Landbouw te Marowijne

Landbouw te Marowijne

← Terug

 

Landbouw te Marowijne

Begin 20-ste eeuw waren er de nodige ambitieuze plannen met betrekking tot de ontwikkeling van de landbouw te Marowijne. Er werden proefaanplantingen gedaan en er was een cocosplantage ter plaatse. Het kwam helaas niet echt van de grond.

 

De Duitser August Kappler vestigde medio 19e eeuw in het gebied de plaats Albina waar hij de houtkap ter hand nam met inzet van Duitse houthakkers. Hij meende dat aardrijkskundige kennis die in de kolonie bekend was alleen gericht was op Nederland “doch om de kennis der voortbrengselen, der ligging en andere betrekkingen van hun eigen rijk vaderland bekreunen zij zich niet. Dit is welligt eene der oorzaken, dat landbouw en nijverheid zoo zeer verwaarloosd worden.”

 

Een belangrijke rol voor de ontwikkelingsplannen voor het gebied had begin 20-ste eeuw had Cornelis A.J. Struycken de Roysancour, die samenwerkte met o.a. Justus Wilhelm Gonggrijp (1885-1974) het hoofd Bureau Boswezen Suriname die op zijn beurt samenwerkte met de Zwitserse professor Stahel, de directeur van de Cultuurtuin. Struycken voorzag de terugloop in de Balata-industrie en ging mee in de gedachte dat ook te Marowijne er een overgang gemaakt zou moeten worden richting het ontwikkelen van de landbouw en houtwinning. Voor de aanleg van de route van wat later de Weyne-weg zou worden maakte hij gebruik van de vluchtroute van Franse déportés, de gevluchte gestraften.

 

Hierna zorgde luitenant Weyne (1891-1927) die als Districtscommissaris te Marowijne werd aangesteld voor een verbetering van de weg, die een voorloper was van de Oost-West verbinding.. Het gaf een eerste invulling aan de plannen van gouverneur Van Heemstra die in Suriname inzette op het aanleggen van een goede infrastructuur in het land. Bedoeling was na het inzakken van de balata- en goudwinning de landbouw in het district tot ontwikkeling te brengen.

 

Na de opening van de weg door de gouverneur in 1926 liet professor Stahel bij Albina een koffieproeftuin aanleggen die werd gerund door dr D..S. Fernandes (die later Dirkshoop runde). Deze zou later worden overgenomen door de Britten Barclay en Isac die in 1922 te Galibi een beloftevolle cocosplantage waren gestart.

 

Als ‘spinoff’ van de medisch wetenschappelijke expeditie naar de zuidgrens van Suriname publiceerde Geijskes in 1955 over de landbouw bij de bosnegers van de Marowijne. Hij was de mening toegedaan dat er door hen sprake was van verkwistend landgebruik voor hun kostgronden, onder andere door de praktijk van vuur voor het vrijmaken van grond. Hij refereert hiernaast in zijn analyse aan het werk van Stahel die zich had verdiept in de ‘mieren-kapoeweri’.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis