De opstandige Javanen – javaan

De opstandige Javanen – javaan

← Terug

De opstandige Javanen

Nadat het besluit was genomen om met ingang van 1890 in Suriname ook Javanen als contractant in te zetten zou het niet lang duren voordat ook deze groep op meerdere plaatsen in het land in verzet kwam. Een overzicht.

1902 Mariënburg
De grootste opstand onder contractanten vond in 1902 plaats op suikerplantage Mariënburg, waar zo’n drieduizend voornamelijk Hindostaanse en Javaanse contractanten werkten. Directe aanleiding zouden de ongewenste avances zijn geweest die directeur James Mavor maakte ten aanzien van de knappe vrouw van Doengdoeng Soemaroe (ca 1880- ca 1955). Bij de opstand zou James Mavor in 1902 aan stukken worden gekapt door de werknemers. Bij de militaire acties die hierop volgden werden vervolgens zo’n 20 werknemers gedood en tientallen gewond.

1907 Slootwijk

In 1907 werd plantage Slootwijk te Commewijne door het gouvernement aangekocht om er een model-plantage voor rubber op te zetten. De omstandigheden op de plantage waren zowel voor de uit Java ingezette Hevea-rubberplant als de van het eiland aangetrokken contractanten totaal ongeschikt. Het verhaal ging al snel de rondte dat het personeelsbestand werd uitgedund door het monster Bajul Bèbèk, het dier met het lichaam van een slang en de bek van een eend, waarvan de directeur er twee zou hebben gehad. Administrateur Anton de Kom zou in zijn in 1934 verschenen ‘Wij slaven van Suriname” over de gang van zaken een vernietigend oordeel vellen.

1913 Geyersvlijt

Plantage Geyersvlijt kende na de emancipatie in 1863 een doorstart met contractarbeiders. In totaal arriveerden er 108 arbeiders uit Brits-Indië en 470 arbeiders uit Java op de plantage. Vanaf het begin was er sprake van onrust. In 1908 kreeg de plantage als nieuwe eigenaar de aan de Waterkant gevestigde firma Haas, met als beheerder Gefken en kreeg het Thomas Waller als gezagvoerder. In die periode groeide Geyersvlijt uit tot een plantage met een hoge productie van bacove (banaan). In 1913 kwam het tot een heuse staking onder zestig van de contractanten, waarbij de eis werd neergelegd om een Brits-Indische leidinggevende te vervangen.

1928 Wederzorg

Met een gewelddadige eenmansactie stond Moeljo Pawiro symbool voor de frustraties onder de Javaanse contractanten. Moeljo was niet op tijd aan het werk gegaan en werd om die reden als straf door de opzichter belast met wiedwerk om het huis. Pawiro ging hem vervolgens met zijn houwer te lijf en verwonde hem in het gelaat. In de rechtbank had Pawiro spijt van zijn daad, die als aanslag werd behandeld. Dat zijn advocaat aangaf dat hij in drift had gehandeld werd door zijn slachtoffer niet als verzachtende omstandigheid gezien. Het kwam na zijn berechting tot een werkstaking op de plantage waarna er bezoek werd gebracht door de agent generaal voor de immigratie. Een jaar later brandde de loods naast de centrale koffiefabriek op Wederzorg af.

1932 Soegino

Door de Nederlandse Handelsmaatschappij werd in 1924 voor de suikerplantages Mariënburg en Zoelen de 25-jarige contractant Soegino ingehuurd. Soegino begon zoals veel van de contracten in de ziekenboeg en zou nadien werk weigeren en pogen te deserteren. In 1932 kreeg hij zijn ontslag van Mariënburg, waarna hij brieven richtte aan Soekarno. Deze correspondentie trok de aandacht van de autoriteiten in zowel Nederlands-Indië als Suriname. Tijdens de crisisjaren, begin jaren dertig, werd Soegino steeds meer gezien als onruststoker en werd hij -geheel in de geest van de tijd- als communist aangemerkt. Vanwege gezagsondermijnende activiteiten zou hij in 1935 door Kielstra worden teruggestuurd.

1933 De Kom

Anton de Kom (1898-1945) had voordat hij naar Nederland afreisde als boekhouder gewerkt in de balatasector. Hier was hij getuige van de ongezonde werkomstandigheden en de onrechtvaardige straffen, de zogenoemde poenale sancties die de contractanten moesten ondergaan. Anton was een van de weinigen die voor de contractanten een luisterend oor had en probeerde voor hun belangen op te komen. Het leverde hem de bijnaam ‘Papa de Kom’ op en bezorgde hem na zijn vertrek een mythische status. De verwachting rond de komst naar Suriname in 1933 werden opgeklopt door de Javaan Salikin Hardjo, die onder het pseudoniem Bok Sark over hem schreef als “Messias” en hiermee bijdroeg aan het gerucht dat hij met boten zou komen om de Javanen terug te brengen naar hun land van herkomst. Na zijn komst zou hij worden opgepakt en bij de rellen die volgden vielen twee dodelijke slachtoffers, de Brits-Guyanees Murray en de Hindustaan Sookha. De autoriteiten wisten hierna geen andere oplossing om de gemoederen tot bedaren te brengen dan zijn uitwijzing.

1942 Douwes Dekker

Tijdens de oorlog werden op het Surinaamse Jodensavanne vermeende NSB-ers geinterneerd uit Nederlands-Indië. De omstandigheden waren erbarmelijk en het had het karakter van een concentratiekamp. Onder de gevangenen was ook Ernest Douwes Dekker (1879-1950), een neef van de schrijver die bekend werd als Multatuli. Hij schreef in 1908 Het boek van Siman den Javaan waarin het Nederlandse volk ervan werd beschuldigd de Javaan te mishandelen. Vanaf september 1940 voorzag hij een Japanse agent op Java van informatie over de economische situatie in Indië. Naar aanleiding hiervan werd hij in januari 1941 gearresteerd en uiteindelijk overgebracht naar Suriname. Na zijn terugkeer maakte hij tot zijn grote genoegen de formele overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië mee. Hij stierf acht maanden later.

1954 Tongar

In 1954 zouden vanuit Suriname 1000 Javanen naar Tongar , West-Sumatra vertrekken. Tot de leiders van de groep behoorden Johannes Wagimo Kariodimedjo en Salikin Hardjo (1910 –1993), die ten tijde van De Kom bekend stond onder het pseudoniem Bok Sark. Ze waren prominenten van de in 1947 opgerichte PBIS (Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, Beweging van de Indonesische Bevolking in Suriname), de tegenstrever van de KTPI o.l.v. Iding Soemita. ‘Bapak’ Kariodimedjo gaf bij aankomst in Indonesië aan dat de gerepatrieerden bereid zouden zijn om in de bossen te leven, als dat ten goede zou komen aan de Indonesische landbouw.
 

  Auteur: Nico Eigenhuis