Koortsbestrijding

Koortsbestrijding

Na de afschaffing van de slavernij leefde eind 19e eeuw in Suriname het idee dat de nieuw geworven contractanten op de plantages tewerk zouden worden gesteld en de goudwinning het domein zou zijn van de geëmancipeerden. De goudkoorts liet zich echter niet zo eenvoudig bedwingen.

foto van Nico Eigenhuis.Tot de eersten die hun heil zochten in de goudwinning behoorden de “Boeroes” Reenbertus Aloisius Tammenga (zoon van Hendrik) en Jan van Brussel, die zich aan de Saramacca gedurende een korte periode stortten op de goudwinning. Na de eerste goldrush kwam er iets meer regie.

De krantenberichten geven eind 19e eeuw een beeld van de levendige discussies die liepen rond de goudwinning te Saramacca en in het Boven-Suriname gebied. Zo werd er bepleit een telefoonverbinding naar Berg en Dal te realiseren en flink te investeren in de bereikbaarheid van de goudvelden (later zou gouverneur Lely de Lawaspoorlijn aanleggen). Ook werd er gediscussieerd over de eigendomsrechten van lang verlaten plantages.

Over het zoeken naar goud door Hindustaanse en Javaanse contractanten werd gezien het instorten van de landbouwmarkten wisselend gedacht. Er werd hierbij een voorbeeld genomen aan Brits-Guyana waar een verbod bestond dat slecht werd gehandhaafd.

Ook werd gesproken over het al dan niet wenselijk zijn van de inzet van de “hooger bedoelde” vrije immigranten en hun kinderen, en het al dan niet geschikt zijn van nieuwkomers voor dit werk. Tevens werd een verband gelegd met de plannen voor het telen van tabak in de goudwinningsgebieden en het anticiperen op de toekomstige ontsluiting van deze gebieden.

Door alle discussies over regels, interpretatie, toepassing en handhaving lijkt een krantenbericht uit 1898 op een krantenbericht uit 2018.

 

 

Hortus Surinamensis

Hortus

Het bestaan van de hortus botanicus in Amsterdam is te verbinden aan die van de Hortus Surinamensis en de cultuurtuin in Suriname.

Een van de eerste werken waarin aandacht wordt besteed aan het belang van kruiden is De hortus sanitis, een boek dat in 1491 werd gepubliceerd in Mainz door Jacob Meyenveld. Het beschrijft soorten in de natuurlijke wereld, samen met hun medicinale toepassingen en bereidingswijzen.

Het is gedeeltelijk een uitgebreide Latijnse vertaling van de Duitse Herbarius , de Gart der Gesundheit van Peter Schöffer, gepubliceerd in 1485, maar heeft, in tegenstelling tot dat eerdere werk, ook betrekking op dieren, vogels, vissen en stenen. De auteur beperkt zich niet tot het omgaan met alleen schepsels, maar omvat ook verslagen van mythische dieren zoals de draak , harpij , hydra , myrmecoleon , phoenix en zitiron.

foto van Nico Eigenhuis.De hortus botanicus in Amsterdam valt net als dierentuin Artis in de plantagebuurt in Amsterdam. De tuin is in 1638 opgericht door het stadsbestuur als Amsterdamse ‘Hortus Medicus’ , een tuin met medicinale planten ten dienste van chirurgijns en apothekers.

Vanwege de pest waren doctoren op zoek naar een kruid als geneesmiddel, maar ook effectievere behandelwijzen van ziekten onder schepelingen op verre reizen hadden de aandacht van de medici. De ontwikkeling van de plantencollecties van de Hortus is hierdoor verbonden aan de rol van de VOC en de WIC.

De hortus leverde profijt op voor het stadsbestuur door de productie en verkoop van inheemse kruiden en door het opkweken en verhandelen van exoten. Door internationale ruil en uitwisseling verspreidden nuttige planten zich over de hele wereld. In resp. 1685 en 1686 kreeg de hortus okra en een ananasplant toegestuurd uit Suriname.

Een van de namen die verbonden was aan de Hortus in Amsterdam is die van Gerardus Vrolik (1775 – 1859) een hoogleraar in de anatomie en botanie aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam.

Door zijn benoeming werd hij ook directeur van de Hortus Botanicus. Vrolik werd de eerste Nederlandse hoogleraar Verloskunde met een eigen klinische afdeling. Professor Vrolik en zijn zoon professor Willem lieten een zeldzame privécollectie na van uiteenlopende (pathologisch-) anatomische preparaten, waarbij de nadruk lag op aangeboren afwijkingen. Sedert 1984 vormt het de basis voor de collectie van het huidige Museum Vrolik van het AMC Amsterdam.

Reeds in de eerste helft van de 18de eeuw werden pogingen gedaan om in Suriname een cultuurtuin of een kruidtuin aan te leggen. Op raad van Boerhave zond de directie der Societeit in 1734 den kruidkundige Isaac Eliaser Augar naar de kolonie met het doel een kruidtuin te stichten. Dit doel schijnt bereikt, maar meer is er niet van bekend.

In 1787 richtte gouverneur Texier een Hortus surinamensis op. Dr. Benjamins raadde dd. 21 Juni 1893 de oprichting aan van een proefstation onder wetenschappelijke leiding op het land ‘Wolfenbuttel’, waar vervolgens een laboratorium gebouwd en langzamerhand een kruidtuin zou kunnen aangelegd worden.

Aan de Surinaamse kruiden zijn namen verbonden als Quassie, Dahlberg en Hering.

Kals, Trouble en Isabella

Kals, Trouble en Isabella

Predikant Kals bepleitte al begin 18e eeuw de ontvankelijkheid van de tot slaaf gemaakten voor het Christendom. De bekeerde en gemanumitteerde slavin Isabella wilde trouwen om niet in ‘hoererij’ te hoeven leven. Trouble’s naam gaf al aan hoe het Kals uiteindelijk zou vergaan. Kals was vanwege zijn afwijkende standpunten niet langer welkom in de kolonie Suriname.

foto van Nico Eigenhuis.Het verhaal van Isabella heeft als tragiek dat ze als gemanumitteerd Christen een verschoppeling was voor de blanke elite. Ze toonden voor haar weinig respect en zagen haar alleen geschikt als bijzit.

Door het ontbreken van een geschikte levenspartner zou ze volgens de destijds geldende normen als vanzelf terugvallen in slavernij. Kals voerde gesprekken met haar en was geraakt door haar onmogelijke positie die hij als Christen onverteerbaar achtte.

Trouble toonde zich ontvankelijk voor het Christendom, maar werd door zijn plantage-eigenaar niet in de gelegenheid gesteld zijn geloof te belijden.

Het feit dat Kals het voor Trouble en Isabella opnam was toentertijd een onacceptabel gegeven voor de elite van planters.

Johann Wilhelm Kals, of ook Jan Willem Kals (Düren (1700 – 1781) was een Nederlands predikant die in 1731 naar Suriname trok. De planters konden weinig waardering opbrengen voor zijn evangelische ideeën over het vreedzaam samenleven van blanken en gekleurden, en pestten hem het land uit.

Kals diende een klacht in bij de Classis van Amsterdam, de Klagte over de bedorvene zeden der voorgangeren, zoo in ’t kerk- als burger-bestuur in eene zeer vrugtbare ende eerst opluikende colonie (1733).

In een collectie geschriften en vertaalde leerredenen van Engelse kerkvoogden, Neerlands Hooft- en Wortel-sonde, het verzuym van de bekeringe der Heydenen (1756), hield hij het Nederlandse publiek de wantoestanden in de kolonie voor.

Matthaeus Merian

Matthaeus Merian en the America’s

       Vorige pagina

Matthaeus Merian liet in 1631 in navolging van de Bry zijn fantasie los op the America’s. Zijn schetsen waren bepalend voor het beeld van de nieuwe wereld. Het moet een bron van inspiratie geweest zijn voor zijn dochter Maria Sibylla.

foto van Nico Eigenhuis.
(een afbeelding die vergelijkingen oproept met het wapen van Suriname)

Theodoor de Bry (1528 – 1598) was een Luikse goudsmid, graficus en illustrator alsook stamvader van een uitgeversfamilie.

Theodoor de Bry is nu nog vooral bekend van de gravures die hij samen met zijn zonen Johan Theodoor en Johan Israël maakte over exotische streken, in het bijzonder over de ontdekking en verovering van Amerika. Al in 1578 openden ze een atelier in Frankfurt am Main.

Twee veelvuldig herdrukte publicaties werden de reeksen reisverslagen, India Occidentalis en India Orientalis, over respectievelijk West- en Oost-Indië. De gravures in deze werken hebben voor een groot deel het beeld bepaald dat de Europeanen in de 16e eeuw van Amerika hadden.

Een andere bekende reeks zijn de illustraties voor de aanklacht van Bartolomé de las Casas, Brevísima relación de la destrucción de las Indias (1552). De Bry graveerde ze naar tekeningen van Joos van Winghe.

In hun definitieve vorm zijn de werken van de Bry pas in 1634 voltooid door Matthaeus Merian de oudste, die in 1617 in het huwelijk trad met de dochter van Johan Theodoor de Bry, Maria Magdalena. De dochter uit het tweede huwelijk van Matthaeus Merian was Maria Sibylla Merian (1647-1717).

Vanaf 1601 studeerde Johann Ludwig Gottfried (1584-1633) theologie in Heidelberg . Via een Latijnse hervertelling van Ovidius ‘Metamorfosen kwam hij in 1619 in Oppenheim bij uitgeverij de Bry. Hij werkte er vanaf dat moment samen met Matthaeus Merian the oudste.

Matthaeus Merian and Johann Ludwig Gottfried, Historia Antipodum (Frankfurt, 1631)

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

De trieste aftocht van de Anitri

De trieste aftocht van de Anitri

       Vorige pagina

Tijdens de tweede wereldoorlog werden in Suriname de aanwezige Duitsers geïnterneerd. Onder hen ook zendelingen en onderwijzers van de Herrnhutters resp. Anitri, zoals de docenten van kinderhuis Leliëndaal. Na de oorlog werden ze tot groot verdriet van de lokale gemeenschap heengezonden uit Suriname. Het lijkt de uitkomst van een broederstrijd.

foto van Nico Eigenhuis.Gouverneur Kielstra liet aan het begin van de oorlog alle mannelijke Duitsers boven de vijftien jaar opsluiten in Fort Zeelandia. Ongeveer vijftig Duitse mannen werden naar Copieweg gebracht , en nadat in juni 1941 twaalf familiebarakken gereed waren kwamen de vrouwen en kinderen over.

Zo werden 134 personen van Duitse afkomst, zes Surinaamse partners en drie NSB’ers vastgezet. De overgrote meerderheid van de gevangenen waren zendelingen en onderwijzers van de Evangelische Broedergemeente of ook ‘Herrnhutters’ en hun gezinnen. Feitelijk werd de Broedergemeente nog steeds aangestuurd vanuit Hernnhut in Duitsland, waar graaf Von Zinzendorf de beweging in de 18e eeuw had opgericht, maar van sterke Hitlergezindheid schijnt geen sprake te zijn geweest.

Na de oorlog werden de Duitse zendelingen en onderwijzers gedwongen om Suriname te verlaten. Duizenden Surinamers, in het wit gekleed als teken van rouw, begeleidden hun uittocht van de Copieweg naar de KNSM-steiger in Paramaribo.

Volgens de Surinaamse historicus Heinrich Helstone was het niet zonder meer de koloniale of Nederlandse overheid die achter dit besluit zat. De Nederlandse Broedergemeente, gevestigd in Zeist, had liever geen Duitse controle meer over de EBG. En in Suriname zelf waren er niet-Duitse zendelingen zoals de Deen Hans Peter Jensen, zijn landgenoot Legêne en de Zwitser Raillard, die het vertrek van de geloofsgenoten bevorderden.

In Nederland werd men in Mariënbosch bij Nijmegen geïnterneerd en vandaar over de verschillende zones van het naoorlogse Duitsland verdeeld. Helstone weet dat enkele zendelingen in Suriname bleven. De Zwitserse consul A. Gonzenbach had tijdens de oorlogsperiode als zaakwaarnemer voor de Duitse onderdanen de Surinaamse kampen bezocht. Door zijn bemiddeling konden enkelingen in 1945 op eigen verzoek naar Venezuela emigreren. Een van hen droeg de naam Zickmantel.

Over het bovenstaande schreef H.E. Lamur “Duitse zendelingen in interneringskamp Copieweg, Suriname, 1940-1947: Vrijlating en uitwijzing”. Van Diana Tjin is het boek “Het geheim van mevrouw Grünwald”.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

De coup te Cayenne in 1943

De coup te Cayenne in 1943

       Vorige pagina

Suriname en Nederland hadden er alle belang bij dat Frans Guyana in WOII de kant van de Gaulle zou kiezen. Datzelfde gold voor de in Suriname gelegerde Amerikanen.

De komst van de Amerikanen in WOII ter bescherming van de bauxietindustrie van de geallieerden was geen overbodige luxe. Vooral nadat de Amerikanen na de aanval op Pearl Harbour op 7 december 1941 zelf ook bij de oorlog betrokken raakten.

De Operatie Paukenslag bracht Duitse onderzeeërs voor de kust van Amerika en later voor de kust van de Cariben. Ze leverden groot gevaar op voor de raffinaderijen op de Antillen en ook de bauxiettransporten vanuit Suriname en maakten vele slachtoffers.

Een apart punt van zorg was de dreiging vanuit Frans Guyana, dat het Vichy regime in Frankrijk steunde, en dus op de hand was van de nazi’s. Met name de bauxietfabriek te Moengo was op vliegafstand, en de bauxietschepen ware aldaar zeer kwetsbaar omdat de rivier lastig te bevaren was, en er ter plekke een lastige draai moest worden gemaakt.

Er werd via de diplomatieke kanalen in Cayenne getracht om de opinie in Cayenne te beïnvloeden en er was zelfs een Nederlandse man in Cayenne om ter plekke in actie te komen. Zover kwam het echter niet.

Op 15 januari was er Mayday in the West, het vliegtuig met het ondersteunend team van president Roosevelt voor de meeting te Casablanca crashte bij Reynsdorp/Bakkie te Commewijne. Twee maanden later, op 16 maart is er een oproer in Cayenne. De inwoners van de stad trekken naar het gouvernementsgebouw van Veber.

De gouverneur verschijnt op het balkon. Hij hoort het volk schreeuwen om bekering. “Vergeet Vichy, sluit je aan bij de generaals die Hitler bestrijden, bij De Gaulle en Giraud”. Enigszins verdacht is het wel dat de betoging begonnen is bij het consulaat van het land dat zorgen heeft over zijn bauxietwinning, de Verenigde Staten.

Met enkele hoge ambtenaren en hun echtgenotes zou Veber onder bescherming van ook Nederlandse militairen, via Paramaribo, naar Puerto Rico verdwijnen. Na diens vertrek komt Jean Alexandre Léon Rapenne aan het bewind in Cayenne. De United States Air Force krijgt van hem toestemming tot de aanleg van Airport Cayenne Rochambeau. In juni 1944 valt het Vichy regime in Frankrijk na de invasie van de geallieerden in Normandië.

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Elias

       Vorige pagina

Elias

Koning Willem I verhief in 1814 eigenhandig een aantal Amsterdamse Patriciërs in de adelstand, waaronder de familie Elias, te beginnen met ‘oom’ David Willem Elias, destijds de burgemeester van Amsterdam. De familie is verbonden aan het einde van ‘de gouden driehoek’.

Burchard Joan Elias (1799-1871) werd geboren in Amsterdam als kind van Gerbrand Elias en Henriëtte Alexandrine Adélaïde von Deneken. Hij zou de laatste gouverneur-generaal zijn van de Nederlandse Antillen, een kolonie die bestond tussen 1828 en 1845 als een fusie van Suriname en Curaçao. Nadat Elias zijn functie had verlaten, werd de kolonie opnieuw gesplitst.

In 1843 overleed Willem I en kwam ook een einde aan diens Nicaraguakanaal-plan tot het realiseren van een Interoceanische verbinding voor 100 jaar.

foto van Nico Eigenhuis.
Adolphe Eugene Elias

Burchard Joan Elias trouwde in 1823 met Cornelia Dorothea Adelheid Scholten van Aschat. Na haar dood in 1836 trouwde hij in 1837 met haar zuster Lidie Henriëtte. In Suriname werd in 1843 hun zoon geboren, Adolphe Eugene Elias (1843-1919).

Hij was later in ’s Gravenhage nauw verbonden aan West- en Oost-Indië en sloot zijn ambtelijke loopbaan af als secretaris-generaal van het ministerie van Koloniën. Hij was daarna dertien jaar lid van de Raad van State. in de periode 1893-1919.

Henri Alexander Elias (1829-1903) was de broer van Burchard Joan Elias. Zowel Henri Alexander als zijn broer Burchard waren ingeschreven aan het privé-internaat van Simon van Moock in Delft. Een jaar later sloten de Ashanti- prinsen Kwasi Boakye en Kwame Poku zich bij Henri Alexander en Burchard aan op deze kostschool.

Bij koninklijk besluit werd hij in 1862 benoemd tot gouverneur van de Nederlandse Goudkust, met de titulaire rang van luitenant-kolonel. Zijn motief zou zijn dat hij afscheid wilde nemen van Kwame die zelfmoord had gepleegd in Elmina Castle op 22 februari 1850. Hij arriveerde in oktober 1862 in Elmina. In 1865 werd hij eervol ontslagen.

Er schuilt een vreemd soort symboliek in de familie Elias, met daarin de laatste gouverneur-generaal in de West, zijn in Paramaribo geboren zoon die zich in Nederland over de toekomst van de Kolonie buigt en zijn broer die gouverneur werd van de voormalige Afrikaanse goudkust.

Er zijn boeken verschenen over de historie van Kwasi en Kwame, waaronder “De zwarte met het witte hart”
.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

 

De Goudkust in de 19e eeuw

De Goudkust in de 19e eeuw

       Vorige pagina

In 1862 werd Henri Alexander Elias aangesteld als gouverneur van de goudkust. Velen waren hem voorgegaan, maar vraagt je af waarom er vijftig jaar na het afschaffen van de internationale slavenhandel en vlak voor de emancipatie daar nog gouverneurs werden aangesteld.

foto van Nico Eigenhuis.
Akwasi

Henri Alexander Elias was de broer van Burchard Joan Elias die gouverneur-generaal van Suriname was. Beide waren ingeschreven aan het privé-internaat van Simon van Moock in Delft, waar ook de Ashanti- prinsen Kwasi Boakye en Kwame Poku terecht kwamen.

Bij koninklijk besluit was Henri Elias van 1862 tot 1865 benoemd als gouverneur van de Nederlandse Goudkust, het kustgebied van het huidige Ghana waar in1637 Johan Maurits van Nassau-Siegen het fort (São Jorge d’) Elmina veroverde op de Portugezen.

De slavenkust was tussen 1831 en 1872 de plek van de werving van circa 3000 West-Afrikaanse jonge mannen, die naar Java werden overgebracht om dienst te doen in het Nederlandsch-Indisch Leger. In het Maleis werden zij ‘Orang Belanda Hitam’ genoemd, ofwel Zwarte Hollanders .

In september 1836 ging een Nederlandse delegatie in het kader van de werving op weg naar de machtige stam van de Ashanti’s. De Nederlandse regering had opdracht gegeven met de Ashanti-koning Kwaku Dua II een overeenkomst te sluiten. Na het afsluiten van de deal bood de koning hun twee jongens aan Kwasi Boakye en Kwame Poku .

In Nederland sloot Kwasi zijn studie succesvol af en hij kwam als ambtenaar in Nederlands-Indië te werken. Kwame blijkt niet zo’n studiebol en gaat terug naar Afika met als doel de Ashanti’s verder te helpen.

Terwijl hij op fort Elmina verblijft, wordt de Ashanti-koning van zijn plannen op de hoogte gesteld. De koning laat weten dat hij niet welkom is, zolang hij de taal van zijn volk, het “Twi”, niet beheerst.

In februari 1850 beneemt Kwame zich van het leven met een geweer dat hij van Willem II heeft gekregen.Henri Alexander Elias zou bij zijn benoeming als gouverneur van de Nederlandse Goudkust als motief hebben gehad dat hij afscheid wilde nemen van Kwame.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

Levi Bixby

Levi Bixby

       Vorige pagina

Begin 19e eeuw was Levi Bixby de Amerikaanse consul in Suriname. Hij woonde aan de Waterkant nummer 26, een pand dat net nieuw was neergezet na de grote brand van 1821. Hij was zoals zovelen zelf ook plantagehouder.

foto van Nico Eigenhuis.Het gebied dat nu ingenomen wordt door het continentale deel van de Verenigde Staten werd oorspronkelijk bewoond door talrijke inheemse Amerikaanse volken. In de 18e eeuw nam Groot-Brittannië de Franse koloniën in Noord-Amerika voor een groot deel over. Daarmee kwam het grootste deel van de oostkust onder Britse controle.

De dertien koloniën verklaarden hun onafhankelijkheid van Groot-Brittannië in 1776, waarop de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog begon. In 1783 erkende het Koninkrijk Groot-Brittannië de onafhankelijkheid. De nieuwe natie begon zich spoedig uit te breiden in westelijke richting, waardoor reeds bestaande spanningen over de kwestie van de zwarte slavernij, die het land verdeelde in een zuidelijk deel dat de slavernij verdedigde (de Confederatie), en een noordelijk deel dat haar afwees (de Unie), steeds sterker werden.

Er volgde een burgeroorlog (1861-1865) die eindigde met de overwinning van de noordelijke staten en de geleidelijke afschaffing van de slavernij in het zuiden.

Levi Bixby (1792-1856) is in Franceston, New Hampshire geboren. Hij woonde aan de Waterkant nummer 26 en was consul van de Verenigde Staten van 1830-1850. Hij trouwde met Marianne Lobato in 1842. Bixby was enige tijd eigenaar van o.a. de plantages Katwijk en Ellen te Commewijne. Zijn zoon Arthur Bixby runde plantage Accaribo.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Madeireze contractanten

Toevallig Madeireze contractanten

       Vorige pagina

De komst van de eerste Madeireze contractanten naar Suriname is volgens de officiële geschiedschrijving bij toeval tot stand gekomen. Er zou in 1853 sprake zijn geweest van een navigatiefout, waardoor hun schip niet in Brits-Guyana terecht kwam maar in Suriname. Toevallig had men daar destijds ook behoefte aan contractanten en toevallig bleek het mogelijk om hierna nog meer contractanten uit Madeira te werven.

Medio 19e eeuw vertrokken er vele Madeirezen door de slechte omstandigheden ter plaatse van hun eiland. Ze werden met name door de Britse autoriteiten gerekruteerd, direct nadat die in 1834 in hun koloniën de slavernij hadden afgeschaft. De Madeirezen waren in Suriname’s buurland Brits-Guyana zeer succesvol, maar misschien juist daarom kwam het in de periode 1846-1891 aldaar tot diverse raciale conflicten tussen de Madeirezen en de voormalige slaven.

foto van Nico Eigenhuis.
Susanna’s Daal

Medio 19e eeuw waren ook vertegenwoordigers van het Nederlandse koningshuis te vinden op Madeira. Willem Frederik Hendrik prins der Nederlanden was ook wel bekend als Hendrik de Zeevaarder.

Hij maakte vele reizen, waaronder één naar Suriname in 1835, waarbij hij destijds ook plantages te Commewijne bezocht. Hendrik verbleef in 1847 op het eiland Madeira waar hij zijn zieke broer Alexander heen had gebracht (in 1848 zou Alexander er ter plekke aan TBC overlijden).

Hendrik leerde daar zijn latere vrouw Amalia kennen. Ze was toen zeventien jaar oud en logeerde met haar moeder en zusje Anna bij haar tante, koningin-weduwe Adelaïde van Groot-Brittannië. Volgens de verhalen zou in die korte tijd van twee weken een romance tussen Amalia en Hendrik zijn ontstaan.

Hun huwelijk vond plaats op 19 mei 1853 in het residentieslot te Weimar. Hendrik bezocht niet lang na zijn verblijf op Madeira in 1849 en 1851 ook Engeland.

In 1853 kwam zoals eerder vermeld de eerste groep Madeirezen naar Suriname. Ze werden te werk gesteld op plantages te Commewijne. Een van die plantages was Susanna’s Daal, de plantage die ruim twintig jaar daarvoor door de Britse industrieel John Cockerill was gemoderniseerd op advies van koning Willem I. Toevallig.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis