevrijding had Hellinga zitting in de Eereraad voor de Letterkunde, die zich met de zuivering bezighield. In 1946 volgde hij de Amsterdamse hoogleraar A.A. Verdenius op, bij wie hij was afgestudeerd. Hellinga bezocht in Sticusa-verband Suriname in 1949 om ter plekke taalonderzoek te verrichten. In 1950 keert hij er terug. In zijn opdracht startte Jan Voorhoeve er zijn onderzoek naar het Sranantongo waarop hij in 1954 bij Hellinga zou promoveren. Zowel Hellinga als Voorhoeve kwamen tot de conclusie dat het Sranan meer was dan een volkstaal. Hellinga moet zich bij het uitbrengen van het Suriname-nummer bewust geweest zijn van de strijd die door Tata Julius Koenders was gevoerd voor het gebruik van het Sranan.

Willem Pée

Met het gezelschap van Hellinga kwam in 1950 ook Willem Pee naar Suriname. Willem Pée (1903 –1986) was de zoon van Julius Pée, een publicist, filoloog, journalist en leraar. Zijn moeder was afkomstig uit Luik in Wallonië. Willem Pée ging naar de humaniora op het atheneum in Brugge. In 1931 werd hij in Gent bij prof. Edgard Blancquaert assistent in het Laboratorium voor Experimentele Fonetiek en in het Seminarie voor Dialectologie. In 1950 ondernam hij met prof. W. Gs. Hellinga een studiereis op verzoek van de Stichting voor de Culturele Samenwerking tussen Nederland, Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen, wat zijn interesse in taalminderheden vergrootte. Willem Pee werkte naar aanleiding van zijn Suriname-reis samen met Antoon Donicie en W.Gs. Hellinga. Ze schreven gedrieën in 1953 “Het Neger-Engels van Suriname” en “Voorstellingen tot een nieuwe systematische spelling van het Surinaams (Neger-Engels) op linguïstische grondslag”. Pee en Donicie schreven ook ‘kanttekeningen bij de klanken van het Neger-Engels”.

Eberstark

In het boek “Op zoek naar Papa Koenders’ is de uitspraak van de Sranantongo deskundige Hein Eersel te lezen dat Wie Eegie Sanie zich gesterkt voelde door de belangstelling van taalwetenschapper Hans Eberstark. De laatste had zich de taal eigen gemaakt via grammofoonplaten met Surinaamse liedjes. Hans Eberstark (1929-2001) was van Weens-joodse afkomst. Tijdens de tweede wereldoorlog bracht hij acht jaar door in Shanghai, met vele andere ontheemden uit heel Europa. Daar werd hij blootgesteld aan veel verschillende talen. Hij werd actief als taalkundige en vertaler en gaf na zijn pensioen free-lance cursussen in vertalen en tolken aan de Universiteit van Genève. Eberstark maakte vertalingen in het Engels en Duits vanuit het Frans, Nederlands, Italiaans, Spaans en Catalaans . Hij wist ook hoe hij Surinaams Creools (Sranan) , Haïtiaans Creools en Papiaments moest spreken, evenals Jiddisch , verschillende variëteiten van Zwitsers Duits , Albanees en Hebreeuws .In 1955 publiceerde Eberstark over het Sranantongo: Über das Sranan: Die Kreolensprache Holländisch-Guyanas. Eine Sprachanalyse auf Grund gegebener Texte. Vienna: University of Vienna. (dissertation).

 

  Auteur: Nico Eigenhuis