De opstand op Mariënburg

← Terug

De opstand op Mariënburg

       Vorige pagina
Monument voor De opstand op Mariënburg

Deze foto van Marienburg suikerfabriek is beschikbaar gesteld door TripAdvisorEr zullen weinig mensen zijn met interesse voor de geschiedenis van Suriname, die nog nooit gehoord hebben van de opstand op Plantage Mariënburg. Via boeken, televisie en film zijn de gebeurtenissen uit juli 1902 uitgebreid verhaald. Hierbij komen vooral de rol van de wrede plantagedirecteur en de reactie van de militie naar voren. Mij interesseerde ook hoe de gevestigde orde in die dagen tegen de gebeurtenissen aan keek. Daarom een aantal krantenfragmenten uit die tijd.

“Paramaribo, 31 Juli 1902, Eene treurige en droevige ramp.”

Dinsdag-namiddag omstreeks 5 uur verspreidde de mare zich door de stad, dat de heer James Mavor, agent van de Nederl. Hl. Mij., gevestigd op de door haar in eigendom toebehoorende plantage Mariënburg, door eene bende koelies en Javanen dicht bij huis onverhoeds is aangevallen en vermoord geworden.
Algemeen, groot en klein, heeft het bericht terneergeslagen:

Mavor toch was een man uit één stuk, ging geheel op in zijn werk, was daarbij strikt rechtvaardig, en verheven boven elke partij; hij minachtte elke laagheid, telde geene vrienden, bij wie, hij tafelschuimde, wijl hij, zoals hij placht zeggen, en waarmede hij gewoon was uitnodigingen van de hand te wijzen, daarvoor geen tijd ( “no time” ) had; hij was, hoewel hij van zijn doen en laten geen praalvertoon maakte, evenwel een geloovigChristen, en hield de leer der Vrijmetselarij hoog……….

De Heer Mavis, die in de loop van den dag een onder de koelies ontstane ontevredenheid over het opgelegde werk had trachten te sussen, werd door de ontevredenen achtervolgd en vluchtte de fabriek binnen. Daar ontving de ongelukkige een houw die hem het hoofd bijna van den romp scheidde en stervend deed ter neerstorten…………..

Onmiddellijk vertrokken de Procureur-Generaal, de Advocaat-Generaal en de Agent-Generaal met een detachement militairen en de beschikbare beambten van politie naar den plaats van het onheil. Aldaar aangekomen vonden zij alles rustig; den volgenden morgen echter, toen eenigen der oproerlingen zouden worden gearresteerd, namen de opstandelingen, ten getale van 2 à 300 man zulk eene uitdagende houding aan, dat, na vruchteloos tot 5 x toe te zijn gewaarschuwd en gewezen op het gevaar dat hen dreigde, op hen moest worden gevuurd: 13 hunner werden daarbij gedood en een 40 tal zwaar gewond, terwijl de groote massa op de vlucht ging.”

Het is wel duidelijk waar de sympathie lag bij de gevestigde orde in die tijd. Opvallend was trouwens vroeger dat wanneer er een hoog geplaatst, of machtig figuur dood ging, met pensioen ging of weer naar Nederland vertrok, hem altijd uitgeleide werd gedaan in verheven taal. De betrokkene werden dan vaak bepaalde karaktertrekken toegedicht, die eerder nog niet opgevallen waren. Bij vertrekkende Gouverneurs was dit bijna gebruikelijk.

Toch verschenen er in de daaropvolgende dagen ook artikelen waarin de zaken wat genuanceerder werden voorgesteld. Ook de wijze waarop de heer Mavor zich op de plantage gemanifesteerd had kreeg meer aandacht.

De schrijver van een ingezonden brief beschreef, en hij was niet de enige, Mavor op een geheel andere wijze.

“De heer Mavor was iemand waarmede geen enkele directeur in de kolonie te vergelijken is, doordat hij zich op zulk een hoogte afzonderde dat hij niet alleen ongenaakbaar was voor zijne arbeiders, maar zelfs zijne opzichters durfden hem niet naderen, voor een gedachtewisseling over het werk der plantage. Iedereen was bang voor hem, het juiste woord is: men vreesde hem.

En wanneer een opzichter-pas gekomen van een andere plantage-hem er op durfde te wijzen dat de opgelegde taak te zwaar was, dan kreeg hij kort en stug ten antwoord: “they have to do it” of “not a damn cent more”. Alle opzichters waren dus machines waarvan de overledene de machinist was. Bij onderzoek op Mariënburg zal men merken dat de overledene bij niemand geacht was, maar wel door iedereen gevreesd werd………”

Ook werd gezocht naar algemene oorzaken van de onlusten.

“Die algemeenheden komen hier op neer, dat er dikwijls iets mangelt aan de verhoudingen tusschen directeuren, opzichters en onder contract werkende immigranten vice versa. Er wordt in het beheren en besturen een zuinigheid in het vermeende belang der plantage betracht, die de wijsheid bedriegt. Dit slaat in de eerste plaats op de werktaken, die den immigranten ter verrichting wordt gegeven, naast het loon dat hiervoor wordt betaald.

Is een taak te groot en blijft men doof voor alle reclames, al ziet men dat de immigranten met de beste wil van de wereld de taak niet op een dag kan afmaken, dan ontstaat er dikwijls van de zijde dier immigranten verzet, dat gaandeweg in werkstaking en in oproer eindigt. Maar ook heel wat anders kan dikwijls aanleiding tot verzet en moord van de directeur of opzichter aanleiding geven: nl. minnenijd……..”

Met betrekking tot het voltooien van opgedragen taken moet niet vergeten worden dat in de tijd dat dit speelde, de contracten van de arbeiders vielen onder de bepaling van de poenale sanctie. Dit hield in dat het niet voltooien van de werktaak viel onder het strafrecht. Een strafrecht dat in die tijd heel wat strenger was dan die in het moederland.

En met betrekking tot de eerder genoemde minnenijd is het leerzaam wat onderzoeker Bhagwanbali in zijn boek “De nieuwe awatar van de slavernij” hier over zegt.

“De positie van de Hindostaanse vrouwen was zo mogelijk nog beroerder dan die van de mannelijke contractarbeiders. Het overschot aan mannen leidde tot grootschalige seksuele uitbuiting. Veel planters meenden bovendien recht te hebben op seks met iedere arbeidster, zowel alleenstaand als getrouwd. Na klachten hierover schreef gouverneur Lohman in 1889 aan de minister van koloniën: ‘Zulke relaties zijn hier zo gewoon, en de zedelijke begrippen zijn op het stuk van het verkeer met de vrouwelijke sekse geheel anders (dan in Holland). ‘ Oftewel: de koloniaal mocht zich straffeloos blijven vergrijpen aan de arbeidsters, onder wie zelfmoord veel voorkwam.”

En hoe liep de discussie af? Alweer een krantenbericht.

“Op verzoek van de Districtscommissaris is nauwkeurig onderzocht het werk in questie, nl. de taak, door de heer Mavor aan de rietkappers opgedragen en het is hun gebleken dat er een ruim loon betaald is geworden…..”

 

  Auteur: Jacob van der Burg