Alliance

Alliance

       Vorige pagina

Ten tijde van de Emancipatie was Hugh Wright de grootste plantageeigenaar in Suriname. Niet verwonderlijk als je bedenkt dat zijn plantage Alliance de naam heeft ontleend aan het samenvoegen van een negental plantages in het district Commewijne.

Alliance is een voormalige suikerrietplantage aan het begin van de Matapicakreek in het district Commewijne in Suriname. De plantage is een samenvoeging (alliantie) van negen plantages. De eerste twee plantages die werden samengevoegd waren Sporksgift en Lodewijksburg. Die twee plantages werden begin 19e eeuw gekocht door de Schot Adam Cameron, die ook eigenaar was van plantages in o.a. Coronie.

Om de plantages te revitaliseren, besluit Cameron ze om te zetten op suiker, en de verwerking met moderne stoommachines te doen. In 1829 is al 64 hectare met suikerriet beplant, en is er een stoommachine geïnstalleerd. Pas in 1860 vindt de feitelijke fusie plaats, en in een later stadium wordt het areaal uitgebreid met nog zeven plantages.

In 1863, het jaar van de emancipatie, is Alliance in bezit van Hugh Wright. Hij bezit ook de plantage Hooiland aan de Commetewane. Er werken dan 502 slaven. Tussen 1873 en 1929 werft Alliance in totaal 2016 Hindoestaanse en 2136 Javaanse contractanten. Alliance ondergaat vanaf 1860 tot 1953 een voortdurend proces van schaalvergroting en innovatie.

Dat de onderneming daarbij succesvol is, blijkt wel uit het feit dat zij blijft voortbestaan tot 1953, en daarmee de op één na laatste suikeronderneming van Suriname is. (Mariënburg is de laatste). Net als bij de andere suikerbedrijven is er op een gegeven moment overgeschakeld op de suikerverwerking met de zogenaamde vacuümpan-methode, en is er verder voortdurend gemoderniseerd. In 1953 wordt de Suiker Onderneming Alliance verkocht aan de Staat.

Op Alliance is de enige school in de omgeving, de elektriciteitscentrale, en omdat Alliance bestaat, is er nog een veerdienst naar het gebied.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

De Kom contra Mussert

De Kom contra Mussert

       Vorige pagina

NSB-leider Mussert had met zijn Guyana-plan het slechtste voor met Suriname. Hij vond zijn grootste tegenstander in Anton de Kom.

Op 25 november 1938 kwam de leider van de NSB, Anton Mussert, met een voorstel voor een Joods Nationaal Tehuis in Zuid-Amerika. Hij wilde het “volk zonder land” transporteren naar het “land zonder volk”, de Guiana’s. Ter compensatie voor het afstaan van Suriname, “de enige belangrijke grondoppervlakte, die Nederland buiten Oost-Indië bezit”, zou Portugal het zuidelijke deel van het aan Transvaal grenzende Portugees Mozambique aan Nederland moeten afstaan.

Mussert had ook voorzien wat men met de al in de Guiana’s levende bevolking (minder dan een half miljoen mensen) moest doen: “Daarvan bestaat een belangrijk deel uit Indianen en Negers, waarvoor een reservaat zou kunnen worden ingericht.” De overige bevolking (hoofdzakelijk Hindoestanen en Javaanse Surinamers) zou Nederland “moeten overbrengen naar Nederlands Oost-Indië.” De blanken zouden in de Delegao-baai, in het door Portugal af te stane gebied, kunnen worden ondergebracht. De kosten van het plan zouden door de Verenigde Staten moeten worden gedragen.

foto van Nico Eigenhuis.
Na de Duitse inval in mei 1940 raakte Anton de Kom betrokken bij het communistisch verzet in Den Haag. Hij schreef verschillende artikelen voor de illegale krant De Vonk. Halverwege 1942 rolde de Sicherheits Dienst een groot deel van het Haagse verzet op. Het weerhield Anton er niet van zijn verzetsactiviteiten voort te zetten.

Maar toen in de zomer van 1944 de geallieerden het zuiden van Nederland bevrijdden en De Vonk alvast een bevrijdingsnummer liet drukken, viel alsnog het doek. Op 7 augustus 1944 werd Anton gearresteerd. Vermoedelijk overleed hij op 29 april 1945, vlak voor de bevrijding van het kamp Neuengamme.

Anton de Kom was niet de enige Surinamer die in het geweer kwam tegen Mussert en de Nazi’s. Onder de tegenstanders bevond zich ook Lou Lichtveld die in 1939 in opdracht van het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen het boek Millioenen-leed schreef.

De joodse Surinamer Hugo Pos ontsnapte aan de Nazi’s en deed in Paramaribo een oproep aan zijn landgenoten de wapens op te pakken. Ook de leden Bond van Surinaamse arbeiders, waaronder Wilhelm Does, Hendrik Smit, Charles Desire Lu a si, August Sunkar, Iwan Hugo Kanteman, Christiaan de Montel, Jan Telegraaf en Albert Wittenberg komen in het verzet terecht.

Op 7 mei 1945 wordt Mussert opgepakt. Precies één jaar later wordt hij door een vuurpeloton om het leven gebracht. Het voor hem ingediende gratieverzoek werd op 5 mei 1946 door Koningin Wilhelmina afgewezen.

 

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Josephina Leentje Haver

Josephina Leentje Haver (1832-1906)

       Vorige pagina

Ze werd geboren als slavin, en huwde in 1870 met Cateau van Rosevelt. Ze hadden op dat moment samen al zes kinderen. Na zijn overlijden vertrok ze in 1901 met vier dochters naar Nederland.

Johan Cateau van Rosevelt (1824-1891) kwam in 1845 naar Suriname. Hij deed er ontdekkingsreizen en had er vele functies waaronder die van districtscommissaris. In 1872 -juist voor de komst van de eerste Hindoestaanse contractanten- werd hij benoemd tot eerste agent-generaal van immigratie, en was hiermee de voorganger van Barnet Lyon. Hij ligt begraven op Nieuw Oranjetuin.

Josephina werkte als slavin vermoedelijk op plantage Boston, en was eigendom van A.M. Brandon. Ze stond geregistreerd als huisbediende en kwam in 1849 onder de naam Leentje vrij na betaling van de borgtochtsom van f 50

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

—————————————————————————————–

Cateau van Rosevelt

Johan François Adriaan Cateau van Rosevelt (Hattem, 7 september 1824[1] – Paramaribo, 20 oktober 1891) was een Nederlands bestuurder in Suriname waar hij onder andere agent-generaal voor de Immigratie en Statenlid was.
Familie

Cateau van Rosevelt was een zoon van François Abraham Cateau van Rosevelt (1786-1848), ontvanger der belastingen, en Antonia van Wijhe (1790-1862) en een kleinzoon van François Adriaan van Rosevelt Cateau. Hij trouwde in 1870 met zijn voormalige slavin Josephina Leentje Haver (1832-1906), die in 1849 manumissie had verkregen en met wie hij zes voorechtelijke kinderen had.
Loopbaan

Cateau van Rosevelt kwam op 21-jarige leeftijd naar Suriname als matroos en kanonnier. Hij was een man van grote veelzijdigheid en ongeëvenaarde werkkracht. In zijn veelbewogen leven was hij achtereenvolgens onder meer lichtmatroos, stuurman, ontdekkingsreiziger, cartograaf van het Surinaamse binnenland. De Roseveltpiek in het binnenland van Suriname is naar hem vernoemd. Tussen 1868 en 1871 was hij districtscommissaris belast met het beheer van Beneden en Boven-Saramacca. Ook werd hij lid van de Koloniale Staten.

In 1872 werd hij benoemd tot de eerste agent-generaal voor de Immigratie. In die functie hield hij toezicht op de immigratie van contractarbeiders en bemiddelde hij bij arbeidsconflicten. Hij ontving de eerste Hindoestaanse immigranten die op 5 juni 1873 werden ontscheept. Hij had het vertrouwen van de contractarbeiders, hetgeen bijvoorbeeld bleek uit het feit dat velen hun spaargeld bij hem in bewaring gaven. Zijn bijnaam was “Kuli-papa”, vader van de Hindoestanen. Nadat hij op 68-jarige leeftijd in Suriname was overleden werd hij als agent-generaal voor de Immigratie opgevolgd door George Barnet Lyon.

Cateau van Rosevelt is op de begraafplaats Nieuwe Oranjetuin in Paramaribo begraven.

 

 

 

 

 

 

Kielstra naar Suriname

Kielstra naar Suriname

       Vorige pagina

In 1933 volgde hij Frans van Haaren op die waarnemend gouverneur van Suriname was sinds het vertrek van Bram Rutgers. De ARP’er Rutgers keerde terug naar Nederland om lid te worden van de Tweede Kamer. Gedurende de eerste 4 jaar van Kielstra’s gouverneurschap was Colijn de Minister van Koloniën.

Staatsregeling 1937

Op 1 april 1937 trad een nieuwe staatsregeling in werking die nogal van invloed was op de functie van de gouverneur. Met deze staatsregeling werd ook de naam van het parlement veranderd van ‘Koloniale Staten’ in de ‘Staten van Suriname’ waarbij tevens het aantal leden werd verhoogd van 13 (waarvan tot 1901 er 4 benoemd werden door de gouverneur) naar 15 (waarvan 10 gekozen en 5 benoemd door de gouverneur).

Kielstra wees voor die 5 personen vooral Hindoestanen en Javanen aan die met het toenmalige kiesrecht niet in de Staten verkozen werden. Immers, in Suriname mochten tot de invoering van het algemene kiesrecht in 1948 alleen mannen die aan bepaalde voorwaarden voldeden (census en capaciteit) stemmen.

Beleid voor de Tweede Wereldoorlog

Ook zijn aanstellingsbeleid van hoge ambtenaren en het ondanks tegenwerking van Statenleden doorvoeren van een speciale huwelijkswetgeving maakte Kielstra niet geliefd bij de Creoolse Surinamers.

Kielstra streefde ernaar om de landbouw ter hervormen naar een model zoals hij dat uit Nederlands-Indië kende. Daartoe wilden hij grote groepen Javaanse arbeiders laten overkomen. De minister van Koloniën wilde echter niets weten van zijn plan om jaarlijks 10.000 Javanen naar Suriname te laten gaan waarna het aantal werd beperkt tot maximaal 1000 per jaar. Na 1939 stopte deze migratie vanwege de Tweede Wereldoorlog.

In 1933 volgde hij Frans van Haaren op die waarnemend gouverneur van Suriname was sinds het vertrek van Bram Rutgers. De ARP’er Rutgers keerde terug naar Nederland om lid te worden van de Tweede Kamer. Gedurende de eerste 4 jaar van Kielstra’s gouverneurschap was Colijn de Minister van Koloniën.

Als gevolg van de afgekondigde staat van oorlog en beleg kreeg Kielstra extra bevoegdheden. In 1937 had hij al vakbondsleider Louis Doedel laten opnemen in de ’s Lands Psychiatrische Inrichting (LPI). Deze extra bevoegdheden wendde Kielstra aan om tegenstanders het zwijgen op te leggen. Zo liet hij ook onder andere Otto Huiswoud, Eddy Bruma en het Statenlid Wim Bos Verschuur interneren. Dat laatste zou gebeurd zijn omdat Bos Verschuur een petitie had gestuurd aan koningin Wilhelmina om Kielstra van zijn functie te ontheffen.

In die periode werden ook de in Suriname verblijvende Duitsers in Fort Zeelandia geïnterneerd en daarnaast kwam er een groep NSB’ers uit Nederlands-Indië die werd opgesloten in Kamp Jodensavanne.

Na de internering van Bos Verschuur namen de meeste gekozen Statenleden ontslag waarna ze allemaal bij de verkiezingen herkozen werden. Dit mandaat van de kiezers maakte de positie van Kielstra erg zwak. De Koloniale Staten weigerden te vergaderen van 8 oktober 1943 tot 3 januari 1944 uit protest tegen Kielstra. Eind 1943 werd hij eervol ontslagen. J.C. Brons volgde hem in januari 1944 op. Brons, tot dan president van het Surinaamse Hof van Justitie en ondervoorzitter van de bestuursraad van Suriname, had Kielstra tijdens verlofperiodes ook al vervangen als waarnemend gouverneur van augustus 1935 tot april 1936, van september 1938 tot januari 1939 en een gedeelte van 1942.

 

[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=njgTQabLOAc[/embedyt]

Bron Wikipedia

 

Bram Rutgers

Bram Rutgers

       Vorige pagina

In Suriname had gouverneur Rutgers het als gevolg van de economische crisis bepaald niet makkelijk. Bijna 10 jaar nadat hij de kolonie had verlaten kreeg zijn gouverneurschap nog een onaangenaam vervolg; hij werd vastgezet in Buchenwald als vergelding voor het opsluiten van nazi’s en hun sympathisanten in de Oost en de West.

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoon, close-upAbraham Arnold Lodewijk (Bram) Rutgers (1884 –1966) was een Nederlands bestuurder en politicus. Rutgers was lid van de Anti-Revolutionaire Partij en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Hij was getrouwd met Rosine Idenburg en van 1923 tot 1928 directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel van Nederlands-Indië.

Van 1928 tot 1933 was hij gouverneur van Suriname. Tijdens zijn gouverneurschap waren er in Suriname verschillende protestacties tegen het Nederlandse bewind. In 1931 werd er naar aanleiding van de hoge werkloosheid een grote demonstratie georganiseerd door vakbondsleider Louis Doedel.

In 1933 was er een crisis door de komst naar de kolonie van Anton de Kom. In beide gevallen werd de onrust middels geweld en met een aantal slachtoffers de kop in gedrukt. In het geval van de Kom eindigde dit met zijn heenzending uit Suriname.

In Suriname werd de bemanning van het Duitse schip de ´Goslar´ in 1940 geïnterneerd. Dit vaartuig was al in de mobilisatietijd binnengelopen Vóór hun internering liet de bemanning het schip, onder grote publieke belangstelling, niet ver van de ´platte brug´, de pontverbinding met Meerzorg, zinken.

Het wrak is nog altijd te zien bij de haven van Paramaribo. Het Duitse Rijk reageerde op de gevangenneming van Duitsers in Suriname en Indonesië door in juni, september en oktober 1940 een groot aantal vooraanstaande Nederlanders gevangen te zetten.

De door de nazi’s opgepakte mensen werden de Indische gijzelaars genoemd. De meeste van ze kwamen uiteindelijk in kamp Sint-Michielsgestel terecht. Ook de voormalig gouverneur van Suriname dr. A. Rutgers werd gevangen gezet, namelijk van eind januari 1941 tot december 1942 in Buchenwald.

Na de oorlog werd In 1956 Rutgers benoemd tot vicepresident van de Raad van State, een functie die hij tot zijn pensionering in 1959 zou vervullen.

  Auteur: Nico Eigenhuis

Beloningen

Beloningen Voor wat hoort wat

       Vorige pagina

In het kader van de politiek van verdeel en heers, respectievelijk voor wat hoort wat, werden er voor collaboratie of deals met de kolonisator persoonlijke beloningen verstrekt. In een aantal gevallen werd de deal uiteindelijk toch niet nagekomen.

Afbeelding kan het volgende bevatten: tekstDe omstandigheden waarin werd overgegaan op het samenwerken met de kolonisator zijn niet altijd meer duidelijk. Dat maakt het lastig om over de individuele gevallen te oordelen. Kennelijk waren de ontvangers in een aantal gevallen ook trots op de verkregen decoraties. Soms werd een afgesloten deal ook als een overwinning ervaren. In onderstaande voorbeelden betreft dit een stuk collaboratie, al dan niet onder dwang of toepassing van een vorm van chantage.

1730 Quassie van Timotibo

Hij werd voorzien van een gouden borstplaat met de inscriptie “Quassie, trouw aan de blanken”, in 1755 werd hij gemanumitteerd voor gevoerde onderhandelingen met marrons.

1772 Corps Zwarte Jagers

Wie lid werd van het Corps Zwarte Jagers, ook wel Redimusu genoemd, werd de manumissie in het vooruitzicht gesteld. Het weerhield een aantal van ze niet om te rebelleren tegen hun opdrachtgevers.

1812 Bambi

In het jaar 1812 kreeg het Groot-opperhoofd der Ndyukas, Bambi, een gedenkteken uitgereikt: een zilveren ringkraag met een schild, naar aanleiding van zijn overwinning in 1793 op Boni en Courmantin Codjo van de Aluku. Op Fosten is een aparte post over Bambi te vinden waarin is beschreven onder welke omstandigheden hij besloot om de strijd met de Aluku aan te gaan.

1836 George

Hij was één van de twee verraders van Tata Colin te Leasowes Coronie in 1835, en kreeg hiervoor een zilveren medaille “Aan den slaaf George van de pl. Leasowes voor bewezen trouw aan het wettig gezag in 1836”

Geen fraai stuk Surinaamse geschiedenis, maar wel een om niet ongemerkt aan voorbij te gaan.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Leliëndaal

Leliëndaal

       Vorige pagina

Leliëndaal was een koffieplantage aan de Commewijnerivier in het district Commewijne in Suriname. De grond voor de plantage werd in 1744 uitgegeven aan Anna Brians. De vestiging van de EBG aldaar kent een lange historie.

Op plantage Leliëndaal stichtte de EBG in 1778 een plantagekerk. In 1846 schonk Alexander Macintosh van zijn bezit in Commewijne, Belwaarde en Leliëndaal, vier hectare aan de Evangelische Broeder Gemeente. De familie Mackintosh uit Inverness-shire Schotland was reeds sinds 1686 actief in Commewijne.

In 1848 verplaatsten de broeders een winkel uit de stad naar Leliëndaal en richtten het in tot woon- en vergadergebouw. Vanuit dit centrum werden 10 plantages bezocht. Na de emancipatie schakelde Leliëndaal over op contractarbeid.

De gekerstende ex-slaven trokken weg van de plantages en gingen vooral in de stad wonen. Hun plaats op de plantages werd ingenomen door Aziatische contractanten. Vanwege taalproblemen en cultuurverschillen kreeg de EBGS aanvankelijk nauwelijks contact met deze groep. In 1890 werd daarom Leliëndaal opgeheven als hoofdvestiging.

In 1909 begon de Javaanse zending met de komst van de zendeling H. Bielke. Hij begon op verzoek van het gouvernement op Leliëndaal, met een kindertehuis, dat op 19 november 1918 een eigen gebouw kreeg. Uit het kinderhuis is in 1943 het idee van een internaat ontstaan toen de eerste pupil, Albert Rasiman, van Leliendaal naar Paramaribo moest verhuizen om de MULO-school te bezoeken..

Ds. Erne en gezin vertrokken in 1931 naar Suriname om de leiding van het kinderhuis Leliëndaal op zich te nemen. Na 12 jaar Leliëndaal verhuisden zij in 1943 naar Paramaribo en kregen de leiding over het internaat Siswa Tama.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

Krappahoek

       Vorige pagina

Krappahoek

Eind 2017 werd in Sassenheim het bord Krappahoek afgeleverd. Om het waarom te kunnen begrijpen gaan we naar Berbice.

Geen automatische alt-tekst beschikbaar.Berbice ligt in het huidige Guyana. Het werd in 1627 gesticht door de Zeeuwse koopman Abraham van (de) Peere. Het was lang in gebruik als strafkolonie, waaraan de uitdrukking “naar de Barbiesjes gaan” te danken is .

In 1720 ging het over in Amsterdamse handen, waartoe de particuliere Sociëteit van Berbice werd opgericht. De sociëteit werd in Berbice vertegenwoordigd door een gouverneur. In 1738 werd er de nederzetting Nieuw-Amsterdam gevestigd, dat na 1763 werd versterkt, en nu bekend is als New Amsterdam.

In 1732 verzochten Van Nooten, Hartsinck en Charbon Amsterdam om een financiële injectie voor Berbice, opdat het op hetzelfde niveau kon worden gebracht als Essequibo en Demerara.

Op 23 februari 1763 kwamen de slaven in het gebied in opstand onder leiding van Kofi. Vanuit plantage Oosterbeek bracht de zoon van de directeur, J.A. Charbon, als boodschapper een onderhandelingsvoorstel naar de gouverneur. De opstand zou bloedig worden neergeslagen waarbij vele honderden slaven het leven lieten.

In 1796 werd Berbice door de Britten veroverd. In 1799 veroverden de Britten ook Suriname, waarna beide gebieden onder protectie van de Britse kroon kwamen. In 1814 werd op de Conventie van Londen definitief bepaald dat Nederland Suriname terugkreeg. Onder de naam Charbon en zn werden de plantages van de familie verlegd van Berbice naar Suriname. Een van ze kreeg de naam Krappahoek.

 

Auteur: Nico Eigenhuis

Claudius Henricus de Goeje

       Vorige pagina

Claudius Henricus de Goeje, bracht Suriname in kaart (1879-1955)

Afbeeldingsresultaat voor Claudius Henricus de GoejeTussen 1860 en 1879 werkten Cateau van Rosevelt en zijn vriend van Lansberge aan een kaart van Suriname met daarop ook alle plantages. Deze is in 2004 herdrukt. Toch bestond rond 1900 het beeld dat slechts zo’n 10 % van Suriname in kaart gebracht. De expedities om dit te veranderen waren niet zonder gevaar.

In 1910 trok luitenant ter zee Eilerts de Haan de Surinaamse jungle in om voor het vaderland de grenzen van het imperium te verkennen. Zijn gestel bleek niet bestand tegen de malaria en hij stierf daardoor in het Surinaamse regenwoud. Zijn metgezel luitenant ter zee C.C. Kayser voltooide zijn missie.

Claudius de Goeje bleek begin 20e eeuw in Suriname een succesvol cartograaf. De Goeje is in Leiden geboren. Na de tweede klas HBS verlaat hij de school om zich te laten inschrijven bij de Koninklijke Marine. In Nederlands-Indië komt hij als luitenant ter zee bij de Hydrografische Dienst te werken waar hij tot 1909 werkzaam blijft.

Daar valt zijn talent op in het tekenen van kaarten. Hij gaat in 1907 als geograaf op de Gonini- en de Tapanahoni-expeditie, naar de binnenlanden van Suriname. Tijdens deze tochten is De Goeje naast het verrichten van topografische opnemingen belast met etnografica en legt hij de eerste contacten met de Oyana- en Trio-indianen.

Deze kennismaking vormt het begin van een levenslange passie. De volgende tocht naar het Toemoekhoemakgebergte langs de zuidelijke grens van Suriname staat onder zijn leiding. Voor de derde maal staat hij oog in oog met de indianen, waar hij dit keer gelegenheid vindt een grote verzameling gebruiksvoorwerpen en veren tooien aan te leggen. Ook verdiept hij zich in de taal en cultuur.

Van 1910 tot 1924 is hij werkzaam bij de Dienst voor de Scheepvaart in Batavia, de laatste jaren als hoofd. Na zijn pensionering neemt hij de studie van de taal en cultuur van de indianen weer op. In 1937 volgt dan zijn laatste verblijf in Suriname. Hij sloot zich aan bij de expeditie van vice-admiraal b.d. C.C. Kayser, met als taak het definitief vastellen van de grensafbakening tussen Brazilië en Suriname. Tot een rechtsgeldige erkenning kwam het nog niet.

De Goeje kreeg wel last van een infectie die hem voorgoed van zijn goede gezondheid beroofde. In 1946 wordt hij voor zijn verdiensten beloond met een bijzonder hoogleraarschap aan de Leidse universiteit waar hij de opdracht krijgt te doceren in taal- en volkenkunde van Suriname en Curaçao. In 1951 gaat hij met pensioen en vier jaar later overlijdt hij.

Diep in de binnenlanden van Suriname is zowel naar Eilerts de Haan als Kayser een gebergte vernoemd. Naar de Goeje is in Suriname het de Goeje gebergte genoemd.

 

 

 

 

Auteur: Nico Eigenhuis

 

Nico Eigenhuis

       Vorige pagina

Nico Eigenhuis is een fervent Suriname kenner.

Bezoekt zeer regelmatig ons land. Getrouwd met een Surinaamse vrouw en heeft vrijwilligers werk gedaan voor taalstichtingen Opo Sranan(tongo) en Tata Julius Koenders Sabi Oso.

Tevens heeft hij voor een aantal ressorts mooie en uitgebreide informatiebundels verzorgd.

Interesses: Surinaamse taal, geschiedenis en muziek en alles wat met Sranan te maken heeft.