Johannes Arabi

Johannes Arabi

Nadat er in 1762 vrede met de Saramaccaners was gesloten werd in 1765 bij Senthea de eerste marron zendingspost van de EBG gevestigd. In 1771 werd de eerste marron gedoopt, te weten Johannes Arabi.

Afbeelding kan het volgende bevatten: huis en buitenDe wens een zendingspost te vestigen kwam van gouverneur Crommelin. Idee hierachter was vast dat de zendelingen tevens konden dienen als Postman (observatoren). Een drietal zendelingen nam de taak op zich, Stoll, Jones en Dähne. Van deze drie eerste evangelisten zou Jones enkele maanden na hun aankomst komen te overlijden en ging Dähne terug naar Europa, zodat Stoll alleen overbleef .

Granman Abini zorgde voor een hartelijke ontvangst van de zendelingen en zijn zoon John Arabi zou een aantal jaar later ter plekke als eerste marron worden gedoopt door de EBG. De rest van de gemeenschap stond oorspronkelijk minder positief tegen de komst van de EBG-ers. Hun Obia-mannen (voorgangers) dreigden met de toorn van hun goden. De EBG-ers richtten zich vervolgens op het geven van onderwijs en stortten zich op het vertalen van de Bijbel. Johannes Arabi zou in 1771 als eerste Marron worden gedoopt door Christophel Kersten. Johannes Arabi zou het evangelisatiewerk zelf ook voortzetten tot zijn overlijden in 1821. Na hem zou er onder een andere marrongroep, de Matawai, nog een bekende evangelist opstaan met de naam Johannes King.

Naar Johannes Arabi is in het Boven-Suriname gebied de basisschool te Nieuw Aurora vernoemd.

Killinger, Land te koop

Land te koop

Thea Doelwijt was niet de eerste die het land te koop zette. In 1910 was het Killinger die haar voorging.

Killinger had voor ogen in Suriname een ‘heilstaat’ te creëren. Voor zichzelf zag hij een rol weggelegd als beheerder van het land, en het zou eigendom moeten worden van een aantal Duitse financiers. Hij wilde bij hen voor 100 miljoen mark aan leningen afsluiten voor een schadevergoeding aan Nederland om afstand te doen van de kolonie. Voor de verdere ontwikkeling van het land wilde hij in zijn Surinameplan het exploiteren van het nieuwe goud in de vorm van de balata resp. rubberindustrie centraal stellen.

Killinger tijdens proces tegen hem in het wit

Killinger had voor zijn plan zelfs al een tweetal financiers gevonden. Killingers eerste financier was de blinde mw Heddaeus, de echtgenote van een arts. Zij stortte op persoonlijke titel 10.000 Deutsche Mark voor hem om zijn Surinaamse droom te realiseren, al was daarbij niet duidelijk of zij viel voor zijn mooie praatjes of zijn mooie plannen.

Bij haar verstrekking gaf ze aan dat het tot doel had van Suriname een republiek te maken waar het Boedistisch geloof zoveel mogelijk moest worden doorgevoerd. Killingers tweede financier was de Berlijnse handelaar Marlitt, met wie hij via de broer van mw Heddaeus in contact was gekomen.

Marlitt was enthousiast geraakt door Killingers eerdere uitvinding van het watergeschut resp. het waterkanon in 1901 en was bereid om 50.000 Deutsche Mark te investeren in Killingers Suriname-avontuur. Killinger leefde op basis van zijn ontvangen geld en ontvangen toezegging in Suriname op grote voet en een persoonlijk faillissement dreigde.

 

Zoals bekend verondersteld werd de door hem geraamde coup verraden en vielen de plannen van Killinger uiteindelijk in duigen.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Barbados

Barbados

Het beeld van Bussa op Barbados

Koffieplantage Barbados ligt aan de Warappakreek in Suriname. Natuurlijk is er een relatie met het eiland Barbados, in dit geval in de persoon Paul Wentworth.

Het eiland Barbados werd vroeger bewoond door de Arowakken, die er inmiddels zijn uitgestorven door Europese ziekten en de zware omstandigheden waaronder zij slavenarbeid moesten verrichten. Zoals in veel andere Caribische landen werden ook hier slaven uit Afrika geïmporteerd.

Het eiland werd bezocht door de Spanjaarden en de Portugezen, waarna het land door de Britten werd bezet in 1627. De situatie op Barbados eind 18e eeuw en de geplande afschaffing van de slavernij begin 19e eeuw zorgden ervoor dat veel planters hun plantages verlegden naar Suriname.

Paul Wentworth (1728-1793) was afkomstig van Barbados en was in Suriname raadsheer van het Hof van Civiele justitie. In 1756 huwde hij met de weduwe Catharina Stratius en werd hierdoor eigenaar van de suikerplantage Kleinhoop aan de Cottica en van een pas ontgonnen koffieplantage aan de Warrappakreek die hij plantage Barbados noemde. Hij verkocht de plantage kort nadat zijn vrouw in 1766 overleed.

Wentworth zou hierna betrokken zijn geweest bij geheime onderhandelingen tijdens de strijd met de Engelsen. Hiernaast was Paul Wentworth met de arts Edward Bancroft –die ook op plantage Barbados actief was- betrokken bij een spionagenetwerk rond Benjamin Franklin tijdens de Amerikaanse Revolutie. Wentworth overleed uiteindelijk in Suriname.

Op het eiland Barbados vond op 16 april 1816 de zwaarste slavenopstand plaats die Barbados heeft gekend, onder aanvoering van Bussa. Op dat moment was Bussa voorman op Bayleys. De opstand was zorgvuldig voorbereid en georganiseerd als poging om de algemene abolitionistische politiek uit die tijd te beïnvloeden.

Bussa leidde zo’n 400 vrijheidsstrijders tegen de troepen van het First West India Regiment, maar hij werd gedood in de strijd. Zijn troepen vochten door totdat zij verslagen werden met vuurwapens. Verteld wordt dat velen de strijd in gingen terwijl zij Bussa’s naam schreeuwden. Om die reden is de opstand voor generaties van Barbadianen bekend als Bussa’s Rebellion. In 1838 werd de slavernij op het eiland definitief afgeschaft.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Matawai

Matawai

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoon, kind en tekstBeku en Musinga waren de aanvoerders van de marrongroep Matawai, met wie pas in een laat stadium een vredesakkoord werd afgesloten. Kennelijk leverde het een bijzondere positie op voor hun pantiman Quassie Matewarie, die zelfs eigenaar werd van een plantage.

De Matawai is een marronvolk in Suriname, levend in een twintigtal dorpen ten noorden van de plaats Kwakugoon (of Kwakoegron) aan de Saramaccarivier in Centraal-Suriname, maar relatief dicht naar de kuststrook toe.

Hun taal is het Matawai. Nadat de Saramaccaners in 1762 vrede sloten met de koloniale overheid, scheidde een groep onder leiding van de kapiteins Beku en Musinga zich af. Om van hun overvallen op plantages gevrijwaard te blijven, werd in 1769 een apart vredesakkoord met hen gesloten en sindsdien worden zij als een afzonderlijke stam beschouwd: de Matawai.

Quassie Matewarie was een prominent lid van de Matewai gemeenschap. Hij werd als Ostagier of Pantiman (gijzelaar) meegenomen naar Paramaribo. Een van de plantages aan de Saramaccarivier is houtplantage Abine’s rust, waarvan in 1828 de erven J’Abenie als eigenaars genoteerd staan.

In 1829 en latere jaren wordt als eigenaar vermeld Ostagier Quassie (Kwasi) Matewarie, waarbij dat laatste duidt op de Marronstam Matewarie. Ter plekke is een directeur aangesteld, H. Leunings, en er is een administrateur genaamd A. van Auka. Zijn voorganger Abenie blijkt ook een Ostagier geweest te zijn.

Hij overleed in 1821 en is ook bekend als Jan Abenie of Jan Albini (details: 19-07-1821 Albini de vrije Jan Albini ruim75j, Ostagier der bevredigde Saramaccaanse bosnegers. Hij werd begraven op het “Nieuwe Kerkhof” Bg/d J.F. Leue v/r/v het Land). Tot zijn “onbeheerde boedel of wees” behoorde de gemanumitteerde Lika van den Ostagier J. Abenie, zij overleed op 15 oktober 1853.

Johannes King (ca1830 –1898) was ook een Matawai. Hij was een Surinaams zendeling en de eerste belangrijke schrijver in het Sranan. Hij werd in 1861 gedoopt tot lidmaat van de EBG. Hij werd een fel bestrijder van de Gaan Tata-cultus onder de bosnegers, en kwam om die reden in conflict met zijn oudere halfbroer Noah Adrai, Granman (Grootopperhoofd) der Matawai. Na diens overlijden werd Johannes King zelf tot Granman geïnstalleerd, maar hij zag spoedig in dat het ambt niet met zijn werk als evangelist te combineren was en gaf de gouverneur de opdracht terug.

Van zijn reizen, zijn zendingswerkzaamheden en het conflict met Adrai deed King uitvoerig schriftelijk verslag, altijd in het ‘Neger-Engelsch’ (het Sranan, niet in de taal van de Matawai). In het Skrekiboekoe (Boek der verschrikkingen) verhaalt King van zijn visioenen en dromen, maar ook over de geschiedenis van de bosnegers en zijn eigen familie. Ook schreef hij Torie vo Maripaston; het werd door H.F. de Ziel (Trefossa) uitgegeven als Life at Maripaston (1973).

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Akara en diens verraad van Cuffy

Akara en diens verraad van Cuffy

Bij de opstand te Berbice in 1763 hield Akara zich niet aan de gemaakte afspraken met opstandleider Cuffy. Hij zou zelfs overlopen naar de troepen van de kolonisten. Later werd hij als kapitein ingezet in de strijd tegen de Boni’s in Suriname.

Gouverneur Crommelin zond in 1763 zijn troepen naar Berbice waaronder de Zwitserse majoor Fourgeoud. Ze kregen er onverwachte medewerking doordat Akara overliep en meestreed tegen de opstandelingen.

In Berbice was in 1763 sprake van een grote opstand onder leiding van Kofi (resp. Cuffy). Op 23 februari 1763 kwamen de slaven in het gebied in opstand. Verdeeldheid onder de rebellen en aanvallen door de Nederlanders leidden er echter toe dat de opstand werd neergeslagen.

Akara leidde niet afgesproken aanvallen op Dageraad, op een moment waarop Europese versterking aangekomen was en het Afrikaanse slavenleger leed zware verliezen. Cuffy kreeg een hevig meningsverschil met Akara. Akara werd afgezet en gedwongen te werken tussen de manschappen.

Vervolgens sloot Akara een bondgenootschap met Atta tegen Cuffy. Daarna werkte hij samen met de Nederlanders, en nam deel aan de geslaagde aanslag op Accabre die een eind maakte aan de opstand. Kort daarna pleegde Cuffy zelfmoord. De Europese hulptroepen van Barbados en elders heroverden Berbice.

Toen Fourgeoud (1708-1779) tien jaar later als kolonel tegen de Boni’s optrok werd Akara met zijn compaan Gousery als kapitein ingezet in zijn troepen

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Marshall

Marshall

Afbeelding kan het volgende bevatten: oceaan, lucht, wolk, buiten, natuur en water
De zandbank bij Overbridge

Toen Suriname nog Surinam heette was Marshall een van de eerste kolonisten. Naar hem is de Marshall kreek vernoemd. Aan de Engelse aanwezigheid in Suriname herinneren ook plaatsen als Overbridge en Byam’s point (Braamspunt).

Lord Francis Willoughby van Parham, was de eigenlijke kolonisator van Suriname. Hij was gouverneur van Barbados en de overige Engelse bezittingen in West-Indië, toen hij in 1650 een expeditie naar Suriname zond om een geschikte plaats uit te zoeken voor de vestiging van een kolonie.

De Engelsen vestigden zich rond het huidige Berg en Dal. Lord Willoughby koos het voormalige Arowakkendorp Torarica als hoofdplaats van de nieuwe kolonie. Het gebied was via de rivier goed bereikbaar, te verdedigen, en bood de mogelijkheid om schepen ter plaatse te onderhouden op de lokale zandbank.

Al in 1630 was het Marshall die als eerste een blokhut neerzette bij Torarica, vlak naast Overbridge. Het groeide uit tot een kleine nederzetting, waar zich later Joodse gezinnen zouden vestigen.

In die tijd lag Torarica in de parish St. Bridget en telde een honderdtal woningen, een gouvernementsgebouw (Parhamhouse genoemd), een kapel en waarschijnlijk ook een synagoge. In 2011 vierde de St. Bridget’s Anglican Church 360 jaar aanwezigheid in Suriname in de Rooms Katholieke Rosa kerk.

In 1664 vestigde “David de Leider”, de Sefardische Jood Joseph David Cohen Nassy (1612-1685) zich met zijn groep in Suriname te Cassipora, nadat hij eerder in Cayenne gevestigd was. Dat lag enkele mijlen stroomopwaarts voorbij de voormalige hoofdstad Torarica. Vervolgens vestigde hij zich ook te Jodensavanne, ten noorden van Cassipora aan de rechteroever van de Surinamerivier. Zijn zoon Samuel Nassy werd in 1684 aangesteld als jurator waardoor hij de eerste Joodse notaris was op het westelijk halfrond.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Avila

Avila

Afbeelding kan het volgende bevatten: staande mensen en buitenAvila is een stad en gemeente in Spanje dicht bij Madrid, en gold als centrum van de Spaanse inquisitie. De Surinaamse plantage Ayo kende in 1675 Isaac d’Avilar als eigenaar, een naam die verwijst naar deze stad. Uit Avila kwamen ook heiligen, waarvan Theresia van Avila de bekendste is.

Tomás de Torquemada (1420-1498) was een monnik in de orde van de Dominicanen en berucht inquisiteur. Hij is verantwoordelijk voor het ombrengen van minstens 13.000 joden. Op zijn aandringen vaardigde koningin Isabella op 31 maart 1492 in Spanje een Akte van Verdrijving uit.

Deze akte bepaalde dat alle Joden die zich niet tot het christendom bekeerden, binnen drie maanden het land moesten verlaten. Ruim 160.000 Joodse families ontvluchtten daarop het land. Omdat zij in die tijd erg belangrijk waren voor de economie van het land, wordt deze actie ook wel gezien als een van de oorzaken van het verval van Spanje als wereldmacht. Het wordt ook niet uitgesloten dat Torquemada zelf Joods bloed had.

Theresia van Ávila (1515 –1582) was een mystica die later heilig is verklaard. Haar ouders waren tot bekering gedwongen joden of marranen. Samen met de heilige Johannes van het Kruis heeft zij de orde van de Karmel hervormd in de zestiende eeuw.

Ze trad in 1535 in het “Klooster van de Menswording” (La Encarnación) te Ávila maar moest het klooster echter in 1538 alweer verlaten omdat ze ziek werd. In 1542 genas ze uiteindelijk, zonder aanwijsbare oorzaak.

Zelf schreef ze haar genezing toe aan de heilige Jozef, de bruidegom van de Maagd Maria en de voedstervader van Jezus Christus. Na haar genezing maakte Theresia een periode van geestelijke dorheid door, die gevolgd werd door een tijd van bijzondere genaden Om haar hervorming gestalte te geven stichtte Theresia in 1562 haar klooster van de heilige Jozef, in Ávila.

De rest van het leven van Theresia was een aaneenschakeling van enerzijds bijzondere genaden in haar persoonlijke leven, en anderzijds kloosterstichtingen en het schrijven van constituties en mystieke geschriften in haar publieke leven.

Wat het eerste betreft zijn de doorboring van haar hart met een vurige pijl van liefde en haar mystieke huwelijk wereldberoemd geworden, onder andere door een zeer vlammend barok beeldhouwwerk De extase van Theresia . Haar geschriften hebben de mystieke theologie dermate ingrijpend beïnvloed, dat zij door paus Paulus VI in 1970 als eerste vrouwelijke heilige werd uitgeroepen tot kerkleraar.

Het beeld van de Extase van Theresia in de Santa Maria della Vittoria kerk in Rome is een meesterwerk van de Italiaanse kunstenaar Gian Lorenzo Bernini uit de tijd van de barok.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Julius Caesar de Miranda

Julius Caesar de Miranda

       Vorige pagina

J.C. de Miranda werd in 1956 president van het Hof van Justitie. Daarvoor hadden de Ronde Tafel Conferenties voor Suriname in 1954 geleid tot het Koninkrijksstatuut.

Julius Caesar de Miranda (1906–1956) doorliep de Hendrikschool (Mulo) in Paramaribo en behaalde vier jaar later het eindexamen gymnasium in Den Haag. In 1928 behaalde hij doctoraal rechten aan de Universiteit van Amsterdam.

Na terugkeer in Suriname werkte hij van 1929 tot 1946 als advocaat en was hij van 1932 tot 1938 lid van de Koloniale Staten en van 1942 tot 1946 de Staten van Suriname.

In 1948 werd in Suriname het algemeen kiesrecht ingevoerd waarna hij voorzitter van het CAB (College van Algemeen Bestuur) waardoor hij gezien wordt als de eerste premier van Suriname. In 1951 ging de Hospitaalkwestie spelen die uiteindelijk de regering ten val bracht. Op 12 april 1956 werd J.C. de Miranda president van het Hof van Justitie, hij overleed datzelfde jaar aan een coronaire trombose.

>>>>  zie ook: Op 28 november 1961 werd een door Leo Braat van hem gemaakt beeld onthuld door zijn weduwe.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Koorndijk -familie

Koorndijk

       Vorige pagina
Toevlught anno 2004

De familie Koorndijk is van oudsher gevestigd op plantage Toevlught, in de directe omgeving van Overbridge. Het is een invloedrijke familie in Suriname.

Plantage Toevlught (ook wel Toevlugt of Toevlucht) betreft oorspronkelijk koffiegrond, en maakte deel uit van de plantage Pomibo, tot het in 1745 werd afgesplitst. In 1752 waren de erven van Aron de Abraham da Costa de eigenaren van Toevlught.

Het was destijds een kleine koffieplantage van 230 akkers, met 21 slaven. In 1793 was Toevlucht een kleine houtgrond met Visscher als eigenaar. Ten tijde van de Emancipatie was het in bezit van P.C. Stuger en werden 6 slaven vrijverklaard.

Per heden is de plantage in het beheer van de familie Koorndijk, en deze familie kent ook een eigen familiebegraafplaats op plantage Toevlught.

Bij het nazoeken van de naam Koorndijk in de manumissieregisters blijkt in 1833 Willem Koorndijk te zijn gemanumiteerd uit de boedel van Josua de la Parra. Hij start voor zijn familie een kettingmanumissie waarbij hij vermeld staat als W. Koorndijk (voor den vrijdom).

In 1886 kwam bij Koninklijk besluit H. Koorndijk in het bezit van een plantage aan de Surinamerivier. In 1889 werd er een vergunning verkregen om ter plekke hout te bewerken. Het besluit kwam ruim twintig jaar nadat in 1863, het jaar van de emancipatie, de nabijgelegen houtplantage Rorac bij koninklijk besluit werd geschonken aan Broos en Kaliko en hun nazaten, waaronder de families Babel en Landveld.

De familie Koorndijk kent aanzien omdat ze veel aandacht besteden aan de Surinaamse taal en cultuur. Zo heeft de in 2009 overleden onderwijzer Fred (Kwame) Koorndijk naam gemaakt als politiek- en cultuuractivist in Suriname.

Brada Kwasi Koorndijk

Zijn zoon Brada Kwasi Koorndijk schreef het eerste wetenschappelijk werk in het Sranan en verzorgt taalonderwijs in het Sranan. Met het Tata Julius Koenders Sabi Oso eert Brada Kwasi de Surinaamse taalactivist Papa Koenders.

 

 

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Ma retraite – Jan Nepveu

Ma retraite

       Vorige pagina

De wijk Ma Retraite dankt zijn naam aan de voormalige plantage van gouverneur Jean Nepveu.

Jan Nepveu of Jean Nepveu (1719 -1779) was de zoon van Louis Nepveu, een goudsmid, en Suzanne Hamelot. Op jonge leeftijd vertrok hij naar Suriname waar hij in 1742 secretaris van Mauricius werd.

Tijdens de onenigheden met de “Cabale” behoorde hij tot de partij van gouverneur Mauricius en genoot diens volle vertrouwen. Nepveu werd later zelf gouverneur als opvolger van Wigbold Crommelin.

Tijdens zijn bewind werden het “Korps Vrijnegers” en het “Korps Jagers” opgericht en werden er extra Staatse troepen naar Suriname gevoerd om ingezet te kunnen worden in de strijd tegen de marrons.

Onder bevel van de Zwitserse kolonel Louis Henri Fourgeoud werd hierna fort Buku veroverd op de Boni’s . Nepveu werd na zijn overlijden in 1779 opgevolgd door Texier.

Nepveu woonde aan de Gravenstraat nummer 6. Omstreeks 1775 was zijn plantage Ma retraite al een grote koffieplantage.

De verbinding met de plantage vormde de Ma Retraite-weg. In 1794 werd opnieuw grond aangevraagd waardoor Ma Retraite ook via de Surinamerivier bereikbaar was via het “land van Ma Retraite”. De plantage Ma Retraite produceerde anno 1821 koffie en katoen.

Vanaf 1840 was het volledig omgeschakeld op cacao. Aan het einde van de 19e eeuw kwamen er moeilijke jaren vanwege de krullotenziekte en grote droogte.

Ma Retraite werd later verkaveld in de wijken Ma Retraite I, II, en III.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis