Dario en Flora

Dario en Flora

Johannes Helstone stimuleerde in Suriname jeugdige muzikanten tot een carriere in de klassieke muziek. Met Daan en Flora Samuels trof hij twee grote lokale talenten. Zij werden later bekend onder de namen Dario en Flora Saavedra, maar hun sterrendom was helaas van korte duur.

Daan (Daniel) Samuels werd geboren in 1876. Zijn moeder was een Pos, en hij kreeg les van haar broer. Toen hij onder de hoede van Helstone kwam kreeg hij het advies om een opleiding in Europa te volgen. Daniel mocht zich na zijn opleiding professor noemen en nam de artiestennaam Dario Saavedra aan.

In 1907 vierde Dario grote successen met zijn toernee in de West. In 1909 ging hij met zijn zus naar Berlijn waar ze op zijn advies aan een opleiding zou starten. Hij werd ter plekke ernstig ziek, en ging daarom op de boot retour Suriname samen met zijn zus. Aan boord kwam hij in haar armen te overlijden.

Johannes Helstone

De ontdekker van Dario en Flora, Johannes Nicolaas Helstone (1853-1927), is Suriname ’s bekendste klassieke muzikant. Hij werd geboren in Berg en Dal aan de Surinamerivier. Al vroeg werd hij ontdekt als een -vooral muzikaal- begaafde jongen.

Hij werd aanvankelijk opgeleid als onderwijzer, en volgde muzieklessen bij het musici-echtpaar Williger en de Hernhutter zendeling Heyde. In 1880 zette hij zijn opleiding voort in Leipzig in Duitsland, waar hij nadien nog drie keer kwam (1892, 1900, 1907).

Na zijn tweede verblijf van 1892-1894 studeerde hij cum laude af. Helstone sprak zes talen en kon als muzikant contracten krijgen in diverse grote steden. Hij koos ervoor zich in Suriname te vestigen waar hij zich o.a. wijdde aan de Surinaamse taal -het Sranantongo- en het opleiden van jeugdig muzikaal talent.

Flora Samuels is in 1884 geboren. Zij kreeg net als haar broer pianoles van Helstone. Op advies van haar broer ging ze studeren aan het conservatorium in Berlijn.

Na het eerdervermelde tragische overlijden van haar broer ging ze weer terug naar Berlijn, en na haar afstuderen in 1911 deed ze in de grote Duitse steden meerdere optredens. Ze vestigde zich in Berlijn, en in 1915 vierde ze er muzikale triomfe.

Ze gaf aan graag weer herenigd te willen zijn met haar familie, maar het mocht niet zo zijn. Per telegram kreeg de familie te horen dat ze in Europa na een medische ingreep was overleden.

 

Johannes Helstone – grafsteen

 

Het Helstonemonument in Paramaribo

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Louis E. Nelson

Nelson

Louis E. Nelson was begin 20e eeuw een van de gezichtsbepalende figuren in de Surinaamse gemeenschap, maar is nog altijd niet algemeen bekend. Hoog tijd dus om een aantal van zijn prestaties nader te belichten.

Louis E. Nelson was de voorzitter van het comité dat belast was met de voorbereiding en organisatie van de viering van de Keti Koti herdenking van de 50 jaar “manspasi” in 1913. Tot de leden van dit comité behoorde destijds ook de als professor aangeduide Johannes Helstone.

Bij de firma C. Kersten werd een gedenkplaat geplaatst “tot aandenken aan het Gouden Emancipatiefeest”. Bij het gouden Emancipatiefeest werd in Nickerie in 1913 een stenen zuil opgericht op het Willemsplein.

Een ander belangrijk wapenfeit was zijn rol als pionier en “stonfutu” van de Anciënt Order of Foresters (A.O.F) in Suriname. Sinds 1886 zijn in Suriname deze Foresters actief. De vestiging van de broederschapsvereniging Court Charity van de A.O.F. in Suriname was in 1886 een initiatief van J.F. Waakhuizen.

Nelson was jarenlang chief ranger van deze respectabele orde. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Gijsbertus (Bert) Nelson, de grootvader van de muzikale John Zeko, Jenny en Renee Nelson. Hun muzikaliteit hebben ze niet van een vreemde; in 1914 componeerde Louis E. Nelson voor Court Charity een feestlied.

Louis E. Nelson overleed in 1929. Zijn naam is gegraveerd in de 1 van de eerste 4 bouwstenen van het “Court Charity” aan de Burenstraat 26 in Paramaribo.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(Met dank aan John Zeko Nelson)

  Auteur: Nico Eigenhuis

Gülcher

Gülcher

Afbeelding kan het volgende bevatten: boom, lucht, plant en buiten

Theodor Gülcher jr. (1777-1839) kwam via zijn schoonfamilie Nobel in het bezit van diverse plantages in Suriname waaronder Rust en Werk, Lust tot Rust en Einde Rust. De stamreeks van deze adellijke familie begint met Johan Gülicher die de Gülckershof bij Haan (Rheinland) bezat en vermeld wordt tussen 1599 en 1642.

Zijn vader Theodor Gülcher senior (1743-1806) vestigde zich rond 1768 in Amsterdam als bankier en als verbindingsman met de Berlijnse uitgever Friedrich. Hij woonde de laatste jaren van zijn leven in het “Huis met de Kolommen” (Herengracht 502), de huidige ambtswoning van de burgemeester van Amsterdam.

Inmiddels is voor de deur van dit pand een gedenksteen te vinden ter herinnering aan de slavernij, omdat in ditzelfde pand eerder Paulus Godin woonachtig was, een bewindhebber van de West-Indische Compagnie (WIC) en tevens directeur van de Sociëteit van Suriname.

De eerdergenoemde plantages van Gülcher jr in Suriname zijn aangelegd door voormalig gouverneur Crommelin. In 1774 werden de plantages overgenomen door Pieter Constantijn Nobel, die overleed in 1788. De plantages kwamen hierna in het bezit van zijn dochter Constantia Gerhardina die in 1800 trouwde met Theodor Gülcher jr. Hun oudste zoon maakte van Rust en Werk een centrum voor de Evangelische Broedergemeente.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Bolivar – Simon

Bolivar

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoonNadat het Koninkrijksstatuut tot stand kwam in 1954 werd in Paramaribo op initiatief van de Venezolaanse consul besloten een beeld van Simon Bolivar te laten plaatsen.

Tijdens de Pan-Amerikaanse conferentie in Caracas dat jaar gaf Lou Lichtveld aan het plaatsen van dit beeld te omarmen omdat hij Bolivar zag als de verpersoonlijking van de vrijheid.

Simón José Antonio de la Santísima Trinidad Bolívar y Palacios (1783-1830) kwam uit een aristocratische criollo-familie, oorspronkelijk afkomstig uit het Baskische Bolibar.

Dankzij het fortuin van zijn ouder kon Bolívar onderwijs genieten van privé-docenten en kon hij in 1799 naar Spanje reizen om zijn opleiding voort te zetten. In 1807 keerde Bolívar terug naar Venezuela, nadat Napoleon diens oudere broer Jozef Bonaparte had benoemd tot koning van Spanje en de Spaanse koloniën.

Bolívar maakte in Venezuela deel uit van de verzetsbeweging tegen Spanje. In 1812 schreef hij het Manifiesto de Cartagena (Cartageens Manifest), tijdens zijn verblijf in Cartagena, in het huidige Colombia, waarheen hij was gevlucht, nadat Francisco de Miranda zich in juli van dat jaar te Caracas had overgegeven aan de Spanjaarden.

In 1813 leidde hij een invasie in Venezuela. Op 6 augustus 1813 veroverde hij Caracas, en werd de republiek Venezuela uitgeroepen.

Vervolgens trok Bolívar naar Colombia, waar hij de nationalisten aanvoerde en waar hij in 1814 Bogota veroverde. In ging hij naar 1815 Jamaica waar hij hulp vroeg aan de Haïtiaanse president Alexandre Pétion. Van Pétion kreeg hij financiële en morele steun bij de uitrusting van een invasievloot om de opstand tegen Spanje voort te zetten.

Als enige tegenprestatie verlangde Pétion de afschaffing van de slavernij in Venezuela. Met Haïtiaanse ondersteuning en de hulp van de llanero José Antonio Páez wist Bolívar vanaf 1816 weer de nodige gebieden te veroveren. In 1819 kon heel Colombia gevoegd worden bij het gebied dat niet meer onder Spaanse controle stond.

In december van dat jaar riep Bolívar de Republiek van Groot-Colombia uit: een federatie die grote delen van het huidige Venezuela, Colombia, Panama en Ecuador omvatte. Bolívar zelf werd president. In de jaren twintig van de 19e eeuw verlegde Bolívar zijn activiteiten naar Peru en Bolivia.

In augustus 1825 werd ter ere van Bolívar de Republiek Bolivia naar hem genoemd. Bolívar stierf op 17 december 1830 in het Colombiaanse Santa Marta op het landgoed, thans museum, Quinta de San Pedro Alejandrino, waarschijnlijk aan tuberculose.

Tegenwoordig staat Simon Bolivar in Latijns-Amerika nog steeds bekend als El Libertador, ofwel De Bevrijder.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Gelderland

Gelderland

Op de afbeelding Post Gelderland bij Jodensavanne

De verwijzing naar Gelderland (en Gelre) komen we in Suriname op meerdere plaatsen tegen. Zo was er sprake van een militaire post Gelderland aan de Surinamerivier en een plantage Klein Gelderland aan het Matapicakanaal.

Ook was er een plantage Gelre aan de Commetawanekreek en een plantage Gelderland. Eens kijken wat we hierover te weten kunnen komen.

De militaire hoofdpost Gelderland is eind 18e eeuw gevestigd op een voormalige suikerplantage naast Jodensavanne. De inrichting van de hoofdpost Gelderland maakte onderdeel uit van de aanleg van het Cordonpad door gouverneur Nepveu als verdedigingslinie tegen de invallen van Marrons.

Plantage Klein Gelderland aan het Matapicakanaal was begin 19e eeuw gekoppeld aan andere plantages, te weten Klein Westphalenhoop (eigendom van Spillenaar) en Plantage Livonia (Ferman).

Plantage Gelre kwam tot stand nadat in 1702 plantage Sinabo werd aangekocht door gouverneur Paulus van der Veen (1660-1733). Door zijn schoonzus Magdalena Maria Boxel-van Gelre (Gelder) werd het naastgelegen Gelre gesticht, de oude naam voor Gelderland. Zij was de weduwe van Andre Boxel, naar wie in Suriname de plantage Boxel is vernoemd.

Tot slot plantage Gelderland aan de Surinamerivier, die gelegen is naast Roorak, In 1759 maakte David Uziel Davilar (die van Ayo) bij gouverneur Crommelin melding van een moordpartij op suikerplantage Gelderland. Een jonge plantage-eigenaar had een aantal van zijn slaven wreed omgebracht. De plantage-eigenaar werd hierna uiteindelijk verbannen uit de kolonie.

  Auteur: Nico Eigenhuis

Mathura – vrijheidsstrijder

Mathura

Afbeelding kan het volgende bevatten: boom, lucht, plant, gras, buiten en natuurIn 1884 was er niet alleen op Zorg en Hoop sprake van een opstand -met als leiders Ramjanee en Tetary-, ook op Zoelen was dit het geval. De leider op Zoelen was Mathura die als vrijheidsstrijder werd aangemerkt.

Tussen 1873 en 1916 kwamen ongeveer 35.000 Hindoestanen uit Brits-Indië naar Suriname.

De contractanten lieten een armoedig bestaan in India achter zich, maar kregen het in eerste instantie in Suriname niet veel beter. Zij werden zeer slecht betaald, zodat ze ook wel ‘cent-slaven’ werden genoemd. Aan de klachten van de arbeiders werd niet tegemoetgekomen.

Een van de eerste opstanden van Hindoestaanse contractarbeiders tegen het plaatselijke gezag vond plaats in 1879 op de plantages Alliance en De Resolutie. Dit was dus vijf jaar voor de incidenten op Zorg en Hoop en Zoelen.

Zoelen was in de 18e eeuw gesticht als koffieplantage door Pieck en Nobel. Pieck was de heer van Soelen en gehuwd met de dochter van Francois van Sommelsdijck. Nobel had ook de plantages Rust en Werk, Lust tot Rust en Einde Rust in zijn bezit.

Nadat Zoelen in de 19e eeuw in het bezit was gekomen van de familie Bosch-Reitz werd het in 1882 ingebracht in de Landbouwmaatschappij Commewijne. In september 1884 was er verzet tegen een aantal gezagsfunctionarissen op de plantages Zorg en Hoop en Zoelen.

Op Zoelen eisten de arbeiders onder aanvoering van Mathura hogere lonen en de directeur kon de kwestie niet regelen. Nadat de directeur was aangevallen werd de orde met geweld hersteld door het leger. De rellen zouden in 1891 een vervolg krijgen. Bij de incidenten dat jaar werden schoten afgevuurd, waarbij vier mannen werden gedood.

Volgens John Findlay, waarnemend directeur van Zoelen, liepen de gevechten uit de hand doordat de politiemannen hun geweerkolven gebruikten om de arbeiders terug te drijven. Findlay was bij zijn beoordeling van de gang van zaken misschien niet helemaal onpartijdig, hij zou later in het huwelijk treden met een gecontracteerde Brits-Indische.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Carolina Maria Schouten

Carolina Maria Schouten

Afbeelding kan het volgende bevatten: buitenHet huwelijk van de 23-jarige Carolina Maria Schouten met de 60-jarige Adriaan François Lammens bezegelde in 1827 de banden tussen de families Schouten en Lammens. Er waren de nodige relaties tussen de beide families, en er is daarover nog het nodige te vertellen.

De Nederlandse gouvernementsambtenaar Hendrik Schouten (1745-1801) had met de Surinaamse Suzanna Hanssen met wie hij in 1772 trouwde vijf kinderen, waaronder de Surinaams kunstenaar Gerrit Carl Francois Schouten (1779-1839) die vooral beroemd is geworden om zijn diorama’s van Suriname.

Gerrit Schouten was een autodidact en leerde zichzelf het schildersvak aan. Gerrit had Lammens als beschermheer en was getrouwd met Maria Helena Zeegelaar. Hun dochter Carolina Maria is in 1804 geboren.

Ook Carolina Maria’s opa Hendrik was actief in het culturele leven van Suriname, hij was bekend als schrijver.

Adriaan François Lammens (1767-1847) is in 1816 als jurist naar Suriname gekomen. Bij de grote brand van 1821 verloor hij zijn woning op de hoek van de Waterkant. Hierbij moest hij zijn toenmalige levenspartner zelf uit het pand redden.

Hierna kreeg hij in 1826 een aanvaring met de Britse jurist Lefroy die in zijn boek Outalissi aangaf dat de Nederlanders door hun wrede behandeling van slaven de grote brand over zichzelf hadden afgeroepen en de Afrikaanse koning Outalissi met deze brand namens hen wraak nam.

Na de brand van 1832 was Lammens verantwoordelijk voor de veroordeling van Mentor, Codjo en Present. Hij zou Suriname in 1835 verlaten.

Zijn zoon uit zijn eerdere huwelijk, Adriaan Francois Lammens junior (1792-1861), sleepte na het overlijden van zijn vader zijn stiefmoeder voor de rechter omdat hij oude schulden van de familie Schouten graag alsnog vereffend wilde zien. Carolina Maria overleefde hem en overleed in 1887.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Amsinck (Plantage Meerzorg)

 

Amsinck

plantage Meerzorg

De naam Amsinck is in Suriname bekend omdat door Paul Amsincq eind 17e eeuw plantage Meerzorg werd aangelegd. De familie heeft haar wortels in het Nederlandse Oldenzaal

Amsinck is een Nederlandse patriciër familie waarvan de leden vooraanstaande kooplieden waren in meerdere landen in Europa, en ook in Suriname en India. De familie stamt af van Johan Amsinck (geboren ca 1420), burger van Oldenzaal in 1459.

Vanaf de 17e eeuw maakte de Hamburgse tak deel uit van de heersende klasse van die stadstaat. In Hamburg zijn het Amsinck-park en de hoofdstraat Amsinckstraße naar ze vernoemd.

Paul Amsincq was een Hugenoot uit Rouen die in Suriname op Meerzorg een suikerrietplantage vestigde . Hij trouwde in 1693 met de Zeeuwse Anna Verboom, een dochter van commandeur Laurens Verboom. Anna was hiervoor getrouwd met Jan de Neel.

Uit dat huwelijk had ze als zoon Stephanus Laurentius Neale, de man die de koffieteelt in Suriname populariseerde.
In 1712 werd door de Fransman Jacques Cassard een rooftocht gehouden waarbij hij Kaap-Verdië, Suriname, Berbice en Curaçao aandeed. Toen Cassard zich in Suriname op Meerzorg vestigde moest Amsincq met zijn gezin het oerwoud invluchten.

Meerzorg werd vervolgens ingericht als het Franse hoofdkwartier en binnen korte tijd had Cassard bijna alle plantages aan de Surinamerivier bezet.

Op Meerzorg werd hierna een overeenkomst tussen de Fransen en vertegenwoordigers van de Surinaamse overheid getekend. Vanaf 1713 werd op Meerzorg met veel succes koffie geteeld.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Nikolaus von Zinzendorf


Nikolaus von Zinzendorf

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoon, nacht en close-up
Nikolai Ludwig Graf von Zinzendorf und von Pottendorf was de oprichter van de christelijke kolonie Herrnhut. Hieruit kwam de Evangelische Broedergemeente, ook bekend als de Herrnhutters, voort. Ze zijn in Suriname maar al te bekend.

De ouders van Von Zinzendorf (1700 –1760) behoorden tot de piëtistische beweging. Hij ging naar school in Halle en ging in 1716 rechten studeren aan de Universiteit van Wittenberg. Na drie jaar werd hij op rondreis gestuurd door Nederland, Frankrijk en delen van Duitsland.

Hij trouwde met barones Erdmuth Dorothea. Vanuit zijn landgoed wilde Von Zinzendorf het piëtistische gedachtegoed van Philipp Jakob Spener verder uitdragen. Von Zinzendorf overwoog of het niet verstandig was om zich af te scheiden van de Lutherse kerk, hiermee week hij af van Spener.

Aan dit idee gaf hij in 1722 praktisch uitvoering. Hij bouwde de stad Herrnhut op een deel van zijn terrein. Von Zinzendorf slaagde erin om zijn groep volgelingen tot een eenheid te vormen. Dit deed hij door verschillende ‘families’ samen te stellen op basis van leeftijd, huwelijksstatus en geslacht. Daarmee doorbrak hij het traditionele gezinspatroon.

Von Zinzendorf was een warm bepleiter van het belang van zending. Vanuit Herrnhut werden verschillende zendelingen uitgestuurd, die gingen werken onder slaven in Deens-West-Indië en de Inuit op Groenland. Ook kreeg het – inmiddels – nieuwe kerkgenootschap afdelingen verder in Duitsland, Denemarken, Engeland, Nederland en Rusland. Zelf reisde Von Zinzendorf ook veel rond, in 1741-42 bijvoorbeeld naar Amerika.

Daar werd sinds 1735 gewerkt onder de Noord-Amerikaanse indianen. In 1750 verbleef hij een lange tijd in Londen. Von Zinzendorf had zijn zoon Christian Renatus op het oog als zijn opvolger, maar deze overleed in 1752. Vier jaar later, op 17 juni 1756, overleed ook zijn vrouw. Na een jaar hertrouwde hij met Anna Caritas Nitschmann. Op 9 mei 1760 overleed Von Zinzendorf zelf. Zijn vrouw zou hem twee weken later volgen.

Op het moment van zijn dood waren zendelingen van de Herrnhutters actief – naast de al eerder genoemde plaatsen – aan de Baltische kust, onder slaven in South Carolina en Suriname, in verschillende andere delen van Zuid-Amerika, op de Nicobaren en in Oost-Indië, onder de kopten in Egypte en op de westkust van Zuid-Afrika.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

McLeod

McLeod

Afbeelding kan het volgende bevatten: 2 mensen, hoedMacLeod en McLeod zijn namen die komen uit het Schots-Gaelisch: MacLeòid heeft als betekenis “zoon van Leòd”. In het jaar 1227 was Gillandres MacLeod een van de eersten die deze achternaam droeg. Zo’n 6 eeuwen later behoorde Hugh McLeod tot de Schotse planters die zich in Suriname vestigden.

In 1836 kocht de Schot Hugh McLeod katoenplantage Burnside. De plantage viel destijds nog in het disctrict Nickerie (na 1851 viel dit onder Coronie).

McLeod kwam destijds van Demerara. Tijdens zijn eigenaarschap van Burnside werd slaaf Evan gemanumitteerd onder de naam Hugo Evert van Westland, wegens het verraden van de opstand op Leasowes door Tata Colin. Hugh McLeod kocht ook plantage Nieuw Acconoribo aan de Commewijne.

Na het overlijden van Hugh McLeod in 1843 ging zijn eigendom over op zijn neef Hugh Wright.

In 1847 trouwde Hugh Wright met zijn nicht, Hugh McLeod’s dochter Frances. Samen kregen ze drie kinderen, hoewel Wright voornamelijk in Suriname woonde.

Hugh Wright had naast zijn gezin met zijn echtgenote in Edinburgh ook in Suriname een gezin met een huisslavin, die op zijn verzoek in 1856 werd gemanumitteerd. Carolina Josephina Uchlein was toen 16 jaar, en ze kregen samen zeven kinderen waarvan er twee al jong overleden.

Conform zijn testament werden vier van ze na zijn overlijden als ’neven/nichten’ naar Edinburgh gezonden waar ze in het gezin van zijn eerste vrouw Frances werden opgenomen.

In 1863 ontving Hugh Wright bij de Emancipatie de hoogste compensatie van alle plantagehouders in Suriname.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis