Maurits de Savornin Lohman – Op de spits

Op de spits

       Vorige pagina

Ruim 25 jaar na de emancipatie kwam het in 1891 alsnog tot een confrontatie tussen de plantagehouders en de voormalige slaven, waarbij zelfs ook een dodelijk slachtoffer viel. De confrontatie werd toegeschreven aan de toenmalige nieuwe gouverneur Maurits de Savornin Lohman, die prompt het veld moest ruimen. Dit vraagt om een reconstructie.

foto van Nico Eigenhuis.Na de afschaffing van de slavernij kwam de planterselite in 1866 terecht in de Staten van Suriname. Hierin werden o.a. de beslissingen genomen over de nieuw te werven contractanten op de plantages en werd getracht om het huishoudboekje van de kolonie sluitend te houden.

Een van de maatregelen die eind 19e eeuw werd bedacht was het verhogen van de belastingen op de plantages, waaronder de plantages van Para. In Para hadden de voormalige slaven zich juist verenigd om een aantal leegstaande (hout)plantages op te kopen en een doorstart te maken. Dit was bijvoorbeeld het geval op Onverwacht en Vier kinderen.

De nieuwe gouverneur, Maurits Adriaan de Savornin Lohman (1832-1899), kwam in 1889 onder een slecht gesternte binnen. Hij zou door vriendjespolitiek zijn aangesteld, naar verluidt antisemitisch zijn, en was aangesloten bij de EBG, de ‘blaka man kerki’.

Toen hij in zijn nieuwe rol met kracht de inning van de belastingen ter hand dacht te nemen werd hij op Para geconfronteerd met heftig verzet.

Hij bleek vatbaar voor de argumentatie ter plaatse dat ze gezien hun kostbare initiatief tot doorstart van de plantages geen belastingen konden opbrengen, en kwam tot de conclusie dat de verhoging was terug te draaien en ook dat er een opening moest komen voor opname van lokale vertegenwoordigers in het bestuur van de kolonie.

Ten tijde van de viering van 25 jaar Staten van Suriname in 1891 kwam het tot ernstige rellen. Bij winkels en panden van met name de joodse planters werden vernielingen aangebracht, en de opstand moest met geweld worden onderdrukt. Voor de Savornin Lohman betekende het zijn exit uit de kolonie.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

De Hoy

De Hoy

       Vorige pagina

De Hoy is een bekende naam in Suriname. Gillis De Hoij was er als dominee onder de naam Aegidius de Hoy actief. Twee zoons hadden in Suriname plantages, zoon Carel Onverwacht en zoon David Hooiland.

foto van Nico Eigenhuis.Vader Gillis de Hoy (De Heij) is in 1664 te Schiedam geboren en vertrok met zijn echtgenote Magdalena Oudhuijzen in 1695 naar Suriname. Hij kwam er in 1698 te overlijden. Zijn zoon Carel de Hoy is in 1715 de eigenaar van plantage Onverwacht, die later in handen komt van Bosse.

In 1722 trouwt Carel met Maria Abigail Herolt. Zij was een kleindochter van de beroemde tekenaar en botanist Maria Sibylla Merian, en de dochter van Jacob Hendrik Herolt en Johanna Helena Graff. Carel en Maria kregen samen vier kinderen.

David de Hoy is de oprichter van Hooyland een voormalige suikerplantage aan de Hooikreek in het Commewijnedistrict. David trouwt eerst met Anna Prother en later met Maria de la Jaille, dochter van Gabriel de la Jaille en Sara Lodge, de eigenaars van de nabijgelegen plantage Nieuwzorg.

Maria richt in 1745 de thans zeer bekende suikerplantage Mariënburg op, die vast ook naar haar is vernoemd. David de Hoy en Maria de la Jaille hebben meerdere kinderen . Naar hun dochter Benine is koffieplantage Beninenburg vernoemd. De grond van deze plantage werd rond 1745 uitgegeven na het gereedkomen van het fort Nieuw-Amsterdam. De plantage ligt stroomafwaarts naast de plantage De Nieuwe Grond en stroomopwaarts naast de plantage Venlo.

Op plantage Beninenburg was in 1801 sprake van een zware uitbraak van de ziekte filariasis. Bijna 200 slaven werden in een periode van vier tot vijf maanden ziek. Deze ziekte is vooral bekend doordat deze olifantsbenen kan veroorzaken en met hoge koortsen gepaard gaat.

In de 20ste eeuw had een aantal bekende Surinamers deze ziekte, waaronder Budel en Gudugudu Thijm. Beninenburg kwam de uitbraak van filariasis niet te boven. Er werd tot 1833 op de plantage weliswaar nog koffie geteeld, maar de plantage is in 1834 verlaten. Daarna werd de plantage in stukken verkocht.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Marinus Jan Houthakker

Marinus Jan Houthakker

       Vorige pagina

De voormalige slaaf Flink is onder de naam Marinus Jan Houthakker in 1838 gemanumitteerd door zijn twee van zijn eigenaren. Hij werd de spil in de zogenoemde kettingmanumissie, en kreeg wellicht ook hulp van Nederlandse abolitionisten.

foto van Nico Eigenhuis.
Vanuit Afrika in Suriname aangekomen kreeg hij in eerste instantie de slavennaam Flink. In 1838 is hij onder die naam eigendom van Nathaniel Vollenbeek, Gregoris Carel de L’Isle en Johannes Zwiep.

Op 13 december 1838 manumitteren ze hem onder de naam Marinus Jan Houthakker. Op 7 april 1841 wordt hij onder die naam in het burgerregister ingeschreven. Die inschrijving is belangrijk, want vanaf dat moment kan hij een huis kopen, een vrij beroep uitoefenen en slaven bezitten.

Twee van zijn voormalige eigenaren, Nathaniel Vollenbeek en Johannes Zwiep zijn zelf ook slaven geweest. De voormalige eigenares van Vollenbeek is zelf ook weer een gemanumitteerde vrouw, Mary van McNiel. Marinus Jan Houthakker volgt hun voorbeeld.

Hij gaat zijn best doen om zoveel mogelijk slaven te helpen om vrij te worden. In 1862 staat hij geregistreerd als eigenaar van 42 slaven, en in de periode 1847-1863 is hij verantwoordelijk voor het manumitteren van in totaal 129 slaven.

Marinus Jan Houthakker stond in zijn actie niet alleen. Na 1832 nam het aantal gemanumitteerden snel toe. Hier kwam nog bij dat tussen 1856 en 1863 de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij en het Amsterdamsch Dames-comité een groep van bijna 200 slaven vrijkocht in samenwerking met de Hernhutters in Suriname.

Wie op Delpher.nl zoekt naar de vrijlatingen door M.J. Houthakker komt vele berichten tegen. Onderstaand een voorbeeld.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Leidseplein

Leidseplein

       Vorige pagina

De populaire Lieve Hugo was vast blij verrast toen hij ontdekte dat niet alleen Paramaribo maar ook Amsterdam een Leidseplein kent. “Mi boto de na Meriam-kondre, mi pari de na Dahomey”. Mijn bootje is in Meriamkondre en mijn roeispaan in Dahomey zingt hij in zijn lied Leidseplein. We mogen zelf bedenken wat hij daarmee bedoelde.

foto van Nico Eigenhuis.In Suriname is in het Marowijnegebied Meriamkondre, en ook de Meriamkreek te vinden, tevens is er een Dahomey (aan de Surinamerivier ter hoogte van Semoisi). Toch ziet meesterverteller Guillaume Pool de symboliek breder en legt uit: “De slaaf kort in Suriname werd naar Meriamkondre gebracht om daar te werk gesteld te worden.

Bij het vallen van de avond over de rivier begon hij de mijmeren. “Mijn lichaam is aan deze kant van het water (Meriamkondre) en mijn geest of gedachte zwerft aan de andere kant (Dahomey). Wanneer breng ik ze ooit weer bij elkaar. In die tijd werden de dingen ook niet bij de naam genoemd, wel in metaforen en vergelijkingen en hij zong: “Mi boto de na Meriankondre, mi pari de na Dawme.

Dawme dawme mi pari de na dawme”. Let op mensen dit is een fantasie van mij als vertelkunstenaar. Elk van ons heeft het recht een eigen verhaal van te maken, omdat niemand het precies weet.”

Bij Meriamkondre en Dahomey zijn nog meer achtergronden te schetsen. Graveur Matthaus Merian schetste in de 17e eeuw zijn beeld van de America’s, en zijn dochter deed dit van de natuur in Suriname. Het is niet zo gek te veronderstellen dat de Guiana’s, en in het bijzonder Suriname, door hun werk destijds als Merian kondre werd aangeduid.

Dahomey, ook wel Danxomé genoemd, was een koninkrijk in het zuiden van de huidige West-Afrikaanse republiek Benin dat in 1610 werd gesticht door Do Aklin die zich na een ruzie met zijn broers in Bohicon vestigde. Een kleinzoon vestigde het hof in Abomey, alwaar tegenwoordig nog altijd een paleizenstelsel te bewonderen is.

De inwoners van het koninkrijk behoorden tot de etnische groep der Fon. Het koninkrijk kende zijn hoogtepunt in het begin van de 19e eeuw, met de koningen Guézo en Glélé. In 1889 kwam koning Gbéhanzin aan de macht.

Hij begon een oorlog tegen Porto-Novo dat onder protectie van Frankrijk stond. Dit leidde tot twee veldtochten van de Fransen tegen het koninkrijk. Begin 1894 gaf Gbéhanzin zich over. Zijn koninkrijk werd nu de Franse kolonie Dahomey. In 1960 werd het land onafhankelijk als de Republiek Dahomey en in 1975 kreeg het de naam Benin.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Korps Brandweer Suriname

Korps Brandweer Suriname

       Vorige pagina

Van oudsher is brand in Suriname een teken van verzet en opstand. Denk hierbij aan de grote brand 1832 door “Codjo de brandstichter”, waaraan elders op Fosten aandacht aan is besteed. De mogelijkheden ter voorkoming en bestrijding van brand waren van oudsher beperkt, maar inmiddels beschikt het Korps Brandweer Suriname over het nodige personeel en materiaal.

foto van Nico Eigenhuis.Bij brand in Suriname beschikte men in vroeger tijden over weinig adequaat blusmateriaal. In de beschrijving van de Grote brand in 1821 door H. Uden Masman wordt dan ook gesproken over het gedurig dragen van water ten einde te blussen, en het preventief neerhalen van panden, maar het mocht destijds weinig baten.

Bij de herbouw van het stadsdeel dat in 1821 werd getroffen werd vanuit deze ervaring uit voorzorg een plein vrij gehouden om bij een volgende brand de schade beperkt te kunnen houden, het Vaillantsplein, vernoemd naar de toenmalige gouverneur.

Ook werd er bij de herbouw rekening gehouden met de brandbaarheid van het gebruikte materiaal. Het blusmateriaal waarover men vroeger beschikte was primitief, en bestond uit handmatig te bedienen pompen, waarbij het water uit kanalen en kreekjes gebruikt werd, die juist in de droge tijd lage waterstanden kennen.

De eerste in Suriname gebruikte bluswagens zijn te bewonderen in het museum Fort Nieuw Amsterdam.

Het huidige Korps Brandweer Suriname heeft als missie dat het dient, helpt bij en beschermt tegen brand, ongevallen en rampen. Het Korps is belast met de preventieve en repressieve brandveiligheid en de ondersteuning bij rampenbestrijding en andere vormen van openbare ordeverstoring en crisisbeheersing. Zij vormt een onderdeel van de totale veiligheidsketen.

Er wordt meer dan ooit aandacht gegeven aan brandveiligheid, brandpreventie, brandbestrijding, brandbeheersing, crisis en rampenbeheersing.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Crepie

Crepie

       Vorige pagina

Naar Charles Francois Isaac de Crepy is de wijk Charlesburg vernoemd, ook wel bekend als Crepie.

foto van Nico Eigenhuis.Charles Francois Isaac de Crepy (1729-1775) is een zoon van Jacques de Crepy. Jacques was een beroepsofficier. In 1727 was hij luitenant. In 1733 was hij kapitein van een compagnie.

De familie is net als meerdere Hugenoten –zoals Rayneval- afkomstig uit Picardie, Noord-Frankrijk. Hij en zijn vrouw Sara waren eigenaar van de plantage Vreeland. Voorts bezaten zij de buitenplaats aan de Kwattaweg, die nu bekend is als Charlesburg.

Zoon Charles trouwde in 1756 met Marianna de la Brune. Het echtpaar woonde in het grote huis Waterkant 28, destijds het duurste van Paramaribo. In 1768 werd de Crepy eigenaar van de houtgrond “Hogenstein” aan de Surinamerivier.

In 1772 erfde hij van zijn moeder het 1/3 aandeel in de buitengrond “Charlesburg”, die nog steeds in de volksmond “Krepie” wordt genoemd. Hij was inner van belastingen in de kolonie en was een vermogend man die in het duurste huis van de stad woonde en bovendien nog een luxueus pand had in de Oranjestraat.

De Crepy overleed in 1775 en werd begraven in de Oude Oranjetuin. Zijn zoon Jacques Francois Charles overleed een jaar later, en werd door zijn moeder op Charlesburg begraven.

Het pand Waterkant 28 is na de grote brand van 1821 herbouwd. Thans is de rekenkamer er gevestigd.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Maria en Frederic

Maria en Frederic

       Vorige pagina

De gemanumitteerde Maria Jansz was getrouwd met Frederic Coenraad Bossé. Het was haar derde huwelijk en hun relatie bleef kinderloos. Er was toch nog een gezinslid, Elisabeth Samson.

Maria Jansz was als slavin geboren te St: Christophel, en met haar meester/vader Jan van Susteren naar Suriname gekomen. In 1713 werd zij samen met haar moeder Nanoe en haar broer Charloo gemanumitteerd.

Ze trouwt in 1714 met de Zwitser Pierre Miville, die in 1700 als timmerman in Suriname aankwam en daar zijn een koffieplantage Saltzhalen had aangelegd aan de Commetewanekreek.. Na zijn overlijden als gevolg van een slavenopstand op zijn plantage komt Saltzhalen in het bezit van Maria Jansz. Zij hertrouwt in 1720 met John Spies.

Deze overlijdt in 1726 en Maria hertrouwt een jaar later met Frederic Coenraad Bossé. Deze is in 1737 eigenaar van nog drie plantages: Ongelegen, Zorgvliet en Onverwagt.

Frederic Coenraad Bossé uit Brunswijck (Duitsland) was kapitein van het Sociëteitsleger, en raad van het hof van politie. Als plantage-eigenaar heeft hij indruk gemaakt op de slavenmacht van Onverwagt. Tot vandaag de dag is de plantage bekend onder de volksnaam “Bosee”. Bossé overleed in 1742, Maria Jansz leefde tot 1753.

De erfgenamen van Maria Jansz waren de zussen Elisabeth Samson, Nanette Samson en Catharina Opperman. Net zoals Maria Jansz waren zij dochters van Nanoe, maar later geboren, en van een andere vader.

Elisabeth Samson (1715-1771) was het zevende kind van Nanoe, die ten tijde van haar geboorte een vrijgekochte slavin was. Daardoor werd Elisabeth als jongste kind ‘vrij’ geboren; iets waar zij haar hele leven trots op is geweest.

Elisabeth groeide op in het huishouden van haar halfzuster Maria Jansz. Ze werd in 1725 gedoopt in de Gereformeerde Kerk te Paramaribo. Via haar zus en zwager F.C. Bossé stond ze dicht bij de blanke elite en leerde het zaken doen; ze begon met het helpen van de administratie en correspondentie van deze zwager.

Over het leven van Elisabeth Samson is een boek verschenen ‘de vrije negerin Elisabeth”.

foto van Nico Eigenhuis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Combé – Nicolaes

Combe

       Vorige pagina

Nicolaes Combé behoorde tot de eerste kolonisten in Suriname. Naast de wijk Combé in Paramaribo herinneren ook de Kleine Combé- en de Grote Combéweg nog aan hem.

foto van Nico Eigenhuis.Nicolaes Combé was bestuursambtenaar in Suriname. Tijdens zijn aanwezigheid aldaar ging de kolonie over van de Zeeuwen naar de Sociëteit van Suriname. In 1667 werd Combe door kapitein Dubois uit Berbice gehaald.

Hij was er commies van de levensmiddelen en ammunitie; daarna werd hij ontvanger-generaal van ’s lands middelen. Hiertoe visiteerde hij de inkomende en uitgaande schepen.

In één van de vele brieven die Combe aan de Staten van Zeeland schreef, meldde hij dat indianen plantages in brand staken en dreigden al het suikerriet te verbranden. Veel plantage-eigenaren dachten er dan ook over om te vertrekken.

In andere brieven beklaagde hij zich o.a. over de corruptie van gouverneur Johannes Heinsius en de malversaties van diens opvolger Pieter Versterre.

Combe was waarschijnlijk familie van gevluchte Franse hugenoten en schreef al zijn brieven in het Frans. Hij werd beschreven als een vroom en godsdienstig man en was getrouwd met Anthoinette d’Outreleau.

Hij werd in 1669 de eerste diaken van de Hervormde kerk werd en in 1690 kerkmeester. Hij collecteerde ook voor de armenkas. In hetzelfde jaar werd hij ook commissaris van de desolate boedelkamer, een soort kadaster. Combe overleed in 1691.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Findlay – David George Albert

Findlay

       Vorige pagina

De naam Findlay is verbonden aan de krant De West. David Findlay stelde zich na de oorlog verkiesbaar voor de eerste algemene verkiezingen in Suriname. In die tijd werd de verkiezingsstrijd tot binnen het gezinsverband gestreden.

foto van Nico Eigenhuis.David George Albert Findlay (1913-1982) werkte als Griffier bij van het Hof van Justitie. In zijn vrije tijd schreef hij in de jaren dertig stukjes voor het blad De West, waarvan William Kraan uitgever en hoofdredacteur is.

In 1937 vertrok Findlay naar Curaçao, waar hij tot 1941 werkzaam was bij de Shell. In dat jaar vertrok hij met de benodigde diploma’s naar Aruba waar hij een baan in het onderwijs kreeg.

In 1943 achtte Kraan de tijd rijp om de redactie van De West uit te breiden. Hij stelde David Findlay voor om terug te keren naar Suriname om hem te komen assisteren. Na enige tijd samengewerkt te hebben, stelde Kraan aan Findlay voor de krant te kopen. In 1950 werd De West een dagblad en in 1953 werd met de ingebruikneming van een automatische pers een eigen drukkerij geopend aan de Oranjestraat (thans De Mirandastraat)
.
Vlak voor de eerste algemene verkiezingen in Suriname van 31 mei 1948 werd Findlay lid van de in 1946 opgerichte Nationale Partij Suriname (NPS). Als NPS-lid kon hij na de verkiezingen blijven zitten in de Staten.

Het dagblad De West werd in die tijd gezien als de spreekbuis van de NPS. In 1952 nam hij samen met Johan Adolf (Jopie) Pengel deel aan de Tweede Ronde Tafel Conferentie. Na een conflict met partijgenoot Pengel stapte Findlay uit de NPS en hij richtte in januari 1955 de Surinaamse Democratische Partij (SDP) op.

Bij de verkiezingen later dat jaar haalde het Eenheidsfront (bestaande uit SDP, PSV en de Partij Suriname) 11 van de 21 zetels waarmee Findlay terugkeerde in de Staten. Bij de verkiezingen van 1958 kwam de SDP niet meer terug in de Staten.

In de jaren zeventig bracht Findlay diverse boeken uit over de inheemsen van Suriname.

Hij kwam op 6 april 1982 op 69-jarige leeftijd te overlijden.

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Kolonel Meyer – de mislukte coup

De mislukte coup van kolonel Meyer

       Vorige pagina

Voordat de ‘affaire Meyer’ bekendheid kreeg was hem al verzocht Suriname te verlaten. Een duidelijke reden hiervoor is niet gegeven, maar zou liggen in zijn lastige relatie met gouverneur Kielstra. Meer aannemelijk is dat hij de Amerikanen had benaderd om in navolging van de coup in Cayenne in 1943 ook in Suriname de macht over te nemen.

foto van Nico Eigenhuis.De komst van Meyer naar Suriname had te maken met de wens van de Nederlandse regering om door het vormen van lokale troepen een tegenwicht te kennen tegen de in Suriname gelegerde Amerikaanse troepen. Eenmaal in Suriname nam Meyer deze taak voortvarend ter hand. In de oorlogsjaren zorgde hij ook het interneren van “gespuis” en de lokale prostituees te Katwijk.

In 1942 werden in Nederlands-Indië geïnterneerde Duitse mannen en (vermeende) NSB-ers naar Suriname overgebracht. Ze werden opgesloten in de gevangenis van Fort Nieuw-Amsterdam. Een arts, dr. Schoonheyt werd op verdenking van een vluchtpoging drie weken in een isoleercel gezet.

Daarna werd hij voor een tribunaal gebracht. Gevangenis-commandant kolonel J.K. Meyer gaf opdracht hem te fusilleren. De korporaal die deze opdracht kreeg weigerde en de dokter bleef leven.

Later werd Schoonheyt met zijn medegevangenen overgebracht naar Kamp Jodensavanne waar hij clandestien veel voor de inheemse bevolking heeft gedaan. Hij werd na de oorlog benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.

Later zouden in Fort Zeelandia twee mannen van de groep die op Jodensavanne geïnterneerd was in opdracht van Meyer om het leven worden gebracht, waarbij inspecteur Gummels voorkwam dat er nog twee werden vermoord.

In 1943 werd onder regie van de Amerikanen in Frans-Guyana een coup gepleegd, om het gevaar van aanvallen op de bauxiettransporten vanuit Moengo te bedwingen.

Meyer zou daarna getracht hebben de Amerikanen ertoe bewegen om in Suriname gouverneur Kielstra af te zetten met wie hij op gespannen voet stond. Kennelijk overspeelde hij hiermee zijn hand en werd hij naar aanleiding hiervan ontheven van zijn taak in Suriname.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis