Ala kerki bun

Ala kerki bun

← Terug

Ala kerki bun – Alle kerken zijn goed

       Vorige pagina

Een verslag van Nico Eigenhuis, naar aanleiding van een trip naar Suriname in maart/april 2018

Aan de Keizerstraat in Paramaribo is naast de Synagoge een Moskee te vinden. Deze combinatie is redelijk uniek in de wereld, en de uitkomst van zo’n 300 jaar “volksplanting”. In Paramaribo zijn veel verschillende kerken te vinden. Het in kaart brengen van alle geloven en hun historie aldaar is dan ook bijna onmogelijk, maar desondanks treft u onderstaand een aanzet.

Inheemsen

De inheemsen (indianen) van Suriname verzetten zich na de ‘ontdekking’ van het land door Alonso de Ojeda in 1499 met hand en tand tegen de nieuwkomers uit o.a. Frankrijk, Engeland en Nederland. De strijdbijl werd pas eind 17e eeuw begraven nadat de toenmalige gouverneur Van Aerssen vab Sommelsdijck een strategisch huwelijk aanging met een indiaanse.

De inheemse bevolking gelooft van oudsher in hogere machten. Ze geloven in natuurgeesten waarmee hun priesters, de ‘piai’s’ , in contact kunnen komen. Deze priesters voeren rituelen uit door tabakswalm te blazen, liederen te zingen en ritmische geluiden te maken. Eenmaal in trance voerden ze gesprekken met de geesten. Hoewel veel inheemsen zich vandaag de dag christelijk noemen, zijn hun eigen godsdienstige gebruiken niet helemaal verdwenen.

Ten tijde van de komst van de Joodse planters naar Suriname was het land nog in Engelse handen. In 1639 stond de Engelse regering Sefardische Joden uit Nederland, Portugal en Italië toe naar de regio te komen. Zij zetten er suikerplantages op.

De eerste groep vestigde zich in de oude hoofdstad Thorarica. Een tweede groep kwam in 1652, onder de regering van Francis Willoughby. Zij vestigden zich te Jodensavanne en werden later aangevoerd door David Nassy. In 1685 bouwden ze er hun eigen stenen synagoge. De vestiging en synagoge gingen in 1832 door een brand verloren.

In de tweede wereldoorlog werd Jodensavanne gebruikt als interneringskamp voor (vermeende) NSB-ers uit Indonesië. De ruïnes van Jodensavanne zijn door het publiek te bezichtigen. Elders in Suriname was er in WOII een opvang geregeld voor Joodse vluchtelingen uit Europa. Na de tweede wereldoorlog was er met name vanuit Amerika een serieuze lobby in het Surinaamse district Saramacca een Joodse staat te vestigen. Dat ging uiteindelijk niet door wegens angst voor ‘communisten’ onder hen. Hierna werd Israël hun bestemming.

Hervormden

Na de verovering van Suriname door de Zeeuwen in 1667 reisde in 1668 Johannes Basseliers met de tweede Zeeuwse invasievloot van Abraham Crijnssen naar Suriname. Als predikant was Basseliers in dienst van de Staten van Zeeland, na 1683 van de Amsterdamse handelssociëteit van Suriname.

Hij woonde op Thorarica en werkte in Paramaribo op de plek van de huidige Centrumkerk aan het Kerkplein. Omdat hij in de eerste acht jaar geen traktement ontving begin hij in 1671 bij Thorarica een plantage. Het inzetten de overwonnen lokale indianen en uit Afrika aangevoerde slaven op de plantages werd al sinds de tijd van de Engelsen in Suriname door de kerk gelegitimeerd met verwijzing naar teksten in de Bijbel. De dominee/planter Basseliers runde zijn plantage ook op die basis en was tamelijk succesvol met zijn Surimonbo.

Ala kerki bun

Nadat Suriname in 1683 in Amsterdamse handen was gekomen kon de toenmalige gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck voor de kolonisatie alle hulp gebruiken. Vandaar dat hij vanuit de optiek “Ala kerki bun’ o.a. de Labadisten, Hugenoten en Katholieken toestond zich in Suriname te vestigen. Als Calvinist probeerde Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijk de zondagsrust in te voeren, maar hij kreeg kritiek van zowel de Joodse plantage-eigenaren als vanuit Amsterdam.

Zijn opvolger Van Scharphuizen had echter een stok achter de deur bij de Joodse planters, omdat zij weliswaar een nederzetting in Suriname hadden, maar geen wettelijke status. In 1691 verleende hij aan de Jodensavanne de wettelijke status van nederzetting, maar zij mochten hun slaven niet langer op zondag laten werken.

Labadisten

De Labadisten vormden in de 17e eeuw een Nederlandse piëtistische godsdienstige sekte. Jean de Labadie (1610-1674) was hun inspirator. De Labadisten zijn enige tijd door Nederland en het Duitse rijk getrokken op zoek naar een vaste verblijfplaats. Uiteindelijk kwamen zij in 1675 terecht op het landgoed Walthastate in Wieuwerd (Friesland).

De Labadisten hebben zich aan het einde van de 17e eeuw verspreid. In 1683 trokken leden naar Maryland en naar Suriname. Ze mochten zich in Suriname vestigen omdat directe familieleden van gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck tot de groep behoorden. Aldaar werd een plantage, genaamd La Providence gesticht.

Tot degenen die zich in Suriname vestigden behoorde in 1699 Maria Sibylla Merian met haar jongste dochter. Zij maakte hier onder andere haar beroemde studie van tropische insecten Metamorphosis insectorum Surinamensium. In 1701 verliet ze Suriname, waarschijnlijk omdat zij malaria had opgelopen. Ze had inmiddels een afschuw ontwikkeld voor de sociale misstanden van de slavernij. De Labadisten hielden het op plantage la Providence uiteindelijk niet lang vol.

Hugenoten

De Hugenoten speelden in de 18e eeuw een belangrijke rol in Suriname. Naast de Joodse planters vormden zij de belangrijkste groep plantage-eigenaren. Hugenoten is de benaming die in Frankrijk werd gegeven aan protestanten. Na de herroeping van het Edict van Nantes kwam in 1685 een einde aan de godsdienstvrijheid in Frankrijk.

Dit was reden voor de Hugenoten hun land te ontvluchten. Door de toenmalige gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck werd eind 17e eeuw gratis grond uitgedeeld aan mensen die zich als kolonist in Suriname wilden vestigen. Vele van de Hugenoten zagen hier kansen, en zij vertrokken dan ook naar Suriname. Tot de namen van Franse Hugenoten behoren Du Plessis, Pichot, Nepveu, Celliers en Crommelin. Een aantal van deze families heeft een rol gespeeld in het verzet tegen gouverneur Mauricius en werden door hem “de Cabale” genoemd. In Suriname zijn Franse plantagenamen te vinden als Ma Retraite, Montpellier en Monplaisir.

Katholieken

De Katholieken kenden in Suriname een valse start. In 1686 gingen de Zeeuwen akkoord met de oprichting van de Sociëteit van Suriname, onder de voorwaarde dat er geen katholieken in de raad kwamen. Dat schoot bij Van Sommelsdijck, die had geklaagd over het gebrek aan predikanten, in het verkeerde keelgat.

Drie katholieke paters, werkzaam in het onderwijs, en na slechts enkele jaren in de tropen gestorven, werden op bevel van Van Aerssen opgegraven en naar de Staten van Zeeland opgestuurd als bewijs dat ze geen kwaad meer konden doen. De kisten werden evenwel geweigerd in Middelburg en teruggestuurd naar Suriname. Vanaf 1785 waren de Katholieken weer welkom in Suriname. Met maatschappelijk betrokken paters, zoals bijvoorbeeld de in 1982 zalig verklaarde Peerke Donders die op plantage Batavia een leprozerie runde hadden en hebben ze veel invloed in de Surinaamse gemeenschap, mede omdat ze in de 20ste eeuw gericht de verschillende etnische groepen hebben benaderd.

Bijzonder is dat de Libanezen zich na hun komst eind 19e eeuw bij de Rooms-Katholieken hebben gevoegd, ze zijn eigenlijk Maronieten en houden heel soms ook eigen diensten in het Arabisch.

Herrnhutters

In het jaar 1735 kwamen de eerste Moravische Broeders, de Herrnhutters, aan in Suriname. Dat kon gebeuren omdat Graaf Nikolaus von Zinzendorff, de leider van deze piëtistische beweging, bevriende relaties had het bestuur van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Kort daarna, in 1740, gaf de gereformeerde kerkenraad in Amsterdam toestemming voor de oprichting van een Lutherse gemeente in Paramaribo. Een bekende Duitse zendeling van de Evangelische Broeder Gemeente (Herrnhutters), die vanuit Duitsland werd uitgezonden naar Suriname was Christoph Kersten.

Op het pand naast de kerk van die gemeente begon hij met een kleermakerij op 29 juni 1768, die uitgroeide tot het grootste handelshuis van Suriname en de oudste nog bestaande van het Westelijk halfrond, Christoph Kersten & Co NV.. Dankzij zijn inzet werd in 1778 de Grote Stadskerk gesticht. In de Duitse plaats Herrnhut kent men al sinds 1731 het zogenaamde Posaunenchor, een blaasorkest dat veelal stichtelijke liederen speelt. Het wordt er inmiddels als cultureel erfgoed beschouwd. In Suriname kent men deze muziek als Bazuinkoor, of -indien er slagwerk is bijgevoegd- Grootbazuin; het kent dan direct wel een Surinaamse ’twist’ en wordt gezien als authentiek Surinaams.

Brand en herbouw

In 1821 gingen bij de grote brand de Lutherse kerk en de Synagoge in vlammen op. In 1832 ging ook de Lutherse kerk in vlammen op bij de Codjo Branti. De verantwoordelijken voor de laatste brand, Mentor, Codjo en Present gingen er in 1833 voor op de brandstapel. De panden werden herbouwd naar een ontwerp van stadsarchitect Roman. Ze kregen ter plekke de zegen van prins Willem Frederik Hendrik die in 1835 Suriname bezocht.

In de Hervormde kerk is een orgel van Naber geinstalleerd. Het eerste orgel dat hij bouwde ging in 1840 verloren op de oceaan, het tweede orgel werd in 1844 betaald door koning Willem II. In de Lutherse kerk werd een Batz orgel geinstalleerd dat is bespeeld door de beroemde Surinaamse pianist Nicolaas Helstone. Hij kreeg zijn opleiding in Leipzig en schreef zelf boeken over de Surinaamse taal en eigen muziekstukken. ZIjn beroemdste werk was Het pand de Goden. Na het uitvoeren ervan werd hij in Paramaribo letterlijk op handen gedragen.

Hindoestanen I (Moslims)

Na de afschaffing van de slavernij en het aflopen van het staatstoezicht werd vanaf 1873 door Nederland “meegelift” met de Britse werving van Indiërs/Hindustanen. De Surinaamse Islamitische Vereniging (S.I.V.) werd op zondag 17 november 1929 door ongeveer 600 geloofsgenoten uit geheel Suriname, in theater Thalia opgericht. Kort daarna werd er gestart met de bouw van een destijds houten moskee op het perceel aan de Keizerstraat, welke werd ingewijd in augustus 1932. Het initiatief werd toen genomen om de Islam verder te verspreiden onder de Surinaamse bevolking.

De S.I.V. heeft de leerstellingen en principes van de hervormer van de 14e eeuw en stichter van de Ahmadiyya Beweging, Mirza Ghulam Ahmad overgenomen die gelooft in de eenheid van Allah en dat de profeet Mohammed (vrede zij met hem) ongetwijfeld de laatste boodschapper van Allah is geweest. De houten moskee werd vervangen met een sponsoring van een bekende bokser. Muhammad Ali schonk hiervoor naar verluidt bij zijn bezoek aan de Moskee in 1979 een bedrag van 50.000 US dollar.

Hindoestanen 2 (Hindoes)

Arya Samaj Arya Dewaker is de hindoeïstische vereniging die een van de grootste hindoetempels van Suriname bouwde. Het heiligdom trekt veel bezoekers uit de hele wereld, zowel hindoes als niet-hindoes. Het gebouw staat aan de Johan Adolf Pengelstraat (voorheen: Wanicastraat) in de hoofdstad Paramaribo. De vereniging Arya Dewaker werd opgericht op 29 september 1929 op initiatief van Mehtā Jaimīnī, een Ārya Samājī die in die tijd door de Caraïben reisde, omdat hij was verbannen uit India.

Arya Dewaker betekent ‘Arische zon’. Op 5 februari 1930 ontving de vereniging officieel erkenning van de Nederlandse koloniale overheid. Overigens kent Arya Dewaker in tegenstelling tot de andere Hindoestaanse Tempels in Suriname geen beelden van hun goden.

Javaanse Westbidders en Oostbidders

Binnen de Javaanse gemeenschap is er in Suriname sprake van Westbidders en Oostbidders. In 1890 werd een aanvang gemaakt met het ronselen van Javaanse arbeidskrachten. Zij werden veelal losgerukt uit hun familieverband. Tijdens de lange overtocht kozen ze er voor om hun bootgenoten respectievelijk lotgenoten, de zogenoemde “Jaji”, als nieuwe familie te beschouwen. In Suriname raakten ze deze lotgenoten echter veelal weer uit het oog doordat ze op verschillende plantages te werk werden gesteld. Ze hechtten zeer aan hun oude gewoonten en gebruiken, zoals de gewoonte om naar het Westen te bidden.

In Indonesië ingegeven doordat Mekka van daar uit gezien in het Westen ligt, in Suriname veelal verklaard uit een soort naïviteit. Misschien is dat geen juiste inschatting maar was dit uit onvrede, protest tegen hun situatie. Na de contractperiode ging een klein deel van ze terug naar Indonesië en veel later, na de Indonesische onafhankelijkheid, is er een grotere groep vertrokken waardoor er in Indonesië ook een ‘Surinaamse gemeenschap’ te vinden is. Zij die niet weggingen zijn gebleven en zagen dat nieuw gekomen Javanen van na ca 1920 vanuit een strengere kijk op het geloof besloten om naar het Oosten te bidden.

Winti

Na de emancipatie van de tot slaaf gemaakten in 1863 en de afloop van het staatstoezicht in 1873 werd een aantal maatregelen doorgevoerd die je zou kunnen plaatsen als ‘De-Afrikanisering”; zo werd bijvoorbeeld de Afrikaanse winti-religie als afkodre/afgoderij aangemerkt en verboden, een verbod dat bijna een eeuw zou standhouden. In 1876 werd de Nederlandse leerplicht in Suriname ingevoerd, 15 jaar eerder dan in Nederland zelf. De lesboekjes in het Sranan/Surinaams die in gebruik waren sinds 1844 werden ingenomen.

Bij het invoeren van de Nederlandse leerplicht werd een aantal fabels rond het gebruik van het Sranan verspreid. Zo zou bij gebruik ervan je tong zwart worden, en zou je dom blijven. Een hardnekkige opvatting was dat door het gebruik van het Sranan je Nederlands achteruit zou gaan. De meerwaarde van tweetaligheid was toen nog niet bekend. Over de spanning tussen de reguliere kerk en de winti een anekdote van de website van Naks over de vestiging van Bersaba in 1858: “De geschiedenis van La Prospérite markeert een gewelddadige ontmoeting tussen de EBGS en de Winti godsdienst, rond 1858.

Om dorpelingen tot bekering te dwingen werden zij zodanig geïntimideerd dat velen hun persoonlijke wintigerelateerde goederen en bezittingen moesten verbranden. In sommige gevallen gingen de dominees zover dat enkele winti¬oso’s werden verbrand. De Wintibelijders in de plantage verhuisden sommige winti’s naar bomen”

Tot slot

De kreet Ala kerki bun wordt redelijk breed gedragen in de Surinaamse gemeenschap. Reden hiervan is onder andere dat de kerken scholing en zorg brachten en brengen tot ver in de binnenlanden. Hiertegenover staan echter ook kritische geluiden over hun rol in het land ten tijde van de slavernij en daarna. Dit betreft met name ook het bezit van plantages door kerken en het voorheen kennen van baka bangi’s/achterbankjes voor de gekerstende gekleurde bevolking. Met de hier boven staande schets ben u als het goed is iets wijzer geworden over de historie van de kerken in het land.

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis