Demerara-opstand

       Vorige pagina

Demerara opstand

De Demerara opstand van 1823 werd door de Britten gewelddadig de kop ingedrukt. Hierdoor kreeg de abolitionistische beweging meer draagvlak, en tien jaar na dato volgde de afschaffing van de slavernij in de Britse koloniën.

Bij de Demerara-opstand in de Britse kolonie Demerara-Essequibo (Guyana ) waren in 1823 meer dan 10.000 slaven betrokken. Aanleiding was het wijdverspreide misverstand dat het parlement een emancipatiewet had aangenomen, maar dat deze informatie door de koloniale heersers achtergehouden. De opstand vond plaats op 18 augustus 1823, duurde twee dagen, en werd geleid door prominente slaven. De belangrijkste leider was de slaaf Jack Gladstone , een slaaf op plantage ‘Succes’, samen met zijn vade Quamina en andere ouderlingen van hun kerkgroep . Ook zijn Engelse voorganger, John Smith , was betrokken.
foto van Nico Eigenhuis.
De grotendeels niet-gewelddadige rebellie werd bruut verpletterd door de kolonisten onder gouverneur John Murray .

Ze vermoordden veel slaven: schattingen van de tol van de gevechten variëren van 100 tot 250. Nadat de opstand was onderdrukt, veroordeelde de regering nog eens 45 mannen tot de dood en werden er 27 geëxecuteerd. De lichamen van de geëxecuteerde slaven werden maanden achtereen in het openbaar getoond als een afschrikmiddel voor anderen.

Ook Quamina werd nadat hij was opgepakt geëxecuteerd en Jack werd na de opstand naar het eiland Saint Lucia gedeporteerd na een gratiepleidooi door Sir John Gladstone , de eigenaar van de plantage ‘Succes’. John Smith , die voor de krijgsraad was gebracht en in afwachting was van zijn beroep tegen een doodvonnis, stierf als martelaar voor de abolitionistische zaak. Het nieuws over de dood van Smith versterkte de abolitionistische beweging in Groot-Brittannië.

Quamina, waarvan wordt gedacht dat hij de feitelijke leider van de rebellie was, werd uitgeroepen tot nationale held na de onafhankelijkheid van Guyana. Straten en monumenten zijn aan hem opgedragen in de hoofdstad van Georgetown, Guyana.

 

 

Auteur: Nico Eigenhuis

 

Ala kerki bun

Ala kerki bun – Alle kerken zijn goed

       Vorige pagina

Een verslag van Nico Eigenhuis, naar aanleiding van een trip naar Suriname in maart/april 2018

Aan de Keizerstraat in Paramaribo is naast de Synagoge een Moskee te vinden. Deze combinatie is redelijk uniek in de wereld, en de uitkomst van zo’n 300 jaar “volksplanting”. In Paramaribo zijn veel verschillende kerken te vinden. Het in kaart brengen van alle geloven en hun historie aldaar is dan ook bijna onmogelijk, maar desondanks treft u onderstaand een aanzet.

Inheemsen

De inheemsen (indianen) van Suriname verzetten zich na de ‘ontdekking’ van het land door Alonso de Ojeda in 1499 met hand en tand tegen de nieuwkomers uit o.a. Frankrijk, Engeland en Nederland. De strijdbijl werd pas eind 17e eeuw begraven nadat de toenmalige gouverneur Van Aerssen vab Sommelsdijck een strategisch huwelijk aanging met een indiaanse.

De inheemse bevolking gelooft van oudsher in hogere machten. Ze geloven in natuurgeesten waarmee hun priesters, de ‘piai’s’ , in contact kunnen komen. Deze priesters voeren rituelen uit door tabakswalm te blazen, liederen te zingen en ritmische geluiden te maken. Eenmaal in trance voerden ze gesprekken met de geesten. Hoewel veel inheemsen zich vandaag de dag christelijk noemen, zijn hun eigen godsdienstige gebruiken niet helemaal verdwenen.

Ten tijde van de komst van de Joodse planters naar Suriname was het land nog in Engelse handen. In 1639 stond de Engelse regering Sefardische Joden uit Nederland, Portugal en Italië toe naar de regio te komen. Zij zetten er suikerplantages op.

De eerste groep vestigde zich in de oude hoofdstad Thorarica. Een tweede groep kwam in 1652, onder de regering van Francis Willoughby. Zij vestigden zich te Jodensavanne en werden later aangevoerd door David Nassy. In 1685 bouwden ze er hun eigen stenen synagoge. De vestiging en synagoge gingen in 1832 door een brand verloren.

In de tweede wereldoorlog werd Jodensavanne gebruikt als interneringskamp voor (vermeende) NSB-ers uit Indonesië. De ruïnes van Jodensavanne zijn door het publiek te bezichtigen. Elders in Suriname was er in WOII een opvang geregeld voor Joodse vluchtelingen uit Europa. Na de tweede wereldoorlog was er met name vanuit Amerika een serieuze lobby in het Surinaamse district Saramacca een Joodse staat te vestigen. Dat ging uiteindelijk niet door wegens angst voor ‘communisten’ onder hen. Hierna werd Israël hun bestemming.

Hervormden

Na de verovering van Suriname door de Zeeuwen in 1667 reisde in 1668 Johannes Basseliers met de tweede Zeeuwse invasievloot van Abraham Crijnssen naar Suriname. Als predikant was Basseliers in dienst van de Staten van Zeeland, na 1683 van de Amsterdamse handelssociëteit van Suriname.

Hij woonde op Thorarica en werkte in Paramaribo op de plek van de huidige Centrumkerk aan het Kerkplein. Omdat hij in de eerste acht jaar geen traktement ontving begin hij in 1671 bij Thorarica een plantage. Het inzetten de overwonnen lokale indianen en uit Afrika aangevoerde slaven op de plantages werd al sinds de tijd van de Engelsen in Suriname door de kerk gelegitimeerd met verwijzing naar teksten in de Bijbel. De dominee/planter Basseliers runde zijn plantage ook op die basis en was tamelijk succesvol met zijn Surimonbo.

Ala kerki bun

Nadat Suriname in 1683 in Amsterdamse handen was gekomen kon de toenmalige gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck voor de kolonisatie alle hulp gebruiken. Vandaar dat hij vanuit de optiek “Ala kerki bun’ o.a. de Labadisten, Hugenoten en Katholieken toestond zich in Suriname te vestigen. Als Calvinist probeerde Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijk de zondagsrust in te voeren, maar hij kreeg kritiek van zowel de Joodse plantage-eigenaren als vanuit Amsterdam.

Zijn opvolger Van Scharphuizen had echter een stok achter de deur bij de Joodse planters, omdat zij weliswaar een nederzetting in Suriname hadden, maar geen wettelijke status. In 1691 verleende hij aan de Jodensavanne de wettelijke status van nederzetting, maar zij mochten hun slaven niet langer op zondag laten werken.

Labadisten

De Labadisten vormden in de 17e eeuw een Nederlandse piëtistische godsdienstige sekte. Jean de Labadie (1610-1674) was hun inspirator. De Labadisten zijn enige tijd door Nederland en het Duitse rijk getrokken op zoek naar een vaste verblijfplaats. Uiteindelijk kwamen zij in 1675 terecht op het landgoed Walthastate in Wieuwerd (Friesland).

De Labadisten hebben zich aan het einde van de 17e eeuw verspreid. In 1683 trokken leden naar Maryland en naar Suriname. Ze mochten zich in Suriname vestigen omdat directe familieleden van gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck tot de groep behoorden. Aldaar werd een plantage, genaamd La Providence gesticht.

Tot degenen die zich in Suriname vestigden behoorde in 1699 Maria Sibylla Merian met haar jongste dochter. Zij maakte hier onder andere haar beroemde studie van tropische insecten Metamorphosis insectorum Surinamensium. In 1701 verliet ze Suriname, waarschijnlijk omdat zij malaria had opgelopen. Ze had inmiddels een afschuw ontwikkeld voor de sociale misstanden van de slavernij. De Labadisten hielden het op plantage la Providence uiteindelijk niet lang vol.

Hugenoten

De Hugenoten speelden in de 18e eeuw een belangrijke rol in Suriname. Naast de Joodse planters vormden zij de belangrijkste groep plantage-eigenaren. Hugenoten is de benaming die in Frankrijk werd gegeven aan protestanten. Na de herroeping van het Edict van Nantes kwam in 1685 een einde aan de godsdienstvrijheid in Frankrijk.

Dit was reden voor de Hugenoten hun land te ontvluchten. Door de toenmalige gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck werd eind 17e eeuw gratis grond uitgedeeld aan mensen die zich als kolonist in Suriname wilden vestigen. Vele van de Hugenoten zagen hier kansen, en zij vertrokken dan ook naar Suriname. Tot de namen van Franse Hugenoten behoren Du Plessis, Pichot, Nepveu, Celliers en Crommelin. Een aantal van deze families heeft een rol gespeeld in het verzet tegen gouverneur Mauricius en werden door hem “de Cabale” genoemd. In Suriname zijn Franse plantagenamen te vinden als Ma Retraite, Montpellier en Monplaisir.

Katholieken

De Katholieken kenden in Suriname een valse start. In 1686 gingen de Zeeuwen akkoord met de oprichting van de Sociëteit van Suriname, onder de voorwaarde dat er geen katholieken in de raad kwamen. Dat schoot bij Van Sommelsdijck, die had geklaagd over het gebrek aan predikanten, in het verkeerde keelgat.

Drie katholieke paters, werkzaam in het onderwijs, en na slechts enkele jaren in de tropen gestorven, werden op bevel van Van Aerssen opgegraven en naar de Staten van Zeeland opgestuurd als bewijs dat ze geen kwaad meer konden doen. De kisten werden evenwel geweigerd in Middelburg en teruggestuurd naar Suriname. Vanaf 1785 waren de Katholieken weer welkom in Suriname. Met maatschappelijk betrokken paters, zoals bijvoorbeeld de in 1982 zalig verklaarde Peerke Donders die op plantage Batavia een leprozerie runde hadden en hebben ze veel invloed in de Surinaamse gemeenschap, mede omdat ze in de 20ste eeuw gericht de verschillende etnische groepen hebben benaderd.

Bijzonder is dat de Libanezen zich na hun komst eind 19e eeuw bij de Rooms-Katholieken hebben gevoegd, ze zijn eigenlijk Maronieten en houden heel soms ook eigen diensten in het Arabisch.

Herrnhutters

In het jaar 1735 kwamen de eerste Moravische Broeders, de Herrnhutters, aan in Suriname. Dat kon gebeuren omdat Graaf Nikolaus von Zinzendorff, de leider van deze piëtistische beweging, bevriende relaties had het bestuur van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname. Kort daarna, in 1740, gaf de gereformeerde kerkenraad in Amsterdam toestemming voor de oprichting van een Lutherse gemeente in Paramaribo. Een bekende Duitse zendeling van de Evangelische Broeder Gemeente (Herrnhutters), die vanuit Duitsland werd uitgezonden naar Suriname was Christoph Kersten.

Op het pand naast de kerk van die gemeente begon hij met een kleermakerij op 29 juni 1768, die uitgroeide tot het grootste handelshuis van Suriname en de oudste nog bestaande van het Westelijk halfrond, Christoph Kersten & Co NV.. Dankzij zijn inzet werd in 1778 de Grote Stadskerk gesticht. In de Duitse plaats Herrnhut kent men al sinds 1731 het zogenaamde Posaunenchor, een blaasorkest dat veelal stichtelijke liederen speelt. Het wordt er inmiddels als cultureel erfgoed beschouwd. In Suriname kent men deze muziek als Bazuinkoor, of -indien er slagwerk is bijgevoegd- Grootbazuin; het kent dan direct wel een Surinaamse ’twist’ en wordt gezien als authentiek Surinaams.

Brand en herbouw

In 1821 gingen bij de grote brand de Lutherse kerk en de Synagoge in vlammen op. In 1832 ging ook de Lutherse kerk in vlammen op bij de Codjo Branti. De verantwoordelijken voor de laatste brand, Mentor, Codjo en Present gingen er in 1833 voor op de brandstapel. De panden werden herbouwd naar een ontwerp van stadsarchitect Roman. Ze kregen ter plekke de zegen van prins Willem Frederik Hendrik die in 1835 Suriname bezocht.

In de Hervormde kerk is een orgel van Naber geinstalleerd. Het eerste orgel dat hij bouwde ging in 1840 verloren op de oceaan, het tweede orgel werd in 1844 betaald door koning Willem II. In de Lutherse kerk werd een Batz orgel geinstalleerd dat is bespeeld door de beroemde Surinaamse pianist Nicolaas Helstone. Hij kreeg zijn opleiding in Leipzig en schreef zelf boeken over de Surinaamse taal en eigen muziekstukken. ZIjn beroemdste werk was Het pand de Goden. Na het uitvoeren ervan werd hij in Paramaribo letterlijk op handen gedragen.

Hindoestanen I (Moslims)

Na de afschaffing van de slavernij en het aflopen van het staatstoezicht werd vanaf 1873 door Nederland “meegelift” met de Britse werving van Indiërs/Hindustanen. De Surinaamse Islamitische Vereniging (S.I.V.) werd op zondag 17 november 1929 door ongeveer 600 geloofsgenoten uit geheel Suriname, in theater Thalia opgericht. Kort daarna werd er gestart met de bouw van een destijds houten moskee op het perceel aan de Keizerstraat, welke werd ingewijd in augustus 1932. Het initiatief werd toen genomen om de Islam verder te verspreiden onder de Surinaamse bevolking.

De S.I.V. heeft de leerstellingen en principes van de hervormer van de 14e eeuw en stichter van de Ahmadiyya Beweging, Mirza Ghulam Ahmad overgenomen die gelooft in de eenheid van Allah en dat de profeet Mohammed (vrede zij met hem) ongetwijfeld de laatste boodschapper van Allah is geweest. De houten moskee werd vervangen met een sponsoring van een bekende bokser. Muhammad Ali schonk hiervoor naar verluidt bij zijn bezoek aan de Moskee in 1979 een bedrag van 50.000 US dollar.

Hindoestanen 2 (Hindoes)

Arya Samaj Arya Dewaker is de hindoeïstische vereniging die een van de grootste hindoetempels van Suriname bouwde. Het heiligdom trekt veel bezoekers uit de hele wereld, zowel hindoes als niet-hindoes. Het gebouw staat aan de Johan Adolf Pengelstraat (voorheen: Wanicastraat) in de hoofdstad Paramaribo. De vereniging Arya Dewaker werd opgericht op 29 september 1929 op initiatief van Mehtā Jaimīnī, een Ārya Samājī die in die tijd door de Caraïben reisde, omdat hij was verbannen uit India.

Arya Dewaker betekent ‘Arische zon’. Op 5 februari 1930 ontving de vereniging officieel erkenning van de Nederlandse koloniale overheid. Overigens kent Arya Dewaker in tegenstelling tot de andere Hindoestaanse Tempels in Suriname geen beelden van hun goden.

Javaanse Westbidders en Oostbidders

Binnen de Javaanse gemeenschap is er in Suriname sprake van Westbidders en Oostbidders. In 1890 werd een aanvang gemaakt met het ronselen van Javaanse arbeidskrachten. Zij werden veelal losgerukt uit hun familieverband. Tijdens de lange overtocht kozen ze er voor om hun bootgenoten respectievelijk lotgenoten, de zogenoemde “Jaji”, als nieuwe familie te beschouwen. In Suriname raakten ze deze lotgenoten echter veelal weer uit het oog doordat ze op verschillende plantages te werk werden gesteld. Ze hechtten zeer aan hun oude gewoonten en gebruiken, zoals de gewoonte om naar het Westen te bidden.

In Indonesië ingegeven doordat Mekka van daar uit gezien in het Westen ligt, in Suriname veelal verklaard uit een soort naïviteit. Misschien is dat geen juiste inschatting maar was dit uit onvrede, protest tegen hun situatie. Na de contractperiode ging een klein deel van ze terug naar Indonesië en veel later, na de Indonesische onafhankelijkheid, is er een grotere groep vertrokken waardoor er in Indonesië ook een ‘Surinaamse gemeenschap’ te vinden is. Zij die niet weggingen zijn gebleven en zagen dat nieuw gekomen Javanen van na ca 1920 vanuit een strengere kijk op het geloof besloten om naar het Oosten te bidden.

Winti

Na de emancipatie van de tot slaaf gemaakten in 1863 en de afloop van het staatstoezicht in 1873 werd een aantal maatregelen doorgevoerd die je zou kunnen plaatsen als ‘De-Afrikanisering”; zo werd bijvoorbeeld de Afrikaanse winti-religie als afkodre/afgoderij aangemerkt en verboden, een verbod dat bijna een eeuw zou standhouden. In 1876 werd de Nederlandse leerplicht in Suriname ingevoerd, 15 jaar eerder dan in Nederland zelf. De lesboekjes in het Sranan/Surinaams die in gebruik waren sinds 1844 werden ingenomen.

Bij het invoeren van de Nederlandse leerplicht werd een aantal fabels rond het gebruik van het Sranan verspreid. Zo zou bij gebruik ervan je tong zwart worden, en zou je dom blijven. Een hardnekkige opvatting was dat door het gebruik van het Sranan je Nederlands achteruit zou gaan. De meerwaarde van tweetaligheid was toen nog niet bekend. Over de spanning tussen de reguliere kerk en de winti een anekdote van de website van Naks over de vestiging van Bersaba in 1858: “De geschiedenis van La Prospérite markeert een gewelddadige ontmoeting tussen de EBGS en de Winti godsdienst, rond 1858.

Om dorpelingen tot bekering te dwingen werden zij zodanig geïntimideerd dat velen hun persoonlijke wintigerelateerde goederen en bezittingen moesten verbranden. In sommige gevallen gingen de dominees zover dat enkele winti¬oso’s werden verbrand. De Wintibelijders in de plantage verhuisden sommige winti’s naar bomen”

Tot slot

De kreet Ala kerki bun wordt redelijk breed gedragen in de Surinaamse gemeenschap. Reden hiervan is onder andere dat de kerken scholing en zorg brachten en brengen tot ver in de binnenlanden. Hiertegenover staan echter ook kritische geluiden over hun rol in het land ten tijde van de slavernij en daarna. Dit betreft met name ook het bezit van plantages door kerken en het voorheen kennen van baka bangi’s/achterbankjes voor de gekerstende gekleurde bevolking. Met de hier boven staande schets ben u als het goed is iets wijzer geworden over de historie van de kerken in het land.

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Brief aan de Koningin

De brief aan de Koningin

       Vorige pagina

Wim Bos Verschuur had alle argumenten voor het afzetten van de autoritaire gouverneur Kielstra voor Koningin Wilhelmina op een rijtje gezet. Hij legde ze vast in een petitie om bij haar laten bezorgen.
foto van Nico Eigenhuis.

Op zondag 6 december 1942 verklaarde Koningin Wilhelmina op Radio Oranje dat ‘vernieuwing nodig is in den staatkundigen bouw van het Rijk’. En hoewel Wilhelmina benadrukte niet op de zaken vooruit te willen lopen, sprak zij niettemin van een toekomstig ‘Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid […] zullen behartigen’.

Gedachte erachter was om de gekoloniseerde gebieden binnen het Koninkrijksverband te houden. Het zou slechts ten dele lukken. Enkele jaren later zou Indonesië’ zich bij monde van Soekarno onafhankelijk verklaren.

De Nederlandse bezittingen in de Caraïben kregen met de ondertekening van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in 1954 inderdaad een formeel zelfstandige positie binnen het Koninkrijk.

Op 13 december werd in het Bellevue-theater te Paramaribo de grondslag gelegd voor de Unie van Suriname: een gematigd nationalistische beweging, waarvan de afkorting ‘US’ de Hollanders moest herinneren aan hun totale militaire en economische afhankelijkheid van de Verenigde Staten van Amerika, de USA.

In juli 1943 verwoorde Bos Verschuur zijn ongenoegen over gouverneur Kielstra in een petitie met het verzoek Kielstra te laten vervangen. Deze zou na ondertekening door Grace Schneiders-Howard moeten worden bezorgd bij Koningin Wilhelmina.

Het bestaan van deze petitie lekte uit en zou leiden tot het interneren van Bos Verschuur. De brief aan de Koningin werd nimmer verstuurd.

 

 

Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

Landbouwcrisis

De landbouwcrisis

       Vorige pagina

In 1905 legde Julius J. Halfhide -zoals het een goede arts betaamd- direct zijn vinger op de zere plek met zijn boek/brochure “De landbouwcrisis in de kolonie Suriname”. Tot die tijd kwamen de kritische geluiden ten aanzien van het beleid in de kolonie van relatieve buitenstaanders als Stedman en Lefroy.
foto van Nico Eigenhuis.
Julius Johannes Halfhide (1856-1911) legde te Paramaribo in 1879 zijn examens als arts af en in 1880 ook die van verloskundige. Hij werkte in verschillende districten en maakte hij zich ook verdienstelijk als schrijver.

Zo publiceerde hij in 1886 een bundel met een verzameling Odo (Spreekwoorden). Dat hij als arts begaan moet zijn geweest met het wel en wee van zijn patiënten blijkt uit zijn publicatie “de landbouwcrisis in de kolonie Suriname, brochure gewijd aan de belangen van de landbouw 1905”. Hij zou hierna nog een aantal titels schrijven over de positie van de landbouwers en de aanpak van de landbouw.

Rond 1890 startten als gevolg van de krullotenziekte in het district Saramacca de problemen in de cacao-industrie, een branche die vanaf medio 19e eeuw juist voorspoed bracht in de kolonie.

De aanpak was niet voortvarend, en zou pas later goed ter hand worden genomen door de landbouwdeskundige Stahel. Gevolg was dat de krullotenziekte oversloeg naar Commewijne en daar desastreuze gevolgen had. Met name de kleinere plantages werden getroffen, en vele nieuw geworven contractanten kwamen zonder werk.

Hun omstandigheden waren toch al niet florissant, en de in het Traktaat respectievelijk de contracten bepaalde minimumvergoedingen werden niet verstrekt. Slechts een kleine groep van de contractanten, met name bestaande uit Javanen, verkreeg een job bij de aanleg van de Lawa-spoorweg.

Niet alleen zorgde Halfhide voor een diagnose, hij schreef ook een medicijn voor, namelijk stevig investeren in zowel de kleinschalige als de grootschalige landbouw. Daarvoor zouden nieuwe immigranten moeten worden aangetrokken en de geteelde producten diverser moeten worden.

Een signaal dat pas medio jaren dertig werd opgepakt door o.a. pastoor Ahlbrinck en gouverneur Kielstra (dat laatste was bepaald een verdeeld genoegen). In de jaren vijftig krijgt dit een vervolg op het Surinaamse Wageningen.

 

 

 

 

Auteur: Nico Eigenhuis

 

Nieuw-Rotterdam – De verzonken stad

De verzonken stad

       Vorige pagina

Van de ooit prominente Rotterdamse aanwezigheid in Suriname zijn de sporen inmiddels uitgewist. Dat vraagt om een kleine reconstructie.

De Rotterdamse WIC ging op in een samenwerkingsverband met Delft en Dordrecht in de WIC kamer van de Maas. In de Rotterdamse WIC -die was gevestigd aan de Nieuwe Haven- speelde de familie Du Bois een grote rol.

Hugo du Bois (1680-1740) trad in 1730 als bewindhebber bij de WIC aan, maar deed in 1734 afstand ten behoeve van zijn zoon Franco Daniël. Toen deze in 1740 op vrij jonge leeftijd stierf nam Hugo’s andere zoon, Abraham Adriaan, diens WIC zetel over. In 1742 maakte hij de overstap naar de VOC.

Rond 1820 werd op De Punt van het district Nickerie de hoofdstad Nieuw-Rotterdam gevestigd. In die periode was het gebied zeer belangrijk omdat tijdens het Britse tussenbestuur de plantages van de Engelsen en de Schotten naar Nickerie en Coronie werden verlegd. Nieuw-Rotterdam was gebouwd aan twee loodrechte straten, waaronder de Kerkstraat, die liep van zuid naar noord en eindigde met de toren van de kerk.

De gemeenteraadsleden hadden meerdere huizen, er was een versterkte militaire post en er waren kazernes. Een prominente bewoner van Nieuw-Rotterdam was Anthony Desse (1807-1868). Hij was eerst militair en werd daarna een machtige plantagehouder. De plantages Leasowes, Sarah, Paradise en Catharina Sophia waren zijn eigendom. De bekende Surinaamse familienaam Essed bevat een verwijzing naar Desse.

Nieuw-Rotterdam lag op een ongelukkige plek, waardoor de zee het weer zou overnemen. De eerste stormvloed kwam in 1866. In 1875 kwam er nog een, die het einde van Nieuw-Rotterdam inluidde. Het stadje werd omstreeks deze tijd door de zee verzwolgen.

 

 

 

 

Auteur: Nico Eigenhuis

 

Grace Schneiders-Howard

Grace Schneiders-Howard versus Sitalpersad

       Vorige pagina

Ze nam het op tegen Sitalpersad en delfde in hun conflict het onderspit, maar misschien was Grace Schneiders-Howard wel de morele winnaar.

George Henry Barnet Lyon (1849-1918) was de zoon van Joshua Barnet Lyon, die ten tijde van de afschaffing van de slavernij de op twee na grootste slaveneigenaar van Suriname was. Hij studeerde rechten en werd in 1891 de opvolger van Cateau van Rosevelt als hoofd immigratie. In 1902 was hij verantwoordelijk voor het bloedig neerslaan van de opstand op Mariënburg. In 1905 trouwde hij en ging in Den Haag wonen.

In 1882 werd de nog jonge Sitalpersad Doobay (1868-1923) door George Barnet Lyon geadopteerd en hij zou nadien als zijn tolk een brugfunctie vervullen voor de Hindoestaanse gemeenschap, een rol die voor hem een dubbele loyaliteit met zich meebracht. Na het vertrek van Barnet Lyon uit Suriname bleef zijn voormalige tolk, die bekend werd als Sitalpersad, een machtige positie behouden voor de Hindoestaanse foto van Nico Eigenhuis.gemeenschap met de door hem in 1910 opgerichte Surinaamse Immigranten Vereniging (S.I.V.).

Grace Ruth (Gay) Schneiders-Howard (1869-1968) kwam uit een gegoede familie en had een sociale inslag. Ze was haar leven lang op bevlogen wijze bezig met gezondheid en hygiëne in Suriname. Ze vond dat er onvoldoende werd gedaan voor de immigranten en richtte daarom zelf in 1911 een ‘concurrerende’ belangenvereniging op voor de Brits-Indische Migranten met de naam Vrijheid en Recht.

Ze beschuldigde daarbij Sitalpersad van het plegen van fraude en werd daarna wegens smaad gedurende twee maanden opgesloten.

Na haar vrijlating werd ze later als inspecteur voor de Hygiënische Dienst een belangrijk ambtenaar en in 1938 werd ze als eerste vrouw gekozen tot lid van de Staten van Suriname.

 

 

 

Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

Alexander Ferrier

       Vorige pagina

Alexander Ferrier was een van de Schotten die in Suriname actief was. Hij was in het bezit van de plantages Alkmaar en Frederiksdorp. Naar de herkomst van zijn slavenpopulatie liepen diverse onderzoeken.

Alexander Ferrier (1789-1848) ging via Demarara of Berbice naar Suriname. Hij had meerdere kinderen, waarvan acht met Antoinette Johanna Kenswil en een met Bernardine Elizabeth van Eyck. In 1830 trouwde hij in Schotland met Margaret Pearson en had met haar vier wettige kinderen. Hij werkte in Suriname samen met Thomas Butler Parry met wie hij plantage Alkmaar had.

In 1842 kwam hij ook in het bezit van plantage Frederiksdorp. Op Alkmaar werd suikerriet verbouwd en in 1843 werkten er 611 slaven. Er werd in die tijd van een stoommachine gebruik gemaakt voor de suikerbereiding. Bij de emancipatie in 1863 kwamen 445 slaven vrij. Alkmaar was op dat moment in het bezit van de erven Ferrier en George Henry Barnet-Lyon.

alexanderIn 1844 verwees de Britse consul in Suriname naar ‘gekidnapte Afrikanen’ in de kolonie en verklaarde dat: ‘Het landgoed van Alkmaar, er 500 tot 600 had, die allemaal zijn geïmporteerd door het bedrijf van Thomas Parry en Alexander Ferrier (de agenten van Sir William Young), de huidige eigenaars, en personen die lang notoir en met succes betrokken waren bij dit onheilige verkeer in menselijk vlees.’

Ook zijn erfgenamen werden in 1859 in een parlementair onderzoek genoteerd als Britse burgers die nog steeds bezig waren met slavenbezit en handel.

Alexander Ferrier’s dochter, Margaret Gourlay Ferrier, behoorde door de erfenis van haar vader tot de laatste slavenhouders in Suriname. Ze trouwde met Joseph Noel Paton , een Schotse kunstenaar.

Hij portretteerde haar in 1861 op het schilderij ‘The Lullaby’ met hun zoontje Diarmid “in de rol van de ideale vrouw, die van moeder, in het hart van de familie als leraar en morele instructeur van haar kinderen”.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Broos en Kaliko

Broos en Kaliko – 1821-1880

       Vorige pagina

Afbeelding kan het volgende bevatten: 2 mensenDat het op de houtplantage Roorak (of Rorac) niet pluis was blijkt wel uit de tekst van het volksliedje. De geschiedenis ervan is vastgelegd in een boek van Wim Hoogbergen.

Het verhaal van Wim Hoogbergen vraagt aandacht voor een kleine, vrijwel onbekende groep Marrons genoemd naar Broos en Kaliko, de twee broers die in het jaar 1863, het jaar van de afschaffing van de slavernij in Suriname, de leiders ervan waren. Het kamp van Broos (geboren in 1821) en Kaliko (geboren in 1835) lag in de uitgestrekte moerassen aan de bovenloop van de Surnaukreek, een zijtak van de Surinamerivier. De broers hadden ook nog 4 zussen. Na de emancipatie bleven deze Marrons niet in het oerwoud wonen, maar vestigden zich op de verlaten plantage Roorak. Zij leven voort onder de familienamen Babel en Landveld.

Voor de samenstelling van dit boek maakte de auteur gebruik van twee belangrijke kennisbronnen: de archieven over Suriname van 1750 tot 1900 en mondelinge overleveringen zoals deze binnen de families Babel en Landveld worden doorverteld.

Het boek volgt de vanuit Afrika overgebrachte slaven: vanaf het leven op de plantages, via het moeilijke bestaan in het oerwoud, de strijd tegen de Nederlanders, de gebeurtenissen rond de emancipatie, de dorpsgemeenschap op Roorak tot de migratie naar de stad en naar Nederland en de bemoeienissen met de Surinaamse politiek.

Het Kamp van Broos en Kaliko werd in 1998 geselecteerd voor de Eureka-prijs, de award voor het beste in de Nederlandse taal geschreven wetenschappelijke werk.

Wim Hoogbergen: Het kamp van Broos en Kaliko:

De geschiedenis van een Afro-Surinaamse familie.

Amsterdam: Prometheus, 1996.

 

Auteur: Nico Eigenhuis


Rorac, Surinam Golden Gate Boys

[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=1GucQ-AtO8A[/embedyt]

 

 

Mussert

       Vorige pagina

Mussert had voor en tijdens de tweede wereldoorlog het nodige te stellen met Suriname en de Surinamers. Nadat de Amerikanen zich in november 1941 in Suriname vestigden verspreide hij zijn posters met de tekst Nu verraden en verkwanseld.

Afbeelding kan het volgende bevatten: tekstIn 1938 ontvouwde Mussert zijn Guyanaplan, dat voorzag in een Joods reservaat in Suriname , het ‘Joodsch Nationaal Tehuis’. Een jaar later verscheen van Lou Lichtveld (Albert Helman) het boek Millioenen-leed, in opdracht van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen.

In 1941 zijn Surinamers bij verschillende verzetsactiviteiten betrokken, zoals daar zijn: de Joodse Surinamer Hugo Pos die in Paramaribo oproept de wapens op te pakken; de betrokkenheid van de Surinaamse jood Abraham Fernandes bij sabotageacties en het mede organiseren van de februari-staking in 1941 door Charles Desire Lu a si. Mussert zou dan ook tijdens de oorlog tot de uitspraak zijn gekomen om alle Surinamers op een Waddeneiland te zetten.

Naar aanleiding van de komst van Amerikaanse troepen naar Suriname in november 1941 ter bescherming van de de bauxietmijnen trok de NSB fel van leer. De NSB sprak van roof en startte een nieuwe propagandacampagne met als tekst op de affiche “Nu verraden en verkwanseld”. Het affiche werd in drie verschillende formaten in omloop gebracht.

Een identieke afbeelding, met op de achterzijde de oproep Mussert in zijn “kruistocht tegen dit onrecht” te steunen, werd als strooibiljet in een ongekend hoge oplage van ruim twee miljoen exemplaren huis aan huis verspreid door de PTT.

De actie werd ondersteund door een tien minuten durende film die ruim een maand lang verplicht in alle bioscopen moest worden vertoond.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis
———————————————————————————————

Youtube

Na de bevrijding volgt de afrekening met landverraders. NSB’ers worden opgepakt, onder wie de leider Anton Mussert.

[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=hxVOthJj5b0[/embedyt]

Balfour en de opstand op Berlijn

       Vorige pagina

Vroeg in de 19e eeuw was het niet langer toegestaan om internationaal slaven te verhandelen. Dit werd in eerste instantie omzeild door ze te smokkelen, en toen die praktijk werd beëindigt bedacht men ‘legale’ alternatieven om aan nieuwe slaven te komen. Dat ging niet zonder slag of stoot.
foto van Nico Eigenhuis.
James Balfour (1777-1841) was een Schot die in Berbice en Demerara als arts werkte en vervolgens plantages kocht in Nickerie. Balfour vestigde zich in Suriname en werd een vermogend man. Tegen 1821 bezat hij de katoenplantages Forgue en Providence en de suikerplantages Waterloo en Hazard.

Plantage Berlijn te Para (niet te verwarren met de gelijknamige plantage te Commewijne) werd gesticht in 1760 door de Pruisische kapitein Walraad Hendrik Godlief van Borries, die Luthers was. Het was oorspronkelijk een houtplantage, later werd er ook suiker en koffie geplant.

Door een plantage met de bijbehorende slaven op te kopen, omzeilden plantage-eigenaren het verbod op de handel in slaven. Toen Balfour de houtplantage Berlijn aan de Parakreek in 1824 met dit doel had opgekocht en de slaven wilde overbrengen om ze op een andere plantage in te zetten, kwamen ze in opstand en keerden uit protest terug.

Dit leidde tot grote spanningen. Het koloniale leger werd ingezet om de opstand te beteugelen. Dit was zonder succes. Hierdoor bleven er spanningen bestaan tussen de directeur van de plantage, Balfours broer Thomas, en de slaven.

Deze bereikten een tragisch dieptepunt: Thomas Balfour doodde een slavin en werd voor straf verbannen uit Suriname. Hij verzocht hierna tevergeefs om een koninklijk pardon en de vernietiging van zijn vonnis.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

———————————————————————–

Fotos van de slavenhandel

[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=52uzJF-l_3s[/embedyt]