Simeon Glunder officieel beëdigd en geïnstalleerd. De installatie heeft op maandag 9 oktober plaatsgevonden op het presidentieel paleis.
Simeon Glunder werd maandag beëdigd als granman van de Aluku’s in Suriname na door zijn volk te zijn gekozen. Volgens Franklin Jabini, die deze informatie deelt, zijn de Aluku’s bekend om Fort Buku en hun grote leider, de vrijheidsstrijder Boni. Het nieuwe grootopperhoofd van deze marrongemeenschap aanvaardt zijn ambt in het 230ste sterfjaar van zijn grote voorganger Boni.
Jabini maakt duidelijk dat – anders dan de andere marronstammen – de Aluku’s geen vrede met de Surinaamse koloniale overheid hebben gesloten. “Zij voerden een bittere strijd tegen de koloniale overheid. Omdat het koloniale leger geen weerstand kon bieden, werden er Afro-Surinamers ingezet tegen hen, waaronder het bekende korps zwarte jagers, de Redi-Musu.”
“De Aluku’s van Suriname stonden aanvankelijk onder een hoofdkapitein, omdat de overheid geen nieuwe grootopperhoofden wilde erkennen”
Tijdens de zware strijd moest een deel van de Aluku’s uitwijken naar de Franse kant, waar zij nog steeds wonen. “Zij hebben daar een eigen traditioneel gezag dat door de Franse overheid is erkend.” Het andere deel bleef wonen in Suriname en vestigde zich meer in het zuiden. De gemeenschap van Suriname stond aanvankelijk onder een hoofdkapitein, omdat de overheid, aldus Jabini, geen nieuwe grootopperhoofden wilde erkennen naast de bestaande vier: Matawai, Ndyuka, Paamaka en Saamaka.
Echter, Glunder is een grootopperhoofd. Hij behoort tot de Jacobi lo en is geboren en getogen in het dorp Cottica aan de Lawa. Het stamhoofd heeft voorheen gewerkt voor de Medische Zending als polikliniek hulp.
Simeon Glunder heeft in het verleden gewerkt voor onder meer de Medische Zending en heeft op diverse manieren zijn bijdrage geleverd in het dorp Cottica aan de Lawarivier. “Zijn houding en handelingen zijn een voorbeeld voor anderen en hebben een positieve impact op het welzijn van het volk, in het bijzonder op dat van de dorpelingen en de marroncultuur”
Glunder heeft het hoogste gezag over zijn volk en is tevens geestelijk leider. Hij vormt samen met de kapiteins en basya van alle lo uit de Gaan-lo het traditionele gezag van de Aluku’s.
“De granman en het college van kapiteins en basya zijn bij de uitoefening van hun gezag over hun volk in principe niet onderworpen aan het nationale gezag”
De familie Meurs kent zowel een Nederlandse als een Surinaamse tak. Voordat de in Paramaribo geboren Paulus Meurs in Nederland in het huwelijk trad werd hij de stamvader van de Surinaamse familie Meurs. De naam Meurs is in Suriname verbonden aan de Meursweg.
De in Paramaribo geboren Paulus Carel Gerard Meurs (1794-1825) was de zoon van Willem Simon Quirijn Meurs en Gerardina Hoijer van Brakel. Hij trouwde in 1818 in Den Haag met de in Breda geboren Seijna Pauline Caroline Wilhelmina Brunet de Rochebrune. Hun in 1821 geboren dochter Eleonore Charlotte Meurs trouwde in 1845 met Johannes Gerken.
Eleonore Charlotte Meurs was buiten gemeenschap van goederen getrouwd en was mede-eigenaresse van de Surinaamse plantages Visserszorg, Lauzanne en Rouxgift, die werden beheerd door Planteau.
In 1855 kocht het echtpaar buitenplaats Kraaijbeek in Driebergen. Het echtpaar Gerken-Meurs was zeer vermogend, met naast te Driebergen ook bezittingen in Amsterdam, Rijsenburg (met o.a. de buitenplaats Pietersberg) en Zeist/Austerlitz.
Paulus Carel Gerard Meurs had voor zijn huwelijk in Nederland een relatie met Chrisje (Christina) de Mesquita, die in Suriname circa 1795 werd geboren. Zij was een dochter van Isak Abraham Bueno de Mesquita en Deborah van Mesquita.
Chrisje is de stammoeder van de Surinaamse families Meurs en Gillard (Gill’ard). Met Meurs kreeg ze Jacques Guillaume Meurs (1816- 1892) en Gerhardina Paulina Christina Meurs (1817–1869). Nadat Paulus Carel Gerard Meurs in 1817 naar Nederland vetrok kreeg Chrisje een relatie met Abraham Creigh Gillard met wie ze ook kinderen kreeg.
p.s. De meursweg was vroeger de enige verbindingsweg tussen de Indira Ghandiweg (Pad van Wanica) en Martin Luther Kingweg (Paranam Highway) en liep door Onverdacht (Biliton) naar Paranam
Hij staat bekend als een Nederlands bewindsman in Suriname, maar zijn familie is van oudsher verbonden aan de Duitse familie Hanau. Zijn bewind in Suriname was van 1669-1671, precies de periode dat Suriname deel uitmaakte van het “Hanauisch Indien”.
Philip Julius Lichtenberg (1637-1678) studeerde rechten in Utrecht en Leiden en werd hierna in 1666, met kapitein Maurits de Rama, aangesteld tot bevelhebber van de troepen die onder Abraham Crijnssen naar Suriname voeren en de kolonie op de Engelsen veroverden. Hij werd in 1669 door de Staten van Zeeland tot gouverneur van Suriname benoemd.
De kolonisten waren er meer Engels dan Hollands gezind en velen van hen vertrokken later met hun slaven naar Barbados en Antigua. Lichtenberg betreurde dit niet, omdat hij het merendeel als tuig bestempelde. Vanuit zijn juridische achtergrond stelde hij een “Polityeke Raedt” en een “Raedt van Justitie” in. Daarop werd de wetgeving ter hand genomen die zich kenmerkte door grote strengheid.
Paramaribo was toen reeds de zetel van het bestuur, maar soms hield de gouverneur met zijn politieke raad ook zitting in het stadje Thorarica. Dit had vast mede als reden dat Lichtenberg voor zichzelf aan de Surinamerivier suikerplantage Accaribo had gesticht (ter hoogte van het huidige White Beach).
In maart 1671 legde hij het bestuur neer. In Nederland teruggekeerd trad Lichtenberg weer in de krijgsdienst, maar hij bleef de koloniale adviseur van de Staten van Zeeland
Onderstaand het Huis Lichtenberg, een voorloper van het huidige stadhuis Utrecht
In de Suriname was ten tijde van de slavernij Boni onbetwist de grootste verzetsstrijder. Anders dan bij tijdgenoot Tula op Curacao is van de invloed van Boni in het hedendaagse Suriname weinig zichtbaar. De tijd lijkt rijp om daar nu definitief verandering in te brengen, vandaar staat onderstaand het een en ander over hem vermeld.
Tijdsbeeld
Na de “ontdekking” van Suriname door de Spanjaard Alonso de Ojedo werd het land al snel overgenomen van de lokale indiaanse/inheemse bevolking. Nadat de Engelsen rond 1650 de macht kregen werd er het slavernij-systeem ingevoerd, en tot-slaaf-gemaakten- geïmporteerd uit Afrika. In 1667 namen de Zeeuwen (oftewel de Nederlanders) de macht over. Uit Europa vestigden zich o.a. (Joodse) Portugezen, Hugenoten (uit Frankrijk) en Hernhutters (Duitsland). Het verzet tegen de slavernij raakte in de loop der jaren georganiseerd door de ‘weglopers’oftewel Marrons.
Suriname2016 115
Asikan Sylvester
Asikan Sylvester was een van de Marron-aanvoerders en de voorganger van Boni. In 1712 ontstond in Suriname verwarring op plantages door de komst van de Franse plunderaar Jacques Cassard. In deze verwarring zagen direct uit Afrika op de plantage tewerkgestelde slaafgemaakten kans om te ontsnappen. Asikan Sylvester was een van hen. Hij vormde een groep met een sterke structuur en zag kans om met hen uit de handen van premiejagers te blijven. Meer dan vijftig jaar had hij de leiding over de groep. In 1765 droeg hij die over aan Boni. In 1769 werd Asikan Sylvester in doodzieke toestand bij toeval aangetroffen door een patrouille. Ze brachten hem als gevangene naar Fort Zeelandia waar hij aan zijn ziekte bezweek. Postuum kreeg hij alsnog de toen gebruikelijke straf voor een gevangen Marron: hij werd onthoofd, en zijn hoofd werd op een paal gespiesd.
Boni
Boni (ca. 1730 geb.- 19 februari 1793), was guerrillaleider in Suriname. Zijn vader zou een Nederlander zijn geweest die zijn moeder, een slavin, als minnares had en daarna verstootte. Zwanger vluchtte zij het bos in, naar de Marrons. Daar, bij de Cottica-Marrons, werd Boni geboren. In 1765 volgde hij Asikan Sylvester op als leider van de groep die bekend zou worden onder zijn naam: ‘Boni’s’ (later Aloekoe resp. Aluku). Hij trainde zijn mensen tot geduchte vijanden van de kolonisten.
Boni Ken Doorson
Baron Boni en Joli-Coeur
Boni wordt meestal in één adem genoemd met Baron en Joli-Coeur, doordat John Gabriël Stedman hen in zijn boek Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana met elkaar in verband bracht. Ieder van hen had echter een eigen achtergrond en inbreng. Talrijke aanvallen voerden ze uit op plantages in het oosten van Suriname, vooral in het gebied van de rivier de Cottica. Veel slaven sloten zich bij hen aan. Ook namen zij slavinnen mee om zich van vrouwen te voorzien. Voor de planters betekende de marronage een aanzienlijk kapitaalverlies.
Boni en zijn krijgers opereerden vanuit een groot fort met een vier meter hoge muur in een moerasachtige omgeving in de kuststreek van Commewijne, Fort Buku. Met deze naam wilden zij aangeven dat ze liever tot stof zouden vergaan dan zich overgeven. Het fort was omringd door een moeras en voorzien van geweren en een kanon.
Door de overvallen en plundertochten die vanuit Buku werden ondernomen en de geldverslindende strafexpedities die daarop volgden, werd de vesting een grote bron van zorg voor de machthebbers. De slaven daarentegen putten er hoop uit. Door de ligging van het fort, te midden van verraderlijke moerassen, was het nagenoeg onvindbaar en onbereikbaar voor de Nederlandse huursoldaten.
Verdedigingswerken
Tegen invallen vanuit zee en vanuit de Boni’s werden er in het district Commewijne verschillende verdedigingswerken in het leven geroepen. Oorspronkelijk was er in 1686 Fort Sommelsdijk, vernoemd naar de eerste Nederlandse gouverneur, gelegen op het punt waar de rivieren Commewijne en Cottica samenvloeien. Het had tot doel het achterland te beveiligen tegen invallen. Het was overbodig geworden na het gereed komen, in 1747, van Fort Nieuw-Amsterdam aan de monding van de Commewijne. Later volgde specifiek tegen de Boni’s het Cordonpad, dat doorliep tot Jodensavanne.
De Boni-oorlogen
Diverse malen vielen onder andere kolonel Louis Henri Fourgeoud uit Genève en later Stoelman dit fort aan, zonder succes. In de gelederen van Fourgeod en Stoelman vocht ook John Gabriël Stedman, die zijn ervaringen vastlegde in een boek met tot de verbeelding sprekende tekeningen. Stedman beschrijft onder andere hoe kleine groepjes van vier à vijf man, door zich steeds snel te verplaatsen en te schieten, de vijand de indruk geven tegenover een zeer grote groep te staan.
Dergelijke guerrillatactieken stelden Boni in staat de vijand steeds weer in verwarring te brengen en te verslaan.Uiteindelijk beloofden de Nederlanders 300 slaven de vrijheid als ze meevochten tegen Boni en Baron. Deze vormden het legerkorps De Zwarte Jagers, ook wel Redi Moesoe (resp. Redi musu) genoemd, naar de rode mutsen die ze droegen als onderdeel van hun uniform. De term Redi Musu staat in Suriname nog altijd gelijk aan verrader.
Na een belegering van zeven maanden werd in 1772 het geheime pad, dat net onder water lag en toegang gaf tot het fort, verraden. Terwijl kapitein Maryland een schijnaanval deed, vielen de vrijgekochte vrijwilligers het fort aan over het geheime pad. Het fort werd vernietigd, maar Boni ontsnapte naar het oosten en trok over de Marowijne, de grensrivier met Frans-Guyana.
Hij verlegde zijn hoofdkwartier naar o.a. fort Aloekoe (resp. Aluku). In 1777 kwam Pierre-Victor Malouet langs om de kwestie van de 200 gevluchte Marrons te bespreken. Volgens hem waren er 3.000 marrons; 150 waren onderweg en hielden zich op in de bossen.
Suriname2016 203
Boni’s dood en legendes daaromtrent
Nog 20 jaar lang ging Boni door met zijn strijd tegen de overheersers. Uiteindelijk werd hij door verraad op 19 februari 1793 gedood door Bambi, een Aukaans opperhoofd, onder grote druk van luitenant Stoelman, commandant van de Redi Musu. Boni’s dood is omgeven door diverse legendes.
Zo zou zijn bescherming (op zijn Surinaams Tapu) zijn doorbroken door toedoen van een vrouw, en is na zijn dood zijn hoofd verloren gegaan in de rivier. Het zou zelf zijn ‘gesprongen’, en op de desbetreffende plek op de rivier genoemd “Boni-doro sula” mag zijn naam niet worden genoemd.
Eddy Bruma en Boni
Als politiek activist werd Eddy Bruma in WO II, net als Wim Bosch Verschuur en Otto Huiswoud, door toenmalig gouverneur Kielstra opgesloten. Bruma ontwikkelde zich als spindokter voor de onafhankelijkheid van Suriname met zijn beweging Wie Eegie Sanie. Deze beweging stelde de Surinaamse taal en cultuur centraal. Niet geheel toevallig was een belangrijke activiteit het opvoeren van het toneelstuk ‘De geboorte van Boni’ ; eerst in 1952 in Nederland, en in 1957 in Suriname in het Sranan/Surinaams. Door John Jansen van Galen werd in zijn boek Hetenachtsdroom gezocht naar Bruma, en zijn rol ten tijde van de Onafhankelijkheid. In het jaar 2000 kwam Eddy Bruma wreed om het leven bij een overval/aanval. Nog altijd is niet duidelijk welke achtergrond de aanval had, ging het om geld, zijn werk als jurist, of speelde er persoonlijke of politieke motieven een rol…
Boni’s plaats in het Suriname van vandaag
Er zijn over Boni en de Boni-oorlogen diverse boeken verschenen, en zijn naam is op diverse plaatsen terug horen, zoals bijvoorbeeld de Bonistraat en reisorganisatie Boni Tours. Ook is er een Suripop-lied aan hem gewijd. In 2015 is door toedoen van de herontdekker van Fort Boekoe het iniatief “In de voetsporen van Boni” ontstaan. Hierin is een centrale rol weggelegd voor het dorp Pikin Santi.
Ook de Feydrasi Fu Afrikan Srananman -vereniging van Afro-Surinamers- maakt zich hard voor meer aandacht voor Boni, door het jaarlijks organiseren van een Puwema Neti (Poëzie-avond) op de herdenkingsdag van Boni en het idee van het creëren van een standbeeld.
Regelmatig kwamen vanuit Suriname –voormalige- tot slaaf gemaakten naar Nederland. Een van ze werd bekend onder de naam Johannes Charles. Hij bouwde in Nederland een nieuw leven op, al was niet iedereen daar gelukkig mee.
Johannes Charles, ook wel Johan Charl (1788-1872) werd geboren in de omgeving van Fort Elmina aan de West-Afrikaanse kust. In 1805 werd hij als slaaf weggevoerd naar Suriname, waar hij werd verkocht aan Johannes Buschman, een koopman te Paramaribo die hem onder de naam Charl inzette als knecht in zijn pakhuis.
De EBG-er Buschman liet hem in 1812 dopen in Paramaribo, waarna hij de naam Johannes Charles kreeg en als vrij man te boek stond. Vanaf 1814 fungeerde hij als lid van de EBG in Suriname en in 1817 werd Johannes Charles meegenomen naar Nederland als bediende van de weduwe Buschman, waar hij als huisknecht fungeerde in het gezin Theodorus Johannes Buschman, eerst in Amsterdam en vervolgens in Rotterdam. Zijn zoontje Gideon –uit zijn relatie met Catharina Charlotte Blijswijk- en andere familieleden bleven achter in Suriname en verkeerden nog steeds in slavernij.
In Nederland trouwde Johannes Charles in 1824 met de Rotterdamse Elisabeth van Eijbergen. Ze woonden na hun huwelijk in Amsterdam en zouden samen 10 kinderen krijgen. Hun bijzondere familiearchief omvat familiefoto's, brieven en andere stukken die bijeengebracht zijn door dr. Robert Charles, emeritus hoogleraar Embryologie aan de universiteit van Amsterdam en een betachterkleinzoon van Johannes Charles.
Zijn “voorkind” Gideon had kennelijk ook les gehad van de EBG. Hij schreef hem in 1848 een verwijtende brief “Zonder U te berispen moet ik U melden dat het mij soms zeer onaangename gedachten veroorzaakt wanneer ik denk dat ik een Vader heb in een ver verwijderd land en dar er dagelijks schepen van Holland naar Suriname gaan zonder het minste van u te vernemen”. Gideon onderhield briefcontact en maakte ten tijde van de emancipatie melding van zijn vrijstelling door toedoen van de heer Cox.
Op de foto: een van de zoons van Johannes Charles in Nederland
De koffieplantage Hecht en Sterk aan de Commewijnerivier behoort tot de plantages die na de oplevering van Fort Nieuw-Amsterdam in 1747 werden aangelegd.
De plantage werd oorspronkelijk aangelegd door Jacob Mottet en kwam in 1761 in het bezit van Isaac Stolkert. Na diens overlijden kwam de plantage in handen van zijn weduwe Elisabeth Buys, zij trouwde hierna met de latere gouverneur Jean Nepveu. De volgende eigenaar van de plantage was Elisabeth’s zoon Frederic Cornelis Stolkert, die was getrouwd met Susanna du Plessis.
Ten tijde van de emancipatie in 1863 was Adolf Tielenius Kruythoff de eigenaar. Hij was pakhuismeester en lid van de Raad van Justitie. De plantage heeft daarna nooit contractanten aangeworven, en werd waarschijnlijk al kort na de emancipatie buiten productie gesteld.
In 1910 werd de plantage opgekocht door het Gouvernement om er, samen met Frederiksburg, een gouvernementsplantage van te maken. Zij werden ingericht voor de uitgifte van gronden aan contractarbeiders. Hun contracten liepen af en het Gouvernement wilde niet dat zij het land zouden verlaten. De functie van de plantage werd hiermee vergelijkbaar met die van plantages als Laarwijk en Domburg.
Op plantage Hecht en Sterk was ook de familie van de dichter Martinus Haridat Lutchman gevestigd. Lutchman (1926-2019), beter bekend als Shrinivasi, bracht in 2013 een bundel gedichten uit met als titel Hecht en Sterk.
Begin 20-ste eeuw waren er de nodige ambitieuze plannen met betrekking tot de ontwikkeling van de landbouw te Marowijne. Er werden proefaanplantingen gedaan en er was een cocosplantage ter plaatse. Het kwam helaas niet echt van de grond.
De Duitser August Kappler vestigde medio 19e eeuw in het gebied de plaats Albina waar hij de houtkap ter hand nam met inzet van Duitse houthakkers. Hij meende dat aardrijkskundige kennis die in de kolonie bekend was alleen gericht was op Nederland “doch om de kennis der voortbrengselen, der ligging en andere betrekkingen van hun eigen rijk vaderland bekreunen zij zich niet. Dit is welligt eene der oorzaken, dat landbouw en nijverheid zoo zeer verwaarloosd worden.”
Een belangrijke rol voor de ontwikkelingsplannen voor het gebied had begin 20-ste eeuw had Cornelis A.J. Struycken de Roysancour, die samenwerkte met o.a. Justus Wilhelm Gonggrijp (1885-1974) het hoofd Bureau Boswezen Suriname die op zijn beurt samenwerkte met de Zwitserse professor Stahel, de directeur van de Cultuurtuin. Struycken voorzag de terugloop in de Balata-industrie en ging mee in de gedachte dat ook te Marowijne er een overgang gemaakt zou moeten worden richting het ontwikkelen van de landbouw en houtwinning. Voor de aanleg van de route van wat later de Weyne-weg zou worden maakte hij gebruik van de vluchtroute van Franse déportés, de gevluchte gestraften.
Hierna zorgde luitenant Weyne (1891-1927) die als Districtscommissaris te Marowijne werd aangesteld voor een verbetering van de weg, die een voorloper was van de Oost-West verbinding.. Het gaf een eerste invulling aan de plannen van gouverneur Van Heemstra die in Suriname inzette op het aanleggen van een goede infrastructuur in het land. Bedoeling was na het inzakken van de balata- en goudwinning de landbouw in het district tot ontwikkeling te brengen.
Na de opening van de weg door de gouverneur in 1926 liet professor Stahel bij Albina een koffieproeftuin aanleggen die werd gerund door dr D..S. Fernandes (die later Dirkshoop runde). Deze zou later worden overgenomen door de Britten Barclay en Isac die in 1922 te Galibi een beloftevolle cocosplantage waren gestart.
Als ‘spinoff’ van de medisch wetenschappelijke expeditie naar de zuidgrens van Suriname publiceerde Geijskes in 1955 over de landbouw bij de bosnegers van de Marowijne. Hij was de mening toegedaan dat er door hen sprake was van verkwistend landgebruik voor hun kostgronden, onder andere door de praktijk van vuur voor het vrijmaken van grond. Hij refereert hiernaast in zijn analyse aan het werk van Stahel die zich had verdiept in de ‘mieren-kapoeweri’.
Auto assemblage in Suriname
Dank aan Roland Grasman
MOETETE
In de begin jaren 70 van de vorige eeuw ontwikkelde het Amerikaanse General Motors Corporation (GMC) een goedkoop transportmiddel bestemd voor minder ontwikkelde landen. De bedoeling van GMC was om een voertuig te ontwikkelen dat voor verschillende doeleinden kon worden gebruikt, maar tegelijkertijd makkelijk lokaal te bouwen was en vooral goedkoop in de aanschaf.
In diverse landen w.o. Suriname werd deze auto geÏntroduceerd. De auto kreeg hier de naam ‘Moetete’ naar de draagmand van de inheemse Surinamers.
In Suriname werd dit grappig uitziende autootje op de markt gebracht door Fernandes Autohandel, die met de introductie van deze auto een bijdrage wilde leveren aan de Surinaamse economie, door een relatief goedkoop transportmiddel aan de consument te brengen.
Het ontwerp van de Moetete was van het Amerikaanse bedrijf General Motors Corporation (GMC), die ook de motortransmissie, achteras, voorsuspensie, stuurwiel en overige onderdelen leverde.
Alleen de chasis, body en laadbak werden lokaal vervaardigd. In Suriname maakte Doorson’s Constructiebedrijf de laadbakken, omdat ze in die tijd ook regenbakken maakten en beschikten over het dikkere plaat materiaal. De cabines van de Moetete werden gemaakt door Sampa Suriname NV. De overige onderdelen werden vervolgens door Fernandes Autohandel gemonteerd.
De motor van de Moetete was simpel, maar krachtig. Het was een 4 cylinder 1200/1300cc benzine motor met een vermogen van 54/59pk, gemakkelijk in onderhoud en service.
Het is voor het eerst dat een geschiedenisboek over Suriname een belangrijke publieksprijs wint. Eind oktober won Roelof van Gelder de Libris Geschiedenisprijs 2019 voor zijn indrukwekkende biografie Dichter in de jungle van Gabriel Stedman. Deze Schots-Nederlandse officier schreef in 1796 het boek Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Suriname, een standaardwerk en ook een internationaal succes van de geschiedenis van slavernij in de Nederlandse kolonie Suriname.
Een paar dagen nadat de Libris Geschiedenisprijs 2019 bekend werd, kwam in het nieuws dat de Surinaamse slavenregisters over de periode 1830 tot de afschaffing van de slavernij in 1863 nu volledig online zijn te raadplegen via de nationale archieven van Nederland en Suriname.
Tegelijkertijd verscheen ook een nieuw boek over die Surinaamse slavernijgeschiedenis, De mensen van Vossenburg en Wayampibo – twee Surinaamse plantages in de slaventijd, geschreven door Bert Koene. Wie in het onlineregister uitkomt op een voorouder die slaaf was op de suikerplantage Vossenburg aan de rechteroever stroomopwaarts van de Commewijnerivier, kan dit ook controleren met dit boek in de hand. Aan het eind is het overzicht opgenomen van de vrijverklaarde slaven van Vossenburg op 1 juli 1863 – met achternaam, voornaam en slavennaam. Enkele bekende familienamen: Heerenveen, Oosterwolde, Sparrendam en Zaandam. Er is echter nog meer dat de moeite waard is van deze publicatie.
Bert Koene geeft een indringend beeld van het leven op Vossenburg, tegen de achtergrond van de sociale, economische en politieke omstandigheden in Suriname en vooral ook in Nederland. Dat beeld begint vanaf de Arnhemse regentenzoon Gerard de Vree in 1705 in Paramaribo trouwt met de weduwe Emilia Broen, wiens echtgenote eigenaar was van Vossenburg. Vanaf de eerste dag waarop de suikerplantage onder zijn beheer kwam, hield De Vree een gedetailleerd journaalboek bij van alle inkomsten en uitgaven. Ook de slavenmacht op de plantage, bestaande uit 39 mannen, 27 vrouwen, 12 jongens en 14 meisjes, werd als geldwaarde weergegeven, bijvoorbeeld in een taxatierapport van 1705, dat De Vree liet opmaken om een aandeelhouder uit de schoonfamilie uit te kopen. In 1713 zag De Vree zijn bezittingen opeens verdubbelen. Uit een testamentaire beschikking van wijlen de heer Daniël Mildert waren hem goederen ter waarde van ruim 100.000 gulden toegevallen: de plantages Wayampibo en Onverwagt, ook aan de rechteroever van de Commewijnerivier en een flink eind stroomopwaarts verwijderd van Vossenburg. Deze plantages had Gerard te danken aan het huwelijk met Abigael van Sandick, een dame die uit Wijk bij Duurstede kwam, nadat zijn eerste vrouw Emilia Broen tijdens een bevalling met het kind overleed.
De journaalboeken en andere bijzonderheden die De Vree heel secuur bijhield van vooral Vossenburg en Wayampibo, geven ook een goed beeld van gebeurtenissen binnen de slavenmacht, van technische en infrastructurele ontwikkelingen van de suikerproductie, de export naar handelsfirma’s in Amsterdam en van de goederen die daar ingekocht moesten worden voor verscheping naar Suriname om Vossenburg draaiende te houden – zie bijlage II achter in het boek, ‘Jaarlijkse leveranties aan Vossenburg’. Die lijst is indrukwekkend. Ondanks een eigen woning in Paramaribo woonde het echtpaar De Vree-Broen en later De Vree-Sandick permanent op Vossenburg – Gerard was eigenaar, administrateur en directeur tegelijk. Hij overleed in december 1726, nauwelijks 48 jaar oud.
De slavenmacht op Vossenburg en Wayampibo werd ook na de dood van De Vree, nauwkeurig bijgehouden door de regentenfamilie Brantsen uit Arnhem, die eigenaar werd van de plantages en ze in bezit hield tot aan de afschaffing van de slavernij in 1863. Deze familie gaf leiding vanuit Nederland, via gemachtigden in Paramaribo – aangestelde plantagedirecteuren en administrateurs – en handelsagenten in Amsterdam. Niemand van de familie had enige affiniteit of interesse voor wat er daadwerkelijk in Suriname gebeurde. Men keek alleen naar de inkomsten en uitgaven.
Na het overlijden van De Vree werd in februari 1927 een overzicht gemaakt van de slavenpopulatie. Zonder geldwaarde maar wel met ‘naam’ en ‘bijzonderheden’. Jan Piet – officier met een zeer been; Laplander – slecht en onbekwaam; Keti (Cathy) – huisslaaf enz. Eind 1744 werken 84 mannen op Vossenburg, van wie twee officieren, vier timmernegers, negen suikerkokers, drie kuipers en de rest staat de boek als gewone werkers. Tien jaar voor de afschaffing van de slavernij is weer zo’n overzicht te vinden in het boek met slavennaam, functie en bijzonderheden. Ik val op drie timmermannen, Charles, Christoffel en Bertrand. Ze zijn mulat – geboren uit een blanke meester een een (huis)slavin – en zijn suikerkoker. Slaaf Philip is ook timmerman en suikerkoker, maar hij is ‘ter genezing in Paramaribo bij dr. Landré. Zelfs spelende kinderen en twee zuigelingen staan in het overzicht met naam vermeld.
Dit boek van Bert Koene is niet de eerste publicatie over de plantage Vossenburg. Al in 1987 verscheen een uitgebreide studie van professor Humphrey Lamur over de suikerproductie en de ontwikkelingen binnen de slavenpopulatie op Vossenburg. Lamur bestudeerde Vossenburg vanuit een bedrijfsmatig financieel-economisch perspectief. Nu brengt Koene Vossenburg tot leven aan de hand van familiearchieven met interessant materiaal over de Surinaamse bezittingen. Bijvoorbeeld het archief van de familie Brantsen dat opgeslagen is in het archief van de provincie Gelderland in Arnhem. Koene, geen historicus maar een gepromoveerd natuurkundige die vervroegd met pensioen ging, stuitte op dit archief tijdens onderzoek voor zijn biografie Schijngestalten, de levens van diplomaat en rokkenjager Gerard Brantsen (1735-1809), zijn eerste boek.
Dat hij nu na jaren van bestudering van het Suriname-archief van de familie Brantsen en van de familie De Vree dat deels opgeslagen is in het Internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis, met deze publicatie komt is een geweldige prestatie. Maar door de gedetailleerde beschrijving van familie-ontwikkelingen in Nederland, raak ik soms het spoor bijster van wie waar en op welk moment een bepaalde rol vervult. Ik heb mij al lezend maar vastgeklampt aan de hoofdpersoon Gerard de Vree voor de ‘kennismaking’ met Vossenburg. Een schematisch weergeven stamboom van de belangrijkste hoofdrolspelers aan het begin van het boek had als leidraad zeer geholpen, hoe zeer de auteur ook zijn best heeft gedaan om als verteller de lezer te vragen iets even vast te houden omdat nu eerst iets anders komt dat nodig is te weten, om daarna door te kunnen gaan met het verhaal.
Op het eind van zijn voorwoord breekt de auteur een lans voor het gebruik van het woord ‘slaaf’ – hij hanteert dit in zijn boek – omdat hij ‘tot slaaf gemaakte’ niet passend vindt. ‘Tot slaaf gemaakten waren alleen de mensen die uit Afrika naar Suriname werden aangevoerd. Hun op Surinaamse plantages geboren nakomelingen, die mettertijd het grootste deel van de zwarte bevolking uitmaakten, waren met de status van slaaf ter wereld gekomen. Het is verkeerd om het verschil tussen tot slaaf gemaakten en als slaaf geborenen te verdoezelen. Men doet de mensen uit de eerste groep daarmee onrecht. Voor hen was het leven op de plantages nog zwaarder dan voor wie er was geboren en opgegroeid.’
We use cookies on our website to give you the most relevant experience by remembering your preferences and repeat visits. Cookies are used for ads personalisation.
By clicking Ok - I agree, you consent to the use of ALL the cookies.
This website uses cookies to improve your experience while you navigate through the website. Out of these, the cookies that are categorized as necessary are stored on your browser as they are essential for the working of basic functionalities of the website. We also use third-party cookies that help us analyze and understand how you use this website. These cookies will be stored in your browser only with your consent. You also have the option to opt-out of these cookies. But opting out of some of these cookies may affect your browsing experience.
Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Any cookies that may not be particularly necessary for the website to function and is used specifically to collect user personal data via analytics, ads, other embedded contents are termed as non-necessary cookies. It is mandatory to procure user consent prior to running these cookies on your website.