Baron de Bastrop

Baron de Bastrop

       Vorige pagina

Baron de Bastrop is geboren in Paramaribo Suriname. In Texas wordt hij geëerd, al was hij niet wie hij leek te zijn. Ook zijn verrichtingen zijn bepaald discutabel.

foto van Nico Eigenhuis.
Zijn eigenlijke naam was Philip Hendrik Nering Bögel (1759-1827), maar hij noemde zich ook Felipe Enrique Neri. Hij werd later bekend als kolonisator, wetgever en zelfbenoemde Baron de Bastrop. Zijn vader, Conraed Laurens Nering Bögel, was lid van het Hof van Justitie in Paramaribo.

Philip is geboren in Suriname en ze verhuisden toen hij 5 jaar oud was naar Nederland. In 1782 trouwde hij en stichtte hij zijn gezin. In 1793 werd hij beschuldigd van verduistering van belastinggelden en nadat het Hof van Justitie van Leeuwarden een beloning van 1.000 gouden dukaten had uitgeloofd aan eenieder die hem aanbracht, nam Bögel de titel Baron de Bastrop aan.

In 1795 kwam hij aan in het toen Spaanse Louisiana, waar hij zichzelf voordeed als een Nederlandse edelman. In 1806 vestigde Bastrop zich in San Antonio de Béxar.. Hij ging een handelspartnerschap aan en startte een bedrijf dat goederen per muilezel vervoerde.

Hij noemde zich Felipe Enrique Neri, Baron de Bastrop. Bastrop’s charme en zijn vloeiend Engels, Spaans, Frans en Nederlands hielpen hem een leidend lid van de gemeenschap te worden. In 1810 werd hij benoemd tot loco-burgemeester.

Toen in 1820 uit Connecticut zakenman Moses Austin naar San Antonio kwam en voorstelde om 300 families in Texas te vestigen, hielp Baron de Bastrop de gouverneur van Texas om het plan van Austin te steunen. Zoon Stephen Austin schreef: “Bij het oversteken van het openbare plein ontmoette mijn vader toevallig de Baron de Bastrop.

Ze hadden elkaar al eerder gezien en hij nodigde mijn vader uit in zijn kamer, waar hij in grote armoede leefde, maar zijn invloed was aanzienlijk en hij lag heel goed bij de inwoners van Bexar die van hem hielden vanwege zijn welwillendheid. Hij was een man van opleiding, talent en ervaring en grondig ingewijd in alle mysteries van het bestuur”.

Bij de komst van de kolonisten naar Texas werd afgesproken dat ze tachtig hectare land zouden kunnen ontvangen voor elke tot slaaf gemaakte persoon die ze meebrachten voor het verbouwen van katoen. Stephen Austin schreef hierover in 1824: “Het belangrijkste product dat ons uit de armoede zal halen is katoen, en we kunnen dit niet doen zonder de hulp van slaven.”

In 1823 werd de Baron de Bastrop benoemd tot commissaris van kolonisatie voor de kolonie Austin, met de bevoegdheid om landtitels uit te geven. De kolonisten verkozen Bastrop tot de provinciale gedeputeerde in San Antonio.

Tijdens zijn verblijf in Saltillo ondersteunde de Baron de Bastrop wetgeving die gunstig is voor immigratie. Hij hielp ook bij het aannemen van een wet om een haven te vestigen in Galveston. Bastrop stierf arm en werd begraven in Saltillo. Zelfs in zijn testament bleef Bastrop een nobele achtergrond opeisen.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Benoit – Voyage a Surinam

Benoit

       Vorige pagina

De Belg Benoit bezocht Suriname rond 1830. In 1839 publiceerde hij zijn boek Voyage a Surinam, waarin hij zijn ervaringen letterlijk en figuurlijk schetst.

foto van Nico Eigenhuis.Pierre Jacques Benoit (1782-1854) was opgeleid als goudsmid, maar koos voor een bestaan als tekenaar, schilder, handelsagent, scheepskapitein en restaurateur van schilderijen.

Hij maakte de nodige reizen en had op zijn twintigste Italië, Zwitserland, Oostenrijk, Beieren en Pruisen al doorgetrokken. Rond 1830 bezocht hij op eigen initiatief de Nederlandse kolonie Suriname.

Hij bezocht Paramaribo, maar ook plantages en dorpen van bosnegers en indianen. Hij maakte een groot aantal tekeningen waarop hij probeerde het echte leven van de mensen vast te leggen.

In 1839 publiceerde hij een boek over zijn ervaringen onder de titel ‘Voyage à Surinam’ met daar in een honderdtal van zijn tekeningen.

Het boek is een journalistiek verslag van het land en zijn bevolkingsgroepen met al hun vreemde gebruiken, voorwerpen, feesten en rituelen. Het wordt beschouwd als een van de mooiste plaatwerken over Suriname met gedetailleerde en informatieve illustraties.

Benoit was ook een van de eerste die in zijn beschrijvingen een nadrukkelijk onderscheid maakte tussen stads- en plantageslaven. De oorspronkelijke Franstalige uitgave was in zwart-wit maar er werden ook een paar speciale exemplaren gedrukt met lithografieën in kleur.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Boeroes en de landbouw kolonisatie

Een drietal Nederlandse dominees

       Vorige pagina

Het Koningshuis steunde begin negentiende eeuw het initiatief van een drietal Nederlandse dominees bij het vertrek van de “Boeroes” naar Suriname.

Begin 19e eeuw was er de nodige bemoeienis van het koningshuis met Suriname; Willem I was in 1829 betrokken bij John Cockerill’s modernisering van plantage Susanna’s Daal, Prins Willem Frederik Hendrik bezocht Suriname in 1835 en Koning Willem II stemde in met de landbouw-kolonisatie door Nederlandse boeren bij het Surinaamse Groningen. Het initiatief ging uit van een drietal dominees.

Dominee Arend van den Brandhof (1793–1863) ontwikkelde medio 1839 het idee om als predikant met een groep boeren naar Suriname te gaan. Hij besprak zijn ideeën met zijn zwager dominee Copijn, die hem in contact bracht met de kerkelijke autoriteiten en met ambtenaren van het ministerie van Koloniën.

In 1841 dienden drie dominees, A. van den Brandhof, D. Copijn en J.H. Betting (een voormalige studievriend van Brandhof) bij koning Willem II een voorstel in om tweehonderd huisgezinnen, te kiezen uit arme landbouwers, naar Suriname over te brengen om daar een vrije landbouwkolonie te vestigen. De regering stemde in principe met het plan in en besloot in 1843 dat bij wijze van experiment voorlopig vijftig gezinnen voor de landbouw-kolonisatie naar Suriname mochten worden gebracht.

Betting vertrok in 1843 in gezelschap van drie potentiële kolonisten naar Suriname om een geschikt terrein uit te kiezen. Na terugkomst in Nederland raadde hij zijn collega’s af om op korte termijn naar Suriname te vertrekken, hetgeen zij hem niet in dank afnamen. Hij raakte zijn functie als leider van het kolonisatieproject kwijt.

Van den Brandhof en Copijn ronselden daarna in aller haast via collega-predikanten de vijftig benodigde gezinnen. Van de personen die zich voor de kolonisatie opgaven, waren weinigen bekend met de landbouw en de meerderheid van de kolonisten was jonger dan achttien of ouder dan vijfenveertig jaar.

In 1845 vertrokken zo’n 300 mensen vanuit Nederland naar Suriname. Zij vestigden zich op de voormalige plantages Voorzorg (die als leprozerie in gebruik was geweest) en Mijn Vermaak. Het plan werd geen succes. In het eerste jaar stierf een aanzienlijk deel van de immigranten door een tyfusepidemie.

Ook Anna Pannekoek, de vrouw van dominee van den Brandhof, overleed al snel na aankomst. De situatie stabiliseerde enigszins nadat de overlevenden zich aan de overkant van de Saramacca rivier in het dorpje Groningen vestigden.

In 1853 woonden er nog maar 43 van deze mensen in Groningen. De kolonisatie aldaar moest als mislukt worden beschouwd en van den Brandhof keerde met zijn kinderen terug naar Nederland.

De nazaten van de boerenemigranten staan in Suriname bekend als de boeroes.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Nola Hatterman en het verzet

Nola Hatterman en het verzet

       Vorige pagina

Nola Hatterman is in Suriname vooral bekend als schilderes. Voor- en tijdens de tweede wereldoorlog was ze betrokken bij ‘het communistisch verzet’ in Nederland. De positie van de Surinamers had daarbij haar bijzondere aandacht.

foto van Nico Eigenhuis.In 1930 trouwde Nola met de Joodse regisseur Maurits De Vries, bekend van ‘De Jantjes”, maar het huwelijk strandde na vijf jaar omdat Hatterman een nieuwe geliefde had: Arie Jansma, kunstenaar en kaderlid van de CPN.

Met hem zette zij zich in voor The Negro Worker, het maandblad van de International Trade Union of Negro Workers en voor Surinamers in Nederland, het bondsorgaan van Surinaamse Arbeiders in Nederland. Hatterman maakte de illustraties, Jansma hielp mee de bladen te verspreiden.

Zo leerde ze Surinaamse communisten als Otto en Hermine Huiswoud en Anton de Kom kennen. Op het wereldcongres tegen imperialisme dat in 1937 in Parijs werd gehouden was Nola aanwezig, samen met Anton de Kom, Otto Huiswoud en Jan Telegraaf van de Bond van Surinaamse arbeiders. Op 25 november 1938 kwam de leider van de NSB, Anton Mussert, met een voorstel voor een Joods Nationaal Tehuis in Zuid-Amerika.

Hij wilde het “volk zonder land” transporteren naar het “land zonder volk”, de Guiana’s, waaronder “de enige belangrijke grondoppervlakte, die Nederland buiten Oost-Indië bezit: Suriname”. De visie van Mussert moet de Surinamers in Nederland, waaronder Lichtveld, De Kom, Kanteman en Lu A Si hebben geïnspireerd bij hun vele antifascistische activiteiten.

Tijdens de oorlog woonde Nola in de Falckstraat, maar ze was ook regelmatig bij Jansma, die zich vanuit Putten inzette voor de illegale Kommunistische Partei Deutschland (KPD). In deze tijd gebruikte Jansma het pseudoniem Japie Jaspers. Voorjaar 1941 was ze nog present op tentoonstellingen van De Onafhankelijken en Sint Lucas, maar op de najaarstentoonstellingen van 1941 ontbrak ze.

Vanaf 1941 kon Hatterman niet meer exposeren omdat ze weigerde zich aan te sluiten bij de Kultuurkamer. Direct na de oorlog, in de herfst van 1945 deed ze mee met de tentoonstelling Kunst in Vrijheid in het Rijksmuseum. Na de bevrijding zetten Arie Jansma en zijn partner Nola Hatterman zich beiden in voor de vereniging Ons Suriname, die de belangen van Surinamers in Nederland behartigde en voor Surinaamse onafhankelijkheid streed.

Jansma’s banden met de CPN waren inmiddels bekoeld, naar eigen zeggen was hij na de oorlog ‘kaltgestellt’. Toen Hatterman zich in 1953 permanent in Suriname vestigde, bleef Arie in Nederland en kwam hun relatie ten einde.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Gouvernementsplantage

De gouvernementsplantage

       Vorige pagina

Nadat koning Willem I er voor zorgde dat John Cockerill rond 1830 Susanna’s Daal had gemoderniseerd kon het Surinaams gouvernement niet achterblijven. In 1843 moest plantage Catharina Sophia als gouvernementsplantage een voorbeeld worden voor alle plantagehouders in de kolonie.

foto van Nico Eigenhuis.Plantage Catharina Sophia is vernoemd naar de echtgenote van gouverneur de Friderici. De gedachte bij de aankoop in 1843 was dat er door het toepassen van de modernste technieken een suikerplantage zou ontstaan die zijn weerga niet kende.

Catharina Sophia was niet de eerste gouvernementsplantage en ook niet de laatste, maar met deze plantage werd de staat direct eigenaar van de slaven aldaar.

In 1844 werd een ultramoderne suikerfabriek van het type Derosne en Cail geinstalleerd. Dat systeem was een tijdlang het meest geavanceerde ter wereld. De plantage groeide uit tot de grootste suikeronderneming van Suriname en werd in de volksmond dan ook Soekroegron (suikergrond) genoemd. In 1850 telde de slavenmacht 640 personen.

Kennelijk was er al snel het idee ontstaan ze aan te vullen met contractanten. Van de eerste groep Chinese contractanten, 18 man afkomstig uit Indonesië in 1853, werden er 14 aldaar te werk gesteld. Later zouden er nog meer contractanten volgen. In de jaren 1854 tot 1858 produceerde de plantage circa 587 ton suiker per jaar. Toch werd deze fabriek een mislukking, en in plaats van winst draaide de plantage met verlies.

In 1857 was Christiaan Johannes Hering belast met de suiker- en rumproductie en schreef enkele boeken over dit onderwerp.In 1863 werd de plantage weer opgewaardeerd tot een ultramoderne plantage met nieuwe machines. De plantage werd het jaar daarop verkocht aan Anthony Dessé uit Nickerie.

In 1866 arriveerde een tweede groep Chinese arbeiders, ditmaal in China aangeworven, en daarna in 1872 nog een derde groep. Deze derde groep kwam niet uit China; zij arriveerden vanuit Nickerie met het schip Eleanor Desse. In totaal heeft de plantage 108 Chinese arbeiders geworven. Tussen 1873 en 1931 arriveerden 320 Hindoestaanse en 245 Javaanse contractarbeiders op de plantage. Op een gegeven moment werd de plantage omgezet op koffie en cacao.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Hugh Wright

Hugh Wright

       Vorige pagina

Hugh Wright (1809–1877) was een slaveneigenaar in Suriname. Hij was in 1859 het onderwerp van correspondentie tussen de Britse consul en Lord John Russell over zijn illegale slavenbezit. De grootste plantages in zijn bezit waren in 1863 bij de afschaffing van de slavernij in Suriname Alliance en Hooyland.

Hugh Wright kwam rond het jaar 1836 uit Demerara (Brits Guyana) naar Suriname met zijn oom Hugh McLeod. In 1847 trouwde Hugh Wright met zijn nicht, McLeod’s dochter Frances. Samen kregen ze drie kinderen, hoewel hij voornamelijk in Suriname woonde en slechts af en toe een bezoek bracht aan Frances in Edinburgh.

De komst naar Suriname van McLeod en Wright is niet los te zien van de eerdere afschaffing van de slavenhandel en slavernij door de Britten in resp. 1808 en 1834. In 1808 startten de Schotten, waaronder Cameron, hun plantages in Coronie en later op Commewijne; en ook McLeod richtte zich in 1836 met name op die districten.

Na het overlijden van Hugh McLeod in 1843 gingen zijn bezittingen naar Hugh Wright en zijn gezin. In 1854 kocht Wright Leydenshoop. Door zijn overname van plantages van Cameron, waaronder Alliance, werd hij eigenaar van totaal meer dan 1700 slaven.

Hij deed de aankopen met de gedachte dat hij als burger van Suriname niet vatbaar was voor de Britse wet –die de handel in slaven verbood-, met als nevenargument dat hij nimmer slaven kocht, maar alleen de plantages waaraan ze waren verbonden.

In 1863 ontving Hugh Wright bij de Emancipatie fl 300,- per slaaf. Het leverde hem een kapitaal op, te weten 66.000 gulden als compensatie voor 220 slaven op Plantage Hannover; 3.600 gulden ter compensatie van de 12 slaven op landgoed De Twee Kinderen; 150.600 gulden voor de 508 tot slaven gemaakte mensen op de Plantage Alliantie; 105.500 gulden voor 361 tot slaaf gemaakte mensen op Badenstein; en 187.500 gulden voor 625 slaven op Plantage Hooyland. Hij verkreeg daarmee de hoogste compensatie van alle plantagehouders in Suriname.

Hugh Wright had naast zijn gezin met zijn echtgenote in Edinburgh ook in Suriname een gezin met een huisslavin, die op zijn verzoek in 1856 werd gemanumitteerd.

Carolina Josephina Uchlein was toen 16 jaar, en ze kregen samen zeven kinderen waarvan er twee al jong overleden. Conform zijn testament werden vier van ze na zijn overlijden als ’neven/nichten’ naar Edinburgh gezonden waar ze in het gezin van zijn eerste vrouw Frances werden opgenomen.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Knöffel

Knöffel

       Vorige pagina

De plantage eigenaar Johan Friederich Knöffel heeft in Suriname zijn sporen nagelaten. Aan Knöffel herinneren de plantages Frederiksdorp, Knöffelsgift (Buitenrust), Johan Margaretha en de Knuffelsgracht. Zijn voormalige plantage Frederiksdorp is fraai gerestaureerd en er is daarbij een resort geopend.

foto van Nico Eigenhuis.Frederiksdorp is een voormalig koffie- en cacaoplantage aan de Commewijnerivier in het district Commewijne in Suriname. De plantage ligt aan de oostelijke oever, stroomopwaarts naast plantage Guadeloupe en stroomafwaarts naast plantages Buitenrust en Johan Margaretha.

Stichter van de 500 akkers grote plantage was in 1747 Johan Friederich Knöffel uit Pruisen. Naar hem heette de plantage in de volksmond Knofroe. Ook de gronden van Buitenrust en het ernaast gelegen Johan Margaretha waren in zijn bezit. De laatstgenoemde plantage schonk hij aan de Lutherse Kerk, die er overigens al snel weer afstand van deed.

De plantage was genoemd naar hemzelf en naar de almanakheilige, op wiens naamdag hij het besluit tot de schenking genomen had.

Johan Friederich Knöffel had had geen wettige kinderen, maar had wel een gezin opgebouwd met zijn slavin Grietje. Samen hadden ze twee dochters, Johanna Cornelia en Anna Dorothea van Frederiksdorff.

Zie ook : Mevrouw Knoffel

Zij werden in 1768 erfgenaam van plantage Knöffelsgift (thans Buitenrust). Anna Dorothea trouwde met haar neef, Johan Kusel, één van de erfgenamen van Frederiksdorp. Na zijn overlijden hertrouwde zij met Hendrik Maurits Wolff. Johanna Cornelia trouwde met Duran.

Deze was in 1793 eigenaar. Daarna kwam de plantage in het bezit van gouverneur Jurriaan François de Friderici. In Paramaribo is de inmiddels gedempte Knuffelsgracht naar Knöffel vernoemd.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Fortuin en Tuinfort

Fortuin en Tuinfort

       Vorige pagina

Er is in Suriname een plantage Fortuin en een familie Tuinfort die eigenaar is van plantage Nieuwzorg. Wat is hiervan de achtergrond?

Woonhuis op plantage Belwaarde in de
Plantagehuis van de plantage Belwaarde in Commewijne (ook een suikerplantage)

De suikerplantage Fortuyn is gelegen aan de Commetewane kreek, naast plantage Slootwijk. Rond 1720 is van Thouron hiervan de eigenaar, hij had toentertijd tevens de plantages Domburg en Petersburg in bezit. Hierna staat o.a. Nicolaas Reynsdorp vermeld als eigenaar van de suikerplantage. In 1746 trouwt Anna Alexandria Craffort met Nicolaas Reynsdorp. De zus van Anna, Helena Francina, trouwt met Hermanus Laurens, de broer van Nicolaas. Beiden zijn de oprichter van de plantages Reynsdorp en Reynsfort.

Ook plantage Nieuwzorg is een voormalige suikerplantage aan de Commetewanekreek. De geschiedenis van Nieuwzorg (toen nog Nieuwsorgh) begint met het huwelijk van Sara Lodge en François de Bruin, de eigenaar van plantage La Solitude.

Kort na het huwelijk overlijdt François en Sara hertrouwt met Gabriel de la Jaille. Het bezit van De la Jaille gaat via vererving en aankoop langzamerhand over naar de familie Hatterman.

In 1863 zijn er op Nieuwzorg 319 slaven geëmancipeerd. De hierna verlaten plantage Nieuwzorg werd in 1873 aangekocht door de familie Tuinfort, een ex-slavenfamilie van Fortuin.

Ten tijde van de emancipatie in 1863 waren er op plantage Fortuin totaal 123 slaven werkzaam, waarvan er 10 de familienaam Tuinfort kregen. Andere familienamen van de geemancipeerden zijn o.a. Linkers en Durfort. Nadat het gouvernement in 1907 het naastgelegen Slootwijk aankocht is in 1911 Fortuin als annex bij Slootwijk aangekocht om er een groot landbouwproject van te maken en er o.a. rubber te planten.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Archibald Currie

Currie

       Vorige pagina

Archibald Currie (1888-1986) was de eerste geboren en getogen Surinamer die gouverneur van Suriname werd.

De in Beneden-Cottica geboren Currie begon zijn loopbaan als landmeter en was later onder andere hypotheekbewaarder en hoofd van het Domeinkantoor. Hij werd districtscommissaris en daarna commissaris van politie te Paramaribo. Na de verkiezingen in 1949 werd hij NPS-Statenlid, en een jaar later landsminister van Financiën.

Toen de regeringsraad onder leiding van De Miranda in 1951 viel over de Hospitaalkwestie volgden vervroegde verkiezingen. Onder Buiskool kwam hij terug als landsminister voor Economische en Sociale Zaken.

In maart 1952 nam Currie ontslag vanwege een debat over de deviezenpolitiek. Toen Alberga premier van Suriname werd kwam Currie terug als landsminister van Binnenlandse Zaken. Nadat Alberga plotseling overleed kreeg Currie ad interim de portefeuille van Algemene Zaken erbij waarmee hij tevens premier van Suriname werd. Op 20 augustus 1954 volgde de officiële benoeming.

Op 15 december 1954 tekende Currie namens Suriname in de Haagse Ridderzaal de acte van bevestiging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.

Van 19 maart 1962 tot 3 maart 1963 was Currie waarnemend gouverneur van Suriname en van 23 maart 1963 tot 24 september 1964 was hij gouverneur van Suriname.

Daarmee was hij de eerste geboren en getogen Surinamer met die functie. In 1964 werd de intussen 75-jarige Currie op eigen verzoek eervol ontslag verleend. Uit handen van de Nederlandse vice-premier Biesheuvel kreeg hij in dat jaar het commandeurskruis van de orde van Oranje Nassau.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Mevrouw Knöffel en de eigenaar van Frederiksdorp

Mevrouw Knöffel

       Vorige pagina

De eigenaar van Frederiksdorp Johan Friederich Knöffel had een relatie met zijn slavin Grietje en hij liet hun twee dochters plantage Knöffelsgift na. Toch is Grietje waarschijnlijk nooit aangesproken als mevrouw Knöffel. Laten we dat nu maar alsnog doen.

foto van Nico Eigenhuis.Zie ook: Knoffel

In de 18e eeuw was de positie van zwarte vrouwen in Suriname niet te benijden Zo kennen we begin 18e eeuw de casus van de bekeerde en gemanumitteerde slavin Isabella die wilde trouwen om niet in ‘hoererij’ te hoeven leven.

Ze was als gemanumitteerd Christen een verschoppeling voor de blanke elite en zou door het ontbreken van een geschikte levenspartner volgens de destijds geldende normen als vanzelf terugvallen in slavernij.

Elisabeth Samson zorgde later in de 18e eeuw voor veel opschudding toen zij als eerste negerin het recht opeiste om een wettig huwelijk aan te gaan met een blanke man. Drie jaar duurde het voordat ze in 1767 toestemming kreeg om te trouwen. Haar beoogde echtgenoot was inmiddels overleden, dus trouwde ze uiteindelijk met de blanke Hermanus Zobre.

Relaties tussen witte vrouwen en zwarte mannen waren toentertijd nog volledig ondenkbaar, in geval dit naar buiten kwam werd de vrouw direct verbannen uit de kolonie en moest de man het met zijn leven bekopen.

In de op kleur gesorteerde maatschappij waren het in de 18e eeuw de gekleurde en zwarte vrouwen die -veelal door erfenissen- tot de bezittende klasse kwamen te behoren. Zo was bijvoorbeeld Elisabeth Samson eigenaresse van diverse plantages. De gekleurde mannen kenden nog lange tijd een ondergeschikte positie.

Zelfs gouverneur Wichers zag eind 18e eeuw geen kans hier verandering in te brengen, en vertrok met zijn gekleurde zoon Wicherides naar Nederland, die het aldaar zou brengen tot burgemeester van Uithoorn.

Johan Friederich Knöffel, bekend van o.a. plantage Frederiksdorp, had geen wettige kinderen, maar had in Suriname wel een gezin opgebouwd in concubinaat met zijn slavin Grietje.

Dit blijkt in 1768 uit zijn testament waarin bijzondere voorzieningen werden getroffen voor hun kinderen, de twee mulatten meisjes, Johanna Cornelia en Anna Dorothea van Frederiksdorff, die voor hun opleiding naar Nederland werden gestuurd. Voor hen moest na zijn overlijden manumissie worden aangevraagd, en zij werden erfgenaam van de naastgelegen kostgrond Knoffelsgift, waarop een huis voor hen gebouwd moest worden, en een aantal slaven aan hen werd toegewezen.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis