Cabo Verde

Cabo Verde

       Vorige pagina

Plantage Cabo Verde in Suriname verwijst naar Kaapverdië. De geschiedenis van Kaapverdië kent verschillende overeenkomsten met die van Curaçao, en er is ook een gezamenlijke link met Suriname in de persoon van de Franse plunderaar Cassard.

foto van Nico Eigenhuis.Suikerplantage Cabo Verde aan de Surinamerivier is al sinds 1677 bekend. In 1754 werd het gesplitst in twee plantages, met als namen Cabo Verde van David Moses Cardose Baeza en Cabo Boa Esperanza (Kaap de Goede Hoop) van David de Josef de Meza. Op beide plantages werd destijds een koffieplantage gevestigd.

Kaapverdië was onbewoond toen in 1460 de Portugezen de eilanden bereikten en deel maakten van het Portugese rijk. Zij vestigden zich in 1462 in Santiago en in 1587 werd de eilandengroep een Portugese kolonie. De eilanden vormden onder andere een belangrijke locatie voor de slavenhandel. Als gevolg van de Franse Cassard-expeditie in 1712, waarbij Ribeira Grande werd verwoest, werd de hoofdstad verplaatst naar Praia in het oosten. Op 5 juli 1975 werd Kaapverdië onafhankelijk van Portugal.

Op Curaçao startte de WIC vanaf 1665 met slavenhandel. De slaven werden aangevoerd uit West-Afrika en werden op Curaçao aan land gebracht., De WIC leverde slaven tegen zeer scherpe prijzen en concurreerde zo de Engelse, Franse en Portugese handelaren de markt uit. De WIC maakte Curaçao in 1674 tot vrijhaven en het werd een van de welvarendste eilanden in het Caraïbisch gebied.

Een gevolg daarvan was dat Curaçao in 1713 korte tijd werd belegerd door de Franse kaapvaarder Jacques Cassard, die zich ten slotte liet afkopen. Na het faillissement van de WIC in 1791 werd Curaçao een echte Nederlandse kolonie. In 1795 kwamen de slaven op Curaçao in opstand onder leiding van Tula, een slaaf die een centrale rol speelt in de geschiedenis van Curaçao, de opstand werd na een korte periode neergeslagen.

De Franse plunderaar Cassard was dus in 1712 niet alleen in Suriname actief, maar ook op Kaapverdië. Hiernaast deed hij ook Curaçao aan in 1713. De geschiedenis van Kaap Verdië en Curaçao kent in de 17e en 18e eeuw een aantal overeenkomsten. Van beide plekken is een groot aantal voormalige bewoners nu in de Nederlandse stad Rotterdam te vinden. Daar zijn overigens ook de nodige Surinamers te vinden.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

 

 

Plantage Klein Curaçao

Plantage Klein Curaçao

       Vorige pagina

De geschiedenis van plantage Klein Curaçao in Suriname is uiteraard aan het eiland Curacao verbonden. Een van de eerste eigenaars heette Benjamin (Henriquez) Moron, een naam die in Suriname niet erg bekend is, in tegenstelling tot op Curaçao.

De plantage Klein Curaçao aan de Surinamerivier was oorspronkelijk aangelegd door de Engelsen en van ca 1735 tot 1765 in het bezit van Benjamin Henriques Moron die het ongetwijfeld de naam Klein Curaçao gaf. Er is in de loop der jaren ter plekke suiker, koffie en katoen geteeld. Vanaf ca 1940 behoort het tot het terrein van Paranam.

In 1499 werd behalve Suriname ook Curacao “ontdekt” door Alonso de Ojeda. In 1634 veroverden Johannes van Walbeeck en Pierre le Grand van de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) Curaçao. De migratie van Joden naar het eiland begon enkele jaren later. Velen waren eerder in Nederland aangekomen na het vluchten uit Portugal of Spanje. Onder leiding van de Illan werd de Joodse gemeenschap op het eiland gesticht. Het heette Mikve Israel (Hope of Israel).

Vanwege vijandelijkheden tussen Nederland en Engeland resulteerde een handvest dat werd toegekend aan David Nassi (ook bekend als Joseph Nunes da Fonseca of Christovao de Tavora) om geen extra Joodse kolonisten uit Nederland toe te staan. Tussen 1654 en 1656 arriveerden echter toch verschillende Joden uit Brazilië op Curaçao. In 1659 reikte de WIC een schenking uit aan Isaac de Acosta van Amsterdam met als doel Joodse kolonisten naar Curaçao te vervoeren.

Hij was in staat om een groep van een paar families te organiseren, bestaande uit ongeveer 70 personen. Onder de Sefardiem die op het eiland arriveren tussen 1654 en 1675 zijn de families Alvares Correa, Henriquez, Jessurun, Levy Maduro, Marchena, Henriquez Moron, Namias de Crasto en Pardo. Nakomelingen van deze vroege families leven nog steeds op Curaçao.

Nadat ze de opdracht hadden gekregen om op Curaçao in de landbouw te werken, woonden de eerste Joodse kolonisten aanvankelijk buiten de stad – in de Joodse wijk waar ze een synagoge bouwden en waar de oude begraafplaats Beth Haim zich bevindt.

Al snel woonden er ook Joden in de stad. Daar bouwden ze een synagoge die al in 1674 moest worden vergroot. Ondanks de vele problemen die het klimaat en de bodem van het eiland met zich meebrachten, hebben de Joden altijd hun plantages en tuinen ijverig gecultiveerd. Vanwege de terugkerende periodes van droogte, keerden ze al snel in de richting van de handel.

Tegen deze achtergrond moet destijds Henriquez Moron zich in Suriname hebben gevestigd.

Een bekende muzikant uit de familie is Norman Moron, hier te beluisteren met een compositie van Rudy Plaate

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

Nils Otto Tank

Nils Otto Tank

       Vorige pagina

Nils Otto Tank (1800 – 1864) was een Noorse zendeling en leraar. Zijn verblijf in Suriname leverde hem persoonlijk en in zijn werk de nodige tegenslagen en desillusies op.

Tank was de zoon van een rijke politicus en grootgrondbezitter. Hij is opgeleid aan verschillende Europese universiteiten. Zijn eerste vrouw was Marianne Dorothea Frueauf (1804-1844) die is geboren in Grosshennersdorf bij Herrnhut in Saksen. Ze trouwden ook te Herrnhut en vertrokken in 1842 naar Suriname waar hij leraar en zendeling zou worden. Hun dochter Marianna Fredericka werd in 1843 in Suriname geboren en haar moeder stierf het jaar daarop .

foto van Nico Eigenhuis.Het werd steeds duidelijker voor Tank dat de behandeling van de slaven in Suriname ondraaglijk was op de arbeidsintensieve plantages van suikerriet, hout, koffie en andere tropische producten. In 1847 vroeg hij om ontslagen te worden van zijn taken in Suriname en keerde terug naar Europa.

In 1848 schreef Tank een circulaire namens de EBG aan de slaveneigenaren en administrateurs waarin hij hun gedrag ten opzichte van de slaven aan de kaak stelde. Tevens deed hij een beroep op de Koning om de slaven kosteloos onderwijs te geven en ze een wettig huwelijk toe te staan.

De circulaire liet de nodige stof opwaaien omdat kritische geluiden vanuit de kerk niet te doen gebruikelijk waren. Ze zouden dan ook door de EBG worden afgezwakt. Toch krijgt de kritiek van Tank een vervolg. In het jaar 1848 werd in de Franse koloniën de slavernij afgeschaft (waardoor op St. Maarten ook aan de Nederlandse kant de afschaffing vervroegd plaatsvond). Het vormde aanleiding voor een nieuwe instructie aan de slavenhouders met de opdracht hun slaven humaner te behandelen.

In 1849 trouwde Otto Tank met Caroline Louise Albertina van der Meulen (1803-1891). In 1850 migreerde het gezin naar de Verenigde Staten waar hij in Winsconsin actief werd. Zijn woning aldaar, het Tank Cottage is het oudste huis van Winsconsin.

De schilderijen van zijn vrouw, waaronder een portret dat ze maakte van haar vader, zijn onder de naam Caroline Louise Albertina Tank terug te vinden op Americanartgallery. Zij realiseerde ook het “Clara Tank Home for Missionary Children” in Oberlin, Ohio. Dat huis is nu nog steeds bekend als “Tank House”.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Expedities binnenlanden Suriname

Expedities binnenlanden Suriname

       Vorige pagina

De Goeje was niet de enige die expedities verrichte namens de KNAG, het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. Een aantal van de expedities is nauwkeurig gedocumenteerd.

foto van Nico Eigenhuis.‘Tot vermeerdering der kennis van de Aardbol’ – Dit was de doelstelling van het Aardrijkskundig Genootschap (later KNAG) bij de oprichting in 1873. Om dit doel te bereiken maakte het KNAG tussen 1873 en 1960 meer dan zestig expedities en onderzoekstochten naar landen buiten Europa (mede) mogelijk.

In Suriname was een van de expeditieleiders Alphons Franssen Herderschee (1872- 1932). Hij trekt al op jeugdige leeftijd naar Nederlands-Indië om daar bij het KNIL te dienen. Aan het begin van de twintigste eeuw treedt hij uit de actieve oorlogsdienst en wordt ingedeeld bij de Topografische Dienst in Batavia. Al snel vertrekt hij als expeditieleider naar Suriname.

In 1903 is de Gonini-expeditie de derde wetenschappelijke tocht op rij die het binnenland van Suriname in kaart moet brengen. De tocht is een succes. Ook voor de vierde expeditie, naar de Tapanahonirivier, wordt hij als leider benoemd.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

De “Portugese” Chinezen van Macau

De “Portugese” Chinezen van Macau

       Vorige pagina

Na de komst van 18 Chinezen van Indonesië volgde in 1858 in Suriname de komst van 500 Chinezen die in Macau werden geworven. Dat was destijds een Portugese kolonie.

In 1853 werd op Java een groep van 18 Chinezen geworven voor contractarbeid op de gouvernementsplantage Catharina Sophia in Saramacca, Suriname. Vanwege de hoge wervingskosten werd besloten een tweede groep niet uit Java maar uit China zelf te laten komen. De eerste groep hiervan kwam van Macau.

Zeeslag bij MacauMacau was van 1557 tot 1999 zowel de eerste als de laatste Europese kolonie in China. Portugese handelaren vestigden zich in de 16e eeuw op het schiereiland. Vanaf 1557 werd het door het Chinese keizerrijk verhuurd als een handelshaven.

De Portugezen konden het gebied hierna de facto als kolonie beschouwen. Na de ondertekening van het Verdrag van Nanking tussen China en Groot-Brittannië in 1842 en de oprichting van Hong Kong als een concurrerende vrije haven probeerden de Portugezen in 1862 een soortgelijk verdrag te sluiten, maar de Chinezen weigerden, vanwege voortdurende onenigheid over de soevereiniteit van Macau.

In 1887 slaagden de Portugezen er eindelijk in om een overeenkomst van China te bewerkstelligen dat Macao Portugees grondgebied was waardoor 330 jaar onzekerheid beëindigde. In 1999 werd de overdracht van Portugal aan China bekrachtigd.

In 1858 werden vijfhonderd Chinese arbeiders geronseld onder bemiddeling van de Nederlandse consul in Macau. Na aankomst in Suriname bleek dat niemand hen wilde huren zolang men slaven voor niets kon laten werken. Hierop werd het gesloten contract buiten de Chinezen om gewijzigd door gouverneur Charles Pierre Schimpf ten voordele van de huurders.

De Chinezen werden volkomen als slaven behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de reglementen, door de politie met rietslagen gestraft, een handeling die telkens weer herhaald werd. In interpellatie (formele vraag om inlichtingen) aan de Minister van Koloniën, Rochussen, hielp niet.

Uiteindelijk kwamen in de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw ongeveer 2500 Chinezen naar Suriname. De meesten werden als contractarbeiders tewerkgesteld op de plantages.

Op de foto Macau eind 19e eeuw

foto van Nico Eigenhuis.

 

Macau

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

François van Aerssen van Sommelsdijck

François van Aerssen van Sommelsdijck

       Vorige pagina

Hij was de zoon van Suriname’s gouverneur Cornelis, en ging in 1687 “in staatsopdracht” naar Nederland met 3 vrije en 4 slaafgemaakte inheemsen/indianen. Waarom eigenlijk?

François van Aerssen van Sommelsdijk (1669 –1740) was de tweede zoon van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk. Zijn vader Cornelis was vanaf zijn komst in Suriname in 1683 in gevecht met de inheemsen. Speciaal tegen hun invallen liet hij bij de samenvloeiing van de Commewijne en Cottica het naar hem genoemde ‘fort Sommelsdijk’ bouwen.

In 1686 huwde Cornelis met een inheemse prinses , maar ondanks dat hiermee de vrede officieel was bezegeld streed hij ook daarna nog door tegen de inheemse leiders. Zijn optreden is tot op de dag van vandaag omstreden, en het verhaal wil dat in de palmentuin, het voormalige centrum van de inheemsen, nog altijd geestverschijningen van zowel Cornelis te paard als van inheemsen te zien zijn.

In 1687 reisde François “in staatsopdracht” naar Holland, met in zijn gevolg drie vrije indianen en vier indiaanse slaven. Over het indiaanse gezelschap is niet veel bekend en naar het doel van deze missie is het slechts gissen, maar het lijkt aannemelijk dat zijn missie betrekking had op de nog lopende strijd van zijn vader.

Mogelijk was er sprake van een kleine onderhandelingsdelegatie namens de inheemsen en een viertal inheemse gijzelaars. Verdere informatie hierover ontbreekt, en de missie werd vast beëindigd nadat zijn vader in juli 1688 in Suriname werd omgebracht na een conflict over het werk aan de Sommelsdijkse kreek.

foto van Nico Eigenhuis.Na de dood van zijn vader reisde François met Johan van Scharphuizen opnieuw naar Suriname om de erfenis van zijn vader af te handelen. In 1689, bij een aanval van Jean Baptiste du Casse op fort Zeelandia, verloor François enige vingers, toen hij eigenhandig het kanon laadde.

In 1690 werd hij bevorderd tot eerste luitenant, in 1692 tot kapitein-luitenant en in 1696 tot kapitein ter zee. In 1702 was hij betrokken in de Spaanse Successieoorlog en vocht in de Zeeslag bij Vigo. In 1704 verkocht hij de helft van zijn plantage Chatillon, aan de benedenloop van de Surinamerivier, die zijn vader twintig jaar eerder had opgezet.

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Jahaji Bhai – scheepsbroeders

Jahaji Bhai, de Hindoestaanse scheepsbroeders

       Vorige pagina

Over de Hindoestaanse migratie komt steeds meer informatie beschikbaar door het werk van o.a. Maurits Hassankhan, Ramdjan Abdoelrahman en Raj Mohan. Hierdoor komt er steeds meer helderheid over hoe de migratie is verlopen, en de spanningen en opstanden zoals op de plantages Zorg en Hoop en Mariënburg.

Tussen 1873 en 1916 kwamen ongeveer 34.000 Hindoestanen als contractant, Kantraki, naar Suriname, waarvan er ongeveer 11.000 weer terugkeerden naar India. Na de beëindiging van de contractperiode in 1916 kwam, onder andere door het verzet hiertegen van Indiase nationalisten zoals Mahatma Gandhi, voorgoed een einde aan de illusie van eventuele terugkeer naar India.

Ze werden bij de ‘Wet op het Nederlands Onderdaanschap van 1910’, op 10 juni 1927 Nederlandse burgers. Hiermee begon de periode van de vorming van een Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap. Met ingang van 1929 werden in Suriname Moskeeën en Tempels geopend. Ook andere kerken richtten zich op deze groep migranten, waaronder de EBG en de Katholieken die speciaal voor de Hindoestanen scholen openden en ook een bekend internaat, Rajpur.

De gedachte dat de Hindoestanen ten tijde van de overtocht scheepsbroeders werden wordt verwoord met de term Jahaji Bhai (de Surinaamse Javanen kennen hiervoor een soortgelijk begrip namelijk Jaji, lotgenoten). Al vroeg kwamen werd er in volksliedjes vastgelegd op welke wijze de Hindoestanen vals werden voorgelicht, zo zouden ze niet naar Suriname gaan maar naar Shri Ram, het beloofde land. Ook hield de bakara (hollander) hen voor dat ze na vijf jaar terug zouden kunnen keren.

In het Lalla Rookh museum in Paramaribo, dat is vernoemd naar het eerste schip met Brits-Indische migranten worden sinds 2016 maandelijks thema-avonden gehouden.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=4a-hkAVriJg[/embedyt]

 

Nickerie en de Hindustanen

Nickerie en de Hindustanen

       Vorige pagina

Het is duidelijk dat er relatief veel Hindustanen in Nickerie terecht zijn gekomen. Een poging dit te verklaren maakt veel duidelijk, maar roept ook weer nieuwe vragen op.

foto van Nico Eigenhuis.Toen de Britten in 1814 Brits-Guyana overnamen hadden ze reeds het verbod ingesteld op de internationale handel in slaven. In 1823 leidde het misverstand dat de slavernij door de Britten was afgeschaft tot een grote opstand te Demerara . De afschaffing van de slavernij liet er nog op zich wachten tot 1834.

Veel Schotten en Engelsen verplaatsten in die periode hun plantages richting Nickerie en Coronie, zoals bijvoorbeeld Cameron en Wright. Na de afschaffing van de slavernij in Brits-Guyana was de komst van de Madeirezen na 1834 ter plekke succesvol, maar ontoereikend.

Ook bracht hun komst raciale spanningen met zich mee. Het Gladstone Experiment in 1838 waarbij de eerste Hindustaanse contractanten in Brits-Guyana actief waren was weinig succesvol. Desondanks werd er gestart met de grootschalige werving van Hindustaanse contractanten.

Nickerie kende grote bedrijvigheid en welvaart rond de stad Nieuw-Rotterdam na de komst van de Britse planters . Ook voor Suriname betekende de emancipatie -in 1863- dat er een tekort aan arbeidskrachten was in te vullen. De rond Nickerie gevestigde Britse planters zagen kans om vanaf 1868 vanuit de Britse gebieden Hindustanen te werven.

Ze werden er ter plekke als contractant geregistreerd. Nadat in 1873 de officiële werving ter hand werd genomen aan de hand van het Brits Nederlandse traktaat kwamen veel van de nieuwkomers in Nickerie terecht.

Naar aanleiding van de komst van de Hindustanen naar Brits-Guyana kun je je afvragen in hoeverre er bij hun selectie rekening is gehouden met de mogelijkheid dat er nieuw raciale spanningen zouden ontstaan.

Heeft er om die reden bijvoorbeeld in India specifieke werving plaatsgevonden van Indiërs met Afrikaanse roots, zoals de Siddi’s. Daarbij komt nog de vraag in hoeverre ze in Guyana inmiddels zijn geïntegreerd.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Maron

Maron

       Vorige pagina

De meeste Libanezen in Suriname zijn Maronieten, een naam die is afgeleid van de heilige Maron.

foto van Nico Eigenhuis.Maron was een christenmonnik in Syrie, die in het jaar 410 overleed. Zijn graf is een pelgrimsoord. Hij vestigde zelf zijn klooster aan de Orontesrivier en kerstende zowel in Syrie als Libanon.

an hem wordt een aantal wonderbaarlijke genezingen toegeschreven. Op latere leeftijd leefde hij in de open lucht op het Taurusgebergte, waarbij hij weer en wind doorstond.

In de 8e eeuw trokken zijn volgelingen, de Maronietische gemeenschap, naar het gebergte in Libanon. In de 12e eeuw sloten ze zich aan bij de kerk van Rome.

De Maronitische kerk kent ongeveer 3,5 miljoen gelovigen, waarvan bijna 1 miljoen in Libanon.

In Suriname zijn de Libaneze Maronieten aangesloten bij de Rooms-Katholieke kerk.

 

 

 

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Familie Gummels

Gummels

       Vorige pagina

De familie Gummels is in Suriname bekend als ondernemende familie, ze hebben het niet van een vreemde.

Afbeelding kan het volgende bevatten: wolk, lucht en buitenHeinrich Remmers Gummels (1811-1874) kwam uit Duitsland naar Suriname als koopman. In 1845 was hij administrateur van plantage Osembo aan de Para kreek. In 1850 erfde hij de plantage Peu en Contant van zijn overgrootmoeder Fietje Louise Nepveu. Zijn zoon Gerhard Heinrich Gummels was boekhouder en tevens kapitein bij de gewapende Burgerwacht in Suriname.

William “Willy’ Gerhard Gummels (1911-1990) is een vergeten Surinaamse held. In de tweede wereldoorlog werden vier geïnterneerden van Jodensavanne – de vermeende NSB-ers Raedt van Oldenbrnevelt, Van Poelje, Kraak en Stulemeyer – op 4 november 1942 opgesloten in Fort Zeelandia te Paramaribo. Ze hadden het bevel van Kampcommandant Roos niet opgevolgd om oude joodse graven bloot te leggen om sieraden en goud te zoeken.

Op 6 november 1942 worden Raedt van Oldenbarnevelt en Van Poelje in Fort Zeelandia door de mariniers Grift en Verhoeven zogenaamd ‘op de vlucht’ doodgeschoten. . De verantwoordelijke voor de dubbele moord is de territoriaal commandant van Suriname, de in Semarang (Java) geboren kolonel J.K. ‘Jantje’ Meyer. Door tussenkomst van gevangenisdirecteur Willy Gummels blijven de twee andere gevangenen gespaard.

De familie Gummels is thans vooral bekend van Gum Air, een Surinaamse chartermaatschappij die binnenlandse vluchten onderhoudt in Suriname en tevens vliegt naar bestemmingen in het Caraïbisch gebied. De thuisbasis van Gum Air is de luchthaven bij Paramaribo, Zorg en Hoop.

Het bedrijf werd in 1971 opgericht door zes broers van de Gummels familie. Het vliegbedrijf werd tegelijkertijd opgestart samen met het landbouw vliegbespuitingsbedrijf Surinam Sky Farmers, eveneens van de familie Gummels.

Naast bovengenoemden is de naam Gummels o.a. ook bekend van Diana Gummels (Oxygen resort), Liesbeth Gummels (Waterproof Tours Suriname) en Soecy Gummels (Schrijfster).

 

  Auteur: Nico Eigenhuis