Wereldtentoonstelling 1883

Wereldtentoonstelling 1883

← Terug

De jongen op deze foto is Johannes Kodjo uit Suriname, tentoongesteld op het museumplein in Amsterdam. Samen met andere landgenoten maakte hij deel uit van een groep levende objecten op de Internationale Koloniale en Handelstentoonstelling, die in de zomer van 1883 in Amsterdam werd gehouden.

Het Surinaams Koloniaal nieuws-en advertentieblad meldt hierover op 6 april 1883 het volgende.

“Gisteren zijn per fransche boot onder leiding van den heer Mackintosh vertrokken naar de tentoonstelling te Amsterdam: 4 Boschnegers, 13 Indianen, 2 Hindoes en 9 Creolen, zoo vrouwen als mannen. Zij zullen op het tentoonstellingsterrein zoveel mogelijk de levenswijze voeren, zoals zij het hier in de tropen gewoon waren; tot dat doel zijn tenten, hutten en allerlei eigenaardige zaken medegenomen.”

Dergelijke “Wereldtentoonstellingen” waren niet ongebruikelijk in de loop van de 19e eeuw. Met name Europese landen poogden hun macht verder uit te breiden over de rest van de wereld. Dit toenemend imperialisme ging hand in hand met een opkomend nationalisme dat een soort superioriteitsgevoel aanwakkerde in Europa. De koloniën werden ingezet als middel om het succes van het eigen land te laten zien. Vanuit de koloniën werden inheemse inwoners met hun hele hebben houwen naar Europa gehaald. Vervolgens werden zij in nagebouwde dorpen achter hekken gepresenteerd aan het Europese publiek.

Zo lieten de koloniserende landen het contrast zien tussen; orde en chaos, licht en donker; beschaving en barbaren.

In Europa ontmoetten deze tentoonstellingen weinig weerstand en ook in de Surinaamse pers zoekt men vergeefs naar vraagtekens bij deze gang van zaken. Van de eerder gememoreerde groep “inboorlingen” werd slechts vermeld dat ze veilig in Nederland aangekomen waren. En na afloop kon men in de krant lezen dat “nagenoeg de gehele collectie van in Suriname bijeengebrachte voorwerpen, te Amsterdam bij de inboorlingen in gebruik geweest geschonken werd aan ‘s Rijks Ethnografisch Museum”.

Of de inboorlingen zelf weer veilig aangekomen waren in Suriname werd niet vermeld.

Later werd duidelijk dat het verblijf in Amsterdam verre van ideaal was geweest.
Het was nat en koud in Nederland en ver van huis sloeg de verveling toe. Overdag verbleef men in een soort rotonde en konden toeschouwers achter een hek de Surinamers bekijken alsof het dieren in een dierentuin betrof. Ten behoeve van een speciaal boek over de tentoonstelling werden ze allen gefotografeerd en uitvoerig gemeten alsof het een nieuw ontdekte diersoort betrof.
Sommige mensen vinden het overbodig dit soort verhalen naar boven te halen, omdat de koloniale tijd al zo ver achter ons ligt.

In 2017 schreef Abraham de Swaan in weekblad De Groene Amsterdammer naar aanleiding van een expositie over slavernij in het Tropenmuseum:

“Het gaat vooral over de nasleep van de slavernij die nu al anderhalve eeuw duurt, die ook nu en hier doorgaat als stiekeme discriminatie, tersluikse uitsluiting en telkens, telkens weer neerbuigende geringschatting. Wie daar het mikpunt van was of nog steeds is, kan zijn schouders ophalen en proberen het te negeren, of proberen met snijdende toon of superieure kennis de boventoon te voeren. Maar het blijft een strijd in de leegte, want de ander probeert altijd weer in het morele niets te verdwijnen: “Ik, discrimineren? Wat zijn jullie toch lichtgeraakt”.

Dat dit ook geldt voor de misstanden gedurende de periode van contractarbeid moge duidelijk zijn.

(Bronnen o.a. : Ketens en banden, Suriname en Nederland sinds 1600, uitgave Rijksmuseum; Tentoonstelling “ Heden van het slavernijverleden”, in het Tropenmuseum; Zending op de Wereldtentoonstelling, bachelorscriptie 2018, Claartje America.)

 

  Auteur: Jacob van der Burg