Vreemde gevangenen


Vreemde gevangenen in fort Nieuw Amsterdam

       Vorige pagina

Afbeelding kan het volgende bevatten: buitenDe tekening werd in 1942 gemaakt door de toen achttienjarige Rolf Breier tijdens zijn gevangenschap in Nieuw Amsterdam. Hij maakte deel uit van een gezelschap van in totaal 146, van NSB sympathieën verdachte, mannen uit Nederlands Oost-Indië.

Hun komst naar Suriname en de behandeling die zij ondergingen zijn een verhaal apart. Ik kwam met dit verhaal in aanraking toen ik een korte notitie vond op de site van Museum Fort Nieuw Amsterdam.

Hierin werd verwezen naar een in 1995 verschenen boek ”De Groene Hel”, geschreven door een advocaat, A.G.Besier.
Dit boek was niet de enige bron voor deze geschiedenis. Er bleken nog meer boeken, documentaires en krantenartikelen hierover te bestaan, alle eind vorige eeuw en begin 21e eeuw.

Tevens besteedde het Nationaal Archief in Den Haag hier uitgebreid aandacht aan.
De oudste bron echter werd gevormd door een aantal artikelen uit 1949/1950 in de Surinaamse krant De West.

Hierbij enkele citaten uit de replica van een brief die één der gevangenen in 1942 schreef aan Gouverneur Kielstra.

“Excellentie,
Het zal Uwe Excellentie zeer zeker bevreemden een brief te ontvangen uit de Moeras-Gevangenis te Nieuw-Amsterdam, alwaar men 146 (één honderdzesenveertig) van elders ontvoerde mannen opgesloten en verborgen houdt…..De militaire instanties – in wier machtsgreep ik mij hier bevind – hebben nl. mijn zowel schriftelijk als mondeling gedaan verzoek om in audiëntie bij U te worden toegelaten bruut afgewezen……Ons bivak, ja Excellentie, deze veel te kleine en uiterst onsanitaire moerasgevangenis, waar wij in cellen opeengepakt zitten, dit huis vol ellende, noemt men bivak, soms ook interneringskamp. Wij worden ‘bewaakt’, en ik mag wel zeggen ‘verzorgd’ door mariniers. Excellentie, ik wil niet klagen, ik werd immers nog niet dood geslagen.”

Tot zover deze brief. Dan nu het hele verhaal, met als voornaamste bron de stukken uit het Nationaal Archief.

Rond 1933 was er een Indische afdeling van de NSB ontstaan. In tegenstelling tot de NSB in Nederland, nam de Indische NSB een gezagsgetrouwe, dus anti-Japanse houding aan.

Daarnaast was van racisme in nationaal-socialistische zin nauwelijks sprake, gezien het feit dat vele gemengdbloedigen, zogenaamde Indo’s lid waren van de NSB.

Na de inval van de Duitsers in Nederland, 10 mei 1940, werd een aantal NSB ‘ers opgepakt. Het oppakken gebeurde in een sfeer van achterdocht en willekeur. Mensen die een hekel hadden aan hun buren konden dezen aangeven; onder de gearresteerden bevonden zich dan ook verschillende mensen die nooit lid geweest waren van de NSB. Men werd in verschillende kampen geïnterneerd. Op 21 januari 1942 werden 146 mannen, die als het meest staatsgevaarlijk werden beschouwd, met het motorschip Tjisedane richting Suriname getransporteerd.

Op het schip bevond zich een bom. De bemanning had het bevel om bij een eventuele aanval van Japanse, Duitse of andere oorlogsschepen, zichzelf, de passagiers en mariniers met reddingsboten in veiligheid te brengen. Het schip met de gevangenen moest vervolgens tot ontploffing worden gebracht.

Na een voor de gevangenen helse tocht kwam op 21 maart 1942 het motorschip in Suriname aan. De gevangenen werden ondergebracht in de gevangenis Nieuw-Amsterdam. Na een half jaar werd het merendeel van de gevangenen overgebracht naar het kamp de ‘Joden-savanne. Een klein deel werd opgesloten in Fort Zeelandia. In het kamp de Joden-savanne waren de gevangenen onderworpen aan dwangarbeid, mishandeling en vervuiling.

Op 4 november ondernamen vier van hen een vluchtpoging. Twee van de vier werden op 6 november zogenaamd op de vlucht neergeschoten.

Alle gevangenen die in Suriname vast zaten, werden pas op 15 juli 1946 vrijgelaten. Op 7 mei 1947 werd een amnestiebesluit afgekondigd voor alle personen die in het vooroorlogse Nederlands-Indië tot staatsgevaarlijk geachte organisaties behoorden of er van verdacht werden de vijand steun te hebben verleend.

In 1950 verscheen een rapport van de waarnemend procureur generaal waarin onthuld werd dat de twee ontvluchte gevangenen niet tijdens die vlucht waren gedood, maar zonder proces waren geëxecuteerd. Het rapport werd onder tafel gewerkt en de schuldige, een leidinggevende kolonel, werd niet vervolgd.

N.B. De man had kort tevoren, in 1948, nog een onderscheiding gehad voor zijn prestaties in oorlogstijd.
Pas 1995 gaven de Nederlandse ministers van defensie en justitie een verklaring uit waarin ze de gang van zaken m.b.t. de behandeling van de gevangenen betreurden.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Luchtvaart, het begin

Luchtvaart, het begin in Suriname.

       Vorige pagina

Op 5 april 1940 berichtte de Nederlandse krant het Vaderland:
“De Staten van Suriname hebben het voorstel tot aanleg van een vliegveld op Zanderij met algemeene stemmen aangenomen. Er wordt een weg van Paramaribo daarheen aangelegd. Het veld is van uitstekende grondkwaliteit en kan in alle omstandigheden zware vliegtuigen dragen”

In feite werd Zanderij al meer dan tien jaar als vliegveld gebruikt en was het nog langer geleden dat een eerste vliegtuig Suriname aandeed.
Afbeelding kan het volgende bevatten: een of meer mensen, staande mensen, oceaan, boot, buiten, water en natuurDeze eerste aankomst vond plaats op 3 augustus 1922 en betrof een watervliegtuig uit Cayenne. Een groot gedeelte van de bevolking van Paramaribo was uitgelopen toen het vliegtuig boven de stad verscheen.

Veel tijd had men niet, want binnen enige ogenblikken was het toestel al veilig geland op de Suriname rivier. Bij de aankomst op woensdagmorgen werden twee postduiven losgelaten, met aan hun poot een opschrift : “Bien arrivé à Paramaribo dix heures.”

Eén van de duiven raakte de koers naar Cayenne al vlot kwijt en belandde in de keuken van Mejuffrouw Colaco Belmonte in de Keizerstraat. Na een kort verblijf in Paramaribo steeg het vliegtuig weer op. Een gelukkig gesternte hadden de vliegers niet. Al op 4 augustus kwam er een eind aan hun luchtavonturen.

Het vliegtuig stortte na een ontploffing in de Marowijne rivier en de gehele bemanning kwam om.
In de jaren hierna werd Suriname steeds vaker bezocht door verschillende vliegtuigen. Dit waren alle amfibievliegtuigen die zowel op land als water konden opstijgen en landen. I

n september landde de wereldberoemde piloot Charles Lindbergh op de Suriname rivier. En even later vond de eerste landing op vaste grond plaats.

Hierover berichtte het Koloniaal Nieuws- en Advertentieblad:

DE EERSTE NEDERDALING TE LAND VAN EEN VLIEGTUIG IN SURINAME.
(Hoe een vliegveld in één dag gereed gemaakt.)

De Pan American Airways bezorgt ons verrassing op verrassing. Verleden week stelde ze ons in staat kennis te maken met Lindbergh. Deze week geeft zij ons te aanschouwen: de eerste nederdaling te land van een vliegtuig. En last but not least wijst zij ons hoe men in één dag een vliegveld gereed kan maken. Alles is zo snel in zijn werk gegaan – de plannen vielen als het ware uit de lucht, wat trouwens in overeenstemming is met den opzet van een vliegdienst – dat in Paramaribo gisteren nog maar weinigen wisten dat het mailvliegtuig ditmaal niet zou landen in de stad, maar ergens in het binnenland

Toevallig kwam ons Zondag ter ore dat het vliegtuig zou nederdalen in de savanna aan den spoorbaan en dat eenige heren maandagmorgen om zes uur met de houttrein naar de Zanderij zouden vertrekken. Wij verzochten een plaatsje in de trein te mogen hebben, wat ons welwillend werd toegestaan,……

In de trein vernamen wij hoe eigenlijk de gang van zaken was geweest. De vliegtuigen der Pan American Airways, die nu een wekelijksche postdienst op Suriname onderhouden, zijn eigenlijk landvliegtuigen, die echter ook op het water kunnen neerdalen. Het verblijf echter in het zoute rivierwater wordt minder gewenscht geacht en bovendien kan zo het toestel op land een dag overblijven, welke tijd men kan benutten voor schoonmaak enz. Daarom was één der eerste dingen waar naar werd omgezien: een vliegveld.”

Bij Paramaribo was ook een veld beschikbaar geweest, maar dit was te klein om in de toekomst met grotere vliegtuigen ook passagiersdiensten te kunnen uitvoeren.

Een plek bij Zanderij bleek geschikter. De zandbodem was hard genoeg en er kon flink worden uitgebreid. PAA werd officieel eigenaar van het terrein. Een dag voor de geplande landing moest het terrein bij Zanderij geschikt gemaakt worden. De begroeiing werd afgebrand en de boomwortels weggehakt. Om het vliegtuig veilig te laten landen zond men het vliegtuig een radiobericht dat het vanaf Paramaribo de spoorlijn naar het zuiden moest volgen over ongeveer 26 mijl. Op het landingsterrein werd met doeken de baan aangeven die men moest gebruiken. Het vliegtuig maakte een sierlijke landing en de vliegeniers werden hartelijk begroet. Daarna maakte het gezelschap de wandeling van tien minuten naar de gereedstaande trein naar Paramaribo

Deze gebeurtenis luidde het begin in van een PAA-luchtlijn vanuit Miami.

In 1934 volgde een andere mijlpaal. Na een voorbereidingstijd van enkele jaren landde op Zanderij de eerst transatlantische vlucht. Het vliegtuig de Snip, een Fokker F XVlll, maakte de oversteek via Frankrijk, Spanje, Casablanca en Kaap Verdische eilanden. Het laatste traject naar Suriname was een oversteek van 3600 kilometer.

Het werd als een bezwaar gevoeld dat Zanderij zo ver af lag van de hoofdstad Paramaribo. Tot vlak voor de tweede wereldoorlog heeft men serieus overwogen een vliegveld dichter bij Paramaribo, nl. op Kwatta, aan te leggen. Maar de bodemgesteldheid werd uiteindelijk toch niet geschikt bevonden.

De Statenbeslissing waar bovenstaand artikel mee begon markeerde een duidelijke keus voor Zanderij. Kort tevoren, in 1939, was door een dochtermaatschappij van de KLM een luchtlijn Paramaribo-Trinidad-Curacao gestart. De ambitieuze plannen voor Zanderij werden echter ingehaald door het uitbreken van de oorlog in Europa.

Het vliegveld werd een Amerikaanse luchtmachtbasis. De Amerikanen breidden de vliegveldaccommodatie ingrijpend uit. Ook legden ze een betere weg naar Zanderij aan.

Na de oorlog werden de gebouwen en installaties aan de Surinaamse regering overgedragen. Geleidelijk werd het aantal vluchtbestemmingen uitgebreid. In 1949 kwam de lijn Amsterdam-Lissabon-Dakar-Paramaribo tot stand. Zanderij bleef tot in de vijftiger jaren eigendom van een dochtermaatschappij van de PAA. Daarna werd het eigendom van de Staat.

  Auteur: Jacob van der Burg

Johan Ferrier

Johan Ferrier

       Vorige pagina

VOLKSKRANT 14 mei 2018
Geschreven door: Kathleen Ferrier, Dave Ensberg-Kleijkers en Jörgen Raymann.
Suriname: uit het oog, niet uit het hart
De droom van Johan Ferrier

Afbeelding kan het volgende bevatten: 4 mensen, lachende mensen, tekstPresident Johan Ferrier onderhield zorgvuldig de betrekkingen tussen Suriname en Nederland. Die relatie is nu slechter dan ooit. Het Surinaamse volk heeft juist vandaag behoefte aan steun en solidariteit vanuit Nederland.

Meer dan 300 jaar maakte het Zuid-Amerikaanse land Suriname onderdeel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. In 1975 werd het land een onafhankelijke republiek en sindsdien, maar vooral sinds de militaire dictatuur van Bouterse in de jaren ’80, is de relatie tussen Suriname en Nederland bekoeld.

Het is echter naïef en historisch incorrect om te denken dat die relatie voordien wél optimaal was. Suriname was een kolonie van Nederland en van een gelijkwaardige relatie was alleen al daarom nooit sprake. Ondanks dat, staat de gezamenlijke geschiedenis van beide landen bol van mensen die continu op positieve wijze de gelijkwaardige verbinding zochten tussen Suriname en Nederland.

Eén van die verbindende personen was dr. Johan Ferrier. De laatste gouverneur en eerste president van Suriname. De man die afgelopen zaterdag, 12 mei 2018, de leeftijd van 108 jaar zou hebben bereikt. Ook anno 2018 kunnen we nog veel van Johan Ferrier leren.

Johan Ferrier werd in het bewogen jaar 1968 beëdigd als gouverneur van Suriname. In dat jaar waren er overal in de wereld veel protesten. Studentenprotesten, verzet tegen de Vietnamoorlog, guerrillaoorlog in Namibië, bloedige strijd in Nigeria, de moord op Martin Luther King in Memphis, hard optreden van de Sovjet-Unie in Tsjecho-Slowakije en ga zo maar door. 1968 wordt niet voor niets het ‘revolutiejaar’ genoemd.

En in datzelfde onrustige jaar werd de kalme en intellectuele Johan Ferrier in het gemoedelijke Suriname gouverneur. Maar Ferrier deed dat niet zonder richting ‘Den Haag’ voorwaarden te stellen aan het gouverneurschap. De belangrijkste daarvan? De Nederlandse regering moest accepteren dat voor hem het belang van land en het volk van Suriname boven alles ging.

De belangen van nazaten van de oorspronkelijke inwoners, van contractarbeiders, van tot slaaf gemaakten en van slavenhouders en anderen gingen voor de nieuwe gouverneur ook boven de band met Nederland. Een voorwaarde die geheel in lijn was met de politieke beweging Unie Suriname, die Ferrier samen met geestverwanten in 1943 had opgericht en waarvan de slogan luidde ‘Baas in eigen huis’.

Voor Ferrier, een genuanceerde, verbindende en diplomatieke bestuurder, was Suriname een gelijkwaardig deel van het Koninkrijksverband. Tegelijkertijd hechtte hij waarde aan het onderhouden van de bijzondere banden tussen Suriname en Nederland.

Voor de emancipatie van Suriname als geheel en individuele Surinamers in het bijzonder was het echter van wezenlijk belang om hen te wijzen op hun eigen kracht en autonome vermogens om zelfstandig hun land te besturen. De zelfstandigheid van Suriname in 1975 paste dan ook goed bij Ferriers wensbeeld van een volk dat de regie in eigen hand neemt. Het proces om te komen tot onafhankelijkheid was echter zowel maatschappelijk als politiek (nationaal en internationaal) onrustig en onzeker.

Toch bleef het In Suriname relatief rustig. Tot Bouterse en andere militairen in 1980 een coup pleegden. Ferrier was tot dat moment president van de republiek Suriname, maar trad vrijwillig af toen de militairen de grondwet buiten werking stelden. Desondanks bleef Ferrier zijn droom van een vrij, onafhankelijk en rechtvaardig Suriname fier overeind houden, tot aan zijn overlijden in 2010 op 99-jarige leeftijd.

We kunnen vandaag de dag nog altijd veel leren van verbindende leiders als Johan Ferrier. Hoe groot de spanningen tussen Suriname en Nederland altijd ook zijn geweest, nimmer gaf hij toe aan onmiskenbare sentimenten van polarisatie of haatzaaierij.

Hoe anders is het hedendaagse maatschappelijke en politieke klimaat in zowel Suriname als Nederland. Suriname is een land dat zowel economisch, maar ook politiek en moreel, feitelijk failliet is. Nederland is een land waarin de verharding en verruwing van verhoudingen in zowel samenleving als politiek dieptepunt na dieptepunt bereiken.

Net als in revolutiejaar 1968 is de wereld op drift en is het wantrouwen van burgers richting de overheid en politiek groot. En dat merkt ook het Johan Ferrier Fonds. Een fonds dat geheel in de geest van de naamdrager kleinschalige projecten in Suriname mogelijk maakt op het gebied van onderwijs en cultuur. Surinamers lijken meer vertrouwen te hebben in zulke particuliere fondsen dan in hun overheid.

En ondanks dat de relatie tussen de Surinaamse en Nederlandse overheid nog nooit zo slecht is geweest, is er nog altijd sprake van solidariteit vanuit Surinaamse Nederlanders met Surinamers in het land van hun (voor)ouders. Solidariteit in de vorm van het overbrengen van voedsel, kleding, medicijnen, maar ook geld.

Tegelijk lijkt de Surinaamse diaspora in Nederland nog niet het maximale te willen doen om écht solidair te zijn met Suriname. Hun wantrouwen ten opzichte van de Surinaamse politiek slaat over naar het Surinaamse volk als geheel. En dat is betreurenswaardig. Want juist de bijdrage van de Surinaamse diaspora aan kleinschalige projecten van en voor Surinamers, gestoeld op eigen kracht en optimisme, kunnen de tijdloze droom van Johan Ferrier waarmaken.

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Cynthia Mc. Leod

Cynthia Mc. Leod

       Vorige pagina

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoon, close-upEnkele jaren geleden gaf Cynthia Mc. Leod één dag voor de herdenking van de afschaffing van de slavernij in Suriname een interview aan het dagblad Trouw.

Hieronder een aantal passages uit dat interview.

De slavernij-afschaffing is een nationale feestdag in Suriname?
Ja. Alleen bij ons heet het ‘Dag der Vrijheden’. Het is niet alleen een feestdag voor de Creoolse bevolking, maar voor iedereen in Suriname. Er gebeurt van alles.

Allerlei Creoolse tradities worden herdacht. Er zijn feesten, wedstrijden, filmvoorstellingen, toneelstukken en shows met traditionele Creoolse klederdracht, kotto’s. Op de avond ervoor wordt sinds enkele jaren de Miss Alida-verkiezing gehouden.

Miss Alida-verkiezing, wat is dat?

Een soort beautycontest voor het mooiste Creoolse meisje. Ook moeten de meisjes vragen over het slavernijverleden beantwoorden. Het is opgedragen aan de mooie slavin Alida, die op haar zestiende werd gedood door haar meesteres Susanna du Plessis.

Susanna du Plessis is de bekendste vrouw in de Surinaamse geschiedenis, omdat ze zo’n wrede slavenmeesteres was. De man van Susanna du Plessis keek naar het mooie slavinnetje Alida en streelde haar borsten. De meesteres merkte dat, heeft toen haar man niet thuis was het meisje geroepen en haar borsten afgesneden. Deze serveerde ze tijdens het diner op een dekschaal aan haar man. Het meisje is op de stoep doodgebloed.

Zulke verhalen leven nog steeds in Suriname?

Ja, er worden steeds meer verhalen over slavernij verteld. Surinamers zijn hun eigen geschiedenis gaan waarderen. Dat was vroeger wel anders. De koloniale overheid deed er alles aan om de mensen te ‘verhollandsen’. Over slavernij moest je niet meer praten, dat was voorbij. In de volksklasse werden wel eens verhalen verteld, maar in de betere kringen sprak je daar niet over. Alles wat met Surinaams of Creools te maken had, was niet goed, niet mooi en niet netjes.

Is het verleden nog steeds pijnlijk voor Surinamers?

Soms kunnen herinneringen emotioneel zijn. Maar om nou te zeggen dat de mensen er nog gebukt onder gaan, dat denk ik niet. Suriname is het product van de slavernij. Het is nog overal zichtbaar. Gebouwen, plaatsen en mensen herinneren ons er dagelijks aan.

Maar de mensen in Suriname gaan er niet eeuwig om huilen en jam. Ze weten er mee om te gaan en kunnen om bepaalde dingen lachen.

Uw laatste boek ‘Slavernij en de Memorie’ noemt u een gezicht voor slavernij. Wat bedoelt u daarmee?

Het boek is geschreven om Nederlanders in te lichten over dat deel van de geschiedenis dat ze niet kennen. Jarenlang is de slavernij bewust verzwegen, onder het vloerkleed geveegd, terwijl het in de geschiedenislessen op scholen hoort. Als slavernij nu maar drie jaar had geduurd dan had je kunnen zeggen, ach wat maakt het uit.

Maar 300 jaar kan je niet maar zomaar aan de kant zetten. Praten over minder mooie zaken, zoals slavernij, is in Nederland iets van de laatste tijd. Zeker nu er nazaten van slaven in Holland wonen, is het belangrijk om duidelijk te zijn over historie. Ook zij moeten leren ermee om te gaan. Ik heb de geschiedenis in eenvoudige taal opgeschreven, zodat iedereen het kan begrijpen. Ook de gewone man van de straat.

U geeft geschiedkundige lezingen en rondleidingen in Suriname, heeft historische musicals geschreven. Is het uw persoonlijke missie om slavernij in de bekendheid te brengen?

Dat lijkt inderdaad af en toe wel zo. Ik ben heel erg gefascineerd door de geschiedenis van Suriname. Juist doordat ik op school daar weinig over geleerd heb. Het Hollandse offensief in het onderwijs destijds werkt nu de andere kant op. Surinamers herleven nu hun Creoolse geschiedenis.

Uw volgende boek wordt het laatste, klopt dat?

Dat weet ik nog niet. Het gaat over meer recentere geschiedenis van Suriname. Maart volgend jaar komt het waarschijnlijk uit.

Morgen wordt een feestelijke dag?

Ja, zeker. Het is eigenlijk al weken feest, met al de voorbereidingen, toneelstukken en films. Maar morgen ben ik de hele dag op stap.

Tot zover dit interview in Trouw.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Scheepsramp S.S. Prins Willem ll

  Auteur: Jacob van der Burg

 

Scheepsramp S.S.  Prins Willem ll

       Vorige pagina

foto van Plantage Jagtlust.Vanaf 1884 werd de directe bootverbinding met Suriname onderhouden door de K.W.I.M. ( Koninklijke West-Indische Maildienst). Deze ging in 1912 op in de K.N.S.M. (Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij). De afzonderlijke vloten bleven bestaan tot de liquidatie van de K.W.I.M. in 1927.

De vloot van de K.W.I.M. heeft bestaan uit in totaal 32 schepen.

In de beginjaren van de stoomvaart was de reis naar West-Indië zeker niet zonder risico’s. Men had nog weinig ervaring met stoomschepen en de navigatiemiddelen waren ook beperkt. De zee was nog niet goed in kaart gebracht en onder het oppervlak lagen soms gevaarlijke rotsen verborgen. Kwam een schip eenmaal in nood, dan had men weinig communicatiemiddelen om hulp in te roepen.

Pas in het begin van de twintigste eeuw kwam de scheepstelegrafie op. In die eerste tijd was het alleen mogelijk om met behulp van morsesignalen met schepen te communiceren. De scheepstelegrafie werd met name gebruikt t.b.v. de passagiers. Rond 1900 waren er maar twee boten, een Duits en een Engels passagiersschip, die met een scheepstelegraaf waren uitgerust. De eerste Nederlandse schepen die daarmee waren uitgerust, waren schepen van de Maatschappij Zeeland tussen Vlissingen en Queensborough.

Tussen 1889 en 1915 zijn 7 van de 32 schepen van de K.W.I.M. vergaan, daarbij niet meegeteld de schepen die door oorlogsgeweld vergingen. Die zeven schepen waren: Oranje Nassau, Prins Frederik Hendrik, Prins Maurits, Prins Maurits (tweede schip met dezelfde naam), Prins Willem 1, Prins Willem 1 (tweede schip met dezelfde naam) en de Prins Willem ll.

De meeste indruk maakte het door onbekende oorzaak vergaan met man en muis, van de Prins Willem ll in 1910. Dit stoomschip werd gebouwd in 1890 en had net als zoveel schepen in die tijd ook nog de mogelijkheid om met zeilen te varen.

In krantenberichten uit de tijd van de ramp is te volgen hoe lang het soms duurde voordat de volle omvang van een scheepsramp duidelijk werd.

17 februari 1910. De Prins Willem ll vertrok op 21 januari van Amsterdam naar Paramaribo met aan boord 15 passagiers, 39 bemanningsleden en een volle lading stukgoederen. Het schip had daar ongeveer 8 februari aan moeten komen, maar is daar nog niet. Het laatste bericht dateert van 23 januari van Quessant, ‘s middags half 12.

Het lange uitblijven echter behoeft volgens de directie van de Maildienst geen aanleiding om directe ongerustheid te geven. Er zijn gelijke gevallen van vertraging bekend, vaak veroorzaakt door kleine ongevallen aan de machine. De route van de schepen van de Maildienst is Amsterdam, langs Quessant, langs (ten zuiden van) de Azoren, Paramaribo. Het traject Amsterdam-Paramaribo wordt gewoonlijk in 18 dagen afgelegd. Het is een weinig bevaren route, waarop de kans om spoedig een ander schip te ontmoeten niet groot is. Intussen kan de Prins Willem ll het drijvend, b.v. met een mankement aan de machine, zeer lang uithouden.

Proviand is er voor vijf maanden aan boord en als de kolen toch niet voor de voortbeweging gebruikt kunnen worden, kan men er tot in het oneindige water mee destilleren. Zo kan men dus, zonder gebrek, maanden lang ronddrijven en misschien met behulp van de zeilen een haven bereiken.

Toch was men wel degelijk ongerust. Op 12 februari vertrok uit Suriname op last van de Gouverneur het oorlogsschip Utrecht voor een zoektocht langs het laatste gedeelte van het gebruikelijk vaartraject van de mailboten. De zoektocht duurde tot 22 februari en leverde niets op
Inmiddels was in Nederland op 17 maart een bericht aangekomen, dat al eind februari een Franse visser een reddingsboei en een roeiriem van de Prins Willem ll had gevonden.

De rederij toonde zich nu duidelijk ongerust:

Hoewel uit het aandrijven van deze inventaris-artikelen niet direct de conclusie mag getrokken worden dat het ss Prins Willem ll vergaan is, omdat het alle losse artikelen zijn, die bij slecht weer betrekkelijk spoedig over boord kunnen geraken, zoo geeft het zeer zeker aanleiding het vermoeden uit te spreken dat het ergste te vrezen is.

Toen wat later het bericht kwam dat naast de eerste vondst een hoeveelheid kapotte zwemvesten en wrakhout was aangespoeld aan de Franse kust, kon men niet meer hopen op een goede afloop, getuige dit bericht van 19-3-1910 :

“Het vinden van de zwemvesten brengt wel volstrekte zekerheid, dat de Prins Willem ll met man en muis vergaan is. Blijkbaar hebben opvarenden van het schip, toen dit in zinkende staat verkeerde, gepoogd zich zwemmende met behulp van zwemvesten te redden. Zulk een wanhoopspoging wordt tijdens een orkaan, waardoor de Prins Willem ll schijnt te zijn belopen, zelden of nooit met succes bekroond. De aangedreven zwemvesten leveren hiervan ook thans weer het droevige bewijs.

In april kwam er een onderzoek van de Raad voor de Scheepvaart. Uit een getuigengehoor bleek dat het schip bij vertrek uit Nederland meer dan een uur voor anker had gelegen in het Noordzeekanaal in verband met de reparatie van een condensor.

Tevens verklaarden verschillende getuigen dat het onderzoek voor het uitreiken van het voorlopig certificaat van zeewaardigheid t.g.v. de grote drukte slechts oppervlakkig was geweest. Anderen daarentegen verklaarden dat het schip bij het vertrek volkomen zeewaardig was. In 1906 had het schip een grote reparatie ondergaan. Het had nieuwe ketels gekregen, terwijl veel vernieuwd werd.

In mei 1910 deed de Raad uitspraak.

De Raad concludeerde dat dat het schip alleszins tegen wind en zee bestand was en er een ongeluk gebeurd was. De stoomketels waren in orde, het defect aan de condensor was onbetekenend, de schroefas bevond zich in goede staat, de uitwatering bleek voldoende geweest te zijn, de lading was goed gestuwd, het schip niet overladen en de bemanning voor haar taak berekend. Tenslotte meende de Raad te mogen verklaren dat hij de oorzaak van de ramp niet vermocht aan te wijzen. Vermoedelijk was het schip 24 januari in een storm vergaan.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

De opstand op plantage Aliance (1902)

  Auteur: Jacob van der Burg

 

De opstand op plantage Aliance (1902)

       Vorige pagina

foto van Plantage Jagtlust.Plantage Alliance is één van de plantages waar een grote opstand onder de contractarbeiders heeft plaatsgevonden. De opstanden op plantages Zorg en Hoop (1884) en Mariënburg (1902) zijn echter veel bekender.

Toch vond ik twee artikelen met bijzonderheden over die opstand op Alliance.
Eén uit de tijd van de opstand en één uit de huidige tijd..

Dit is hoe een krant, de Surinamer, in 1902, de gebeurtenissen versloeg.

Maandagmiddag verspreidde zich door de stad de tijding dat onder de koelies op pl. Alliance oproer was uitgebroken en dat onmiddellijk een detachement militairen derwaarts vertrekken zou.

Dat het bericht gegrond was kan uit het volgende blijken, dat wij uit goede bron vernemen. Reeds eenige dagen heerschte er onder de immigranten der plantage ontevredenheid over te zwaar werk en het daarmede niet overeenkomende loon.

Zaterdag jongst leden staakten ze het werk; een 135-tal stak de Matappica over naar plaats Nieuw Meerzorg, vanwaar zij te voet de langen weg naar Frederiksdorp aflegden. Daar gingen ze zich bij de Districts- Commissaris beklagen, maar dewijl plantage Alliance tot het district Cottica behoort, werden ze verwezen naar den Commissaris van dat district.

Toen de ontevredenen Maandag op de plantage terugkeerden, was Commissaris Kremer van Ephrata bereids aanwezig met den hoofdagent Spetter en den beambte Hooghart, ten einde een onderzoek in te stellen. De koelies echter geliefden niet het einde daarvan af te wachten. Nadat zij door de politieagenten van het station naar het kantoor der plantage geleid waren, stelde zich de aanvoerder, een zekere Djompa, zich zoo brutaal aan, dat de Commissaris meende last te moeten geven, hem in hechtenis te nemen.

Toen echter namen de koelies een dreigende houding aan, begonnen met steenen, flesschen, stukken hout en ijzer en andere projectielen te werpen, zoodat de Commissaris, de agenten van politie, de Directeur der plantage en de Opzichters hun heil moesten zoeken in de vlucht naar de kantoren en de opzichterswoningen. Er werden eenige schoten gelost op de achtervolgers, waarvan er een paar gewond werden. Doch ook de Commissaris, de Directeur en een paar opzichters bekwamen min of meer ernstige wonden.

Het ergste echter waren de beide politiebeambten er aan toe. Ze hadden de wijk genomen in de richting der rivier, werden echter achtervolgd en door projectielen getroffen, waardoor zij ernstige wonden bekwamen. Gelukkig dat zij aan de rivier in een boot van een Anamiet opgenomen konden worden, anders waren zij wellicht door de woedende menigte meedoogenloos afgemaakt.

Dinsdagmorgen zijn ze in de stad aangebracht en ter verpleging in het Militair Hospitaal opgenomen.

Hun toestand is niet van dien aard dat er levensgevaar aanwezig is; maar ze zijn erg toegetakeld. Ook één der opzichters en de Directeur zijn in de loop van den dag in het Hospitaal alhier opgenomen.

Toen het oproer uitbrak, werd er onmiddellijk om hulp geseind. Eerst kwamen er versterkingen der politiemacht opdagen, doordien Commissaris van Breen tusschen vier en vijf uur in den namiddag met een tiental agenten arriveerde. Toen reeds bedaarde de menigte. Tegen 7 uur kwamen uit Paramaribo de Procureur-Generaal en de Agent-Generaal aan, alsmede een detachement van 26 militairen onder bevel van luitenant Muys.

Deze laatsten echter stapten op Nieuw Meerzorg af, waar zij de nacht in het schoolgebouw doorbrachten.

Den volgenden dag werd wegens de dreigende houding der koelies noodig geacht de soldaten naar Alliance over te brengen. Dit maakte indruk op de muiters.

Het is maar te hopen dat de belhamels van dit oproer hun welverdiende straf niet zullen ontkomen.

Hierna volgt een passage uit de Suriname Heritage Guide van Philip Dikland waarin de geschiedenis van plantage Alliance wordt verteld.

De komst van de immigranten ging gepaard met strubbelingen over (te) lage lonen en slechte werkomstandigheden. Het was onvermijdelijk: het doel van de plantage-onderneming, zeker in de 19e eeuw, was het maximaliseren van de winst, en een middel daartoe was het minimaliseren van de lonen bij een zo hoog mogelijke arbeidsbelasting.

Reeds in 1878 was er een staking geweest tegen die zware werkomstandigheden. De leiding van de plantage werd gesteund door het gouvernement, en trad repressief op: 58 arbeiders werden gearresteerd, waarvan 10 werden veroordeeld. De werkomstandigheden bleven ongewijzigd.

In juni 1902 – nadat de nieuwe directeur van Alliance een loonsverlaging had doorgevoerd – leidde de brits-indische arbeider Jumpa Raigaroo een werkstaking voor betere lonen en behandeling. Het draaide opnieuw uit op een grote confrontatie met het gouvernement. Maar nu kregen de arbeiders gelijk: de lonen werden weer verhoogd en de directeur vervangen. Ook nu was de prijs hoog: 17 arbeiders werden veroordeeld tot 6 maanden dwangarbeid.”

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

 

Tamanredjo

Tamanredjo

       Vorige pagina

foto van Plantage Jagtlust.Tamanredjo is van oudsher bekend als een vestigingsplaats voor Javaanse immigranten die na afloop van een contract, elders moesten gaan wonen.

De man op onderstaande foto (uit 1917) heet Djojosoeparto en hij was één van de eerste bewoners van Tamanredjo. Ik vond zijn naam op de site javanenindiaspora.nl. Hierop staat o.a. een interview dat Hariette Mingoen in 2014 had met Sardjono John Djojosoeparto, een aangenomen zoon van Djojosoeparto. Hierin vertelt hij uitgebreid over zijn vader.

Het loont de moeite het hele verhaal op die site te lezen (link onderaan deze pagina). Hieronder enkele passages uit het interview.

Ik ben op 3 oktober 1931 geboren in Mariënburg en ben geadopteerd door Djojosoeparto. Djojosoeparto trok na de contractperiode met vijf gezinnen naar wat nu Tamanredjo is, om een nieuwe vestiging te beginnen. Zij maakten het oerwoud open. Ons huis was gebouwd van ‘prasara’ en stond helemaal aan het begin van Tamanredjo, de plek die nu bekend staat als ‘Ondro Bong’. Ik was nog niet eens een jaar oud toen ik met Pak Djojosoeparto naar Tamanredjo kwam. Voor de komst van de vijf gezinnen, was er iemand die zich al in het oerwoud gevestigd had. Hij heette Bardan. Hij werd echter niet erkend door de Commissaris, omdat zijn vestiging bij hem niet bekend was. De vijf gezinnen breidden zich uit en er kwamen meer mensen. Ex-contractanten werden hier naar toe gebracht om zich te vestigen. Mijn vader en de vijf gezinnen openden het bos als pioniers en mijn vader werd aangewezen om de lurah (dorpshoofd) te zijn. In Mariënburg woonden in die tijd veel meer mensen dan in Tamanredjo. Het contact en het verkeer over en weer ging moeizaam omdat er geen weg was. Mensen moesten lopen op de ‘damrail’. Dat nam veel tijd in beslag.”

Tot zover het verhaal van de zoon.

Op het Register van Javaanse immigranten vinden we wat meer bijzonderheden over Djojosoeparto. Hij werd geboren in 1893. Zijn vaders naam was Maridjo en het dorp waar hij vandaan kwam was Mlowoh in het district Wirosari, gewest Semarang. In 1917 kwam Djojosoeparto naar Suriname. Hij had verschillende contracten, maar werkte het langst op Mariënburg, waar in 1930 zijn contract afliep. Djojosoeparto trouwde driemaal en stierf in 1957. De verhuizing naar Tamanredjo wordt niet vermeld, maar alle verdere gegevens kloppen met wat de zoon in het interview vertelt.

Wanneer en op welke wijze de vestigingsplaats de naam Tamanredjo heeft gekregen is niet duidelijk. De naam Tamanredjo, als verblijfplaats voor kortere of langere tijd, wordt gevonden in bovenstaand register bij 138 personen. Voor het eerst in 1931.

Bij 8 anderen is Tamanredjo het dorp op Java waar ze vandaan kwamen. Hoewel in het register geen verband werd gevonden lijkt het aannemelijk dat de vestigingsplaats in Suriname genoemd is naar dit dorp op Java. Overigens werd éénmaal een familienaam Tamanredjo gevonden. In 1952 koos Waginem, dochter van Bok Goeweg de achternaam Tamanredjo.

Pas in1937 werd door Gouverneur Kielstra officieel Tamanredjo tot dorpsgemeente benoemd. Het idee van de gouverneur was om kleinschalige ‘dessa’s’ aan te leggen volgens het model zoals hij dat in zijn tijd in Indië had meegemaakt.

De vestigingsplaatsen kregen gedeeltelijk een eigen bestuur. Een aantal taken hoefden niet meer door het Gouvernement uitgevoerd te worden. Als voorbeeld noemde het Gouvernement: onderhoud gemeenschappelijke openbare werken, medewerking met politie bij strafbare feiten, invordering belastingen, uitgeven van zaaipadi, enz.

Met het vertrek van Kielstra in 1943 verdween de ijveraar voor het idee van dorpsgemeenschappen. Toch duurde het nog tot 1980 voor ze officieel opgeheven werden.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

De laatste grote bospatrouille

De laatste grote bospatrouille

       Vorige pagina

De man op deze foto, Kapitein Broos, was aanvoerder van een groep Marrons, levend bij de Surnaukreek, een zijtak van de Surinamerivier. Zijn naam is vooral bekend vanwege onderstaande gebeurtenissen, hier beschreven in een Volkskrant uit 1996.

foto van Plantage Jagtlust.Een jaar voor de afschaffing van de slavernij in Suriname maakte het Nederlands koloniaal bestuur zich ernstig zorgen over de toekomst. Weglopers konden in de zeventiende en begin achttiende eeuw nog worden aangepakt via ‘bospatrouilles’, mensenjachten waarin ze werden opgejaagd, vermoord en van hun rechterhand ontdaan voor de daarop gezette premie. Dorpen werden afgebrand en kostgronden vernield, alles in de verwachting dat de hongersnood de weglopers zou doen terugkeren en toekomstige vluchters zou afschrikken. Het was een ‘politionele actie’ in zuivere vorm.

Sinds 1848 was Nederland een parlementaire democratie. De minister van Koloniën moest aan de kamer verantwoording afleggen, en die kamer was liberaal. Op bospatrouilles in Suriname rustte een licht taboe. Besloten werd dat de afschaffing van de slavernij in Suriname gepaard zou gaan met amnestie voor alle vluchters – niet in de laatste plaats om arbeidskracht terug te lokken. Maar ook de belangen van de plantage-eigenaren moesten worden beschermd.

Nederland wist weer eens niet goed raad met Suriname. En zo kon het gebeuren dat de minister van Koloniën de gouverneur van Suriname toestemming gaf voor een ongebruikelijk infrastructureel project. Een volgens de gouverneur, ‘blijvende’ oplossing voor het weglopersprobleem was : de aanleg van een communicatiepad tussen de Surinamerivier en de Commewijnerivier.

Het pad zou het deel van het oerwoud ontsluiten waarin gevluchte slaven hun heenkomen hadden gezocht. Geen pad voor nieuwe bospatrouilles, alleen voor iets dat daarop leek. Een pad dat toekomstige weglopers zou ontmoedigen en waarlangs – mooi meegenomen – de reeds gevluchte slaven het goede nieuws van de amnestie zou kunnen worden gebracht. Het plan werd uitgevoerd, maar de Nederlandse expeditie die in november 1862 via het communicatiepad het bos in trok, mislukte op jammerlijke wijze.

De soldaten droegen geweren die niet waren geladen. Bij het eerste vijandelijke schot namen lastdragers en gidsende indianen de benen. De kogels en kanonnen die later werden ingezet, troffen kennelijk geen doel. De expeditie was een treurig slot van tweehonderd jaar strijd tegen de marrons.

Deze geschiedenis staat beschreven in het boek ‘Het kamp van Broos en Kaliko’.

In het boek wordt ook een historisch niet geboekstaafde latere ontmoeting tussen Broos en de opdrachtgever tot de patrouille beschreven. Deze laatste vraagt aan Broos waarom hij toch de blanken die met vreedzame bedoelingen kwamen, had aangevallen.
Broos verklaarde dat hij het voorgevallene betreurde, maar dat de schuld niet bij hem, maar bij de bakra’s had gelegen. Hij wist helemaal niet dat ze ongewapend waren. Als de bakra’s met hem in verbinding wilden komen hadden ze witte en zwarte vlaggetjes moeten ophangen op een plek aan de rivier.

Tot zover de krant.

In hoeverre bovenstaand gesprek echt heeft plaatsgevonden blijft de vraag. Wel weten we dat Broos en veel volgers bij de emancipatie de verlaten plantage Rorac in bezit namen. Uiteindelijk werd de plantage hun officiëel geschonken.

Nazaten van kapitein Broos zijn de families Babel, Langveld en Deekman.

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Het slavenschip Leusden

Het slavenschip Leusden

       Vorige pagina

Onderzoekers die menen dat het allemaal wel wat meeviel met die slavernij, richten zich vaak op één argument van hun “tegenstanders” en zetten hier vraagtekens bij. Lukt het ze een deuk te schieten in dat ene argument dan wordt geconcludeerd dat alle verhalen over die slavernij met een korrel zout genomen moeten worden.

En als de onderzoeker zelf niet die conclusie trekt dan is er altijd wel iemand die in de populaire pers met de conclusies op de loop gaat. Zeker als de mening komt van een wetenschappelijk geschoold onderzoeker.

Een voorbeeld is het percentage slaven dat de overtocht van Afrika naar Suriname niet overleefde. Toen critici kwamen met een percentage van 15%, werd daar door andere onderzoekers meteen tegenover gesteld dat het percentage omgekomen bemanningsleden net zo hoog lag.

Alsof daarmee ook alle omstandigheden rond het verblijf op een slavenschip wel mee zouden vallen. Er vielen trouwens ook slachtoffers onder de slaven, die niet het gevolg van ziektes of ondervoeding waren.
Iets dergelijks is het geval bij de laatste reis van het slavenschip Leusden in 1738.

Op 1 januari van dat jaar verging voor de monding van de rivier de Marowijne dit slavenschip. Door een navigatiefout van de kapitein, die meende bij de Surinamerivier te zijn aangekomen, liep het schip aan de grond.

Het schip kapseisde, de slaven die net aan dek gelucht werden, werden teruggedreven in het slavenruim, waarna de bemanning die vreesde dat zij zich op haar zouden wreken, de luiken dichtspijkerde. Van de 716 in Afrika ingescheepte gevangenen, kwamen er slechts 16 in Paramaribo aan, 664 verdronken in het dichtgespijkerde ruim en 20 waren onderweg al overleden.

Deze geschiedenis is lang onbekend gebleven. Pas in 2011, toen de Surinamer Leo Balai over deze geschiedenis een proefschrift schreef, werd er meer aandacht aan besteed. Toch is het, ook in Suriname, bij veel mensen niet bekend.

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

 

Titel: Het slavenschip Leusden
Auteur Leo Balai

368 pagina’s
ISBN  9789057307294
 

De oudste geschiedenis van Paramaribo

De oudste geschiedenis van Paramaribo

       Vorige pagina

foto van Plantage Jagtlust.“Voor de komst van de Europeanen hebben inheemsen langs de Surinamerivier (Suri Enija) gewoond. De hele omtrek (Palmentuin, Torarica, Waterkant en Combé) was één groot dorp. Dit dorp werd genoemd naar het groot opperhoofd “Para Moro”.

De kreek die dwars door het dorp liep, werd genoemd naar het dorp, n.l. Para Morokreek, nu bekend als Sommeldijkse Kreek. Het gebied van de Palmentuin was toen een aanmeerplaats voor boten.

Het was ook de plek waar mensen bijeenkwamen om te feesten. De aanmeerplaats werd REBHO (waterkant) genoemd. Dus zo ontstond PARA MORO REBHO, letterlijk: Het dorp aan de waterkant. Zo ontstond de naam Paramaribo. Dit deel van de geschiedenis is mondeling van ouder op kind overgedragen, omdat inheemsen geen geschreven geschiedenis kenden.”

Dit interessante stukje was voor mij aanleiding om, met als bron de West-Indische Encyclopedie (uitgegeven in 1917), me eens verder te verdiepen in het ontstaan en de groei van Paramaribo. Er blijken meerdere verhalen te bestaan.

Over de betekenis van de naam Paramaribo verkeert men in het onzekere. De naam is waarschijnlijk van zuiver Indiaanse oorsprong. Het blijkt dat er in 1613, dus 37 jaar voordat de Engelsen de kolonie Suriname stichtten, al een Amsterdamse handelspost gevestigd was bij het Indianendorp Parmarbo (of Parmurbo). Dit gebeurde op de ter plekke aanwezige zand- en grintritsen.

Deze ritsen zijn zand-, kalk- en schelpruggen waar regenwater gemakkelijk opgenomen wordt. Nagenoeg de hele duur van de Engelse heerschappij (1652-1667) was niet Paramaribo, maar Thorarica de hoofdplaats. Wel was er al de kleine nederzetting Paramaribo, maar vermoedelijk niet meer als Indiaanse nederzetting.

In 1678 werd deze beschreven als “een open vlek met eenighe verstroyde huysen”. Toen gouverneur Van Aersen van Sommelsdijk in 1683 in Suriname aankwam vond hij “het Vlek Paramaribo te bestaan in zeven- of acht en twintig Huizen, meest Herbergen en Smokkelaarskroegen”. De huizen waren van hout en bijna alle met palmbladeren gedekt.

Aanvankelijk werden langs de Waterkant en de hoge schelprits, de tegenwoordige Gravenstraat, huizen gebouwd. Het door Van Aersen aangelegde kanaal, naar hem Sommelsdijkkreek genoemd, draineerde het lage land ten Noorden van deze straat.
Evenwijdig aan de Gravenstraat, eveneens op een hoge schelprits ontstond de Keizerstraat. Tot lozing van het lage terrein tussen deze straten werd later de Knuffelsgracht gegraven, met een noordelijke tak, het Viottekanaal en een zuidelijke tak, het Picornokanaal. De westelijke grens werd gevormd door de huidige Zwartehovenbrugstraat.

Hierna ging de uitbreiding snel. Rond 1700 telde de stad al ongeveer vijfhonderd huizen, waarvan twee van steen, de rest nog van hout. Onder gouverneur Mauricius (1742-1751) breidde het aantal huizen met een derde uit. In 1773 werden aan het Corps De Vrije Negers de erven uitgegeven die de bekende wijk Frimargon zouden vormen.

Rond 1915 schetst de West-Indische Encyclopedie o.a. dit beeld van Paramaribo.

De grootte van de stad beslaat een oppervlakte van 8000 hectare bij een inwonertal van 35000 personen. Er zijn drie overdekte markten in de stad, waarvan de eerste al in 1876 werd aangelegd.
Van straatverlichting was er reeds in 1768 sprake; daarna weer in 1877, maar eerst in 1886 kwam er een petroleumverlichting tot stand, in 1899 vervangen door gaslicht.

Het drukste verkeer heeft plaats aan den Waterkant, waar de schepen laden en lossen, waar de vaartuigen van de plantages en gronden aanleggen en waar ook de kramen der Syriërs staan. Ook langs de markten is veel drukte, vooral in de morgenuren, wanneer de keukenmeiden haar inkopen doen en de nieuwtjes van den dag bespreken. Drukke straten zijn ook de Saramaccastraat, de Steenbakkerijstraat en de Zwartenhovebrugstraat. Gedurende het heetst van den dag zijn de straten stil.

Trams bezit Paramaribo nog niet. Een 20 tal jaren geleden werd er een proef genomen met een soort omnibus, door muilezels getrokken, maar de straten bleken te slecht en de onderneming werd opgeheven. Eigen rijtuigen hebben zoo goed als alleen de geneesheeren, en de huurrijtuigen laten veel te wenschen over. Auto’s hebben pas een vijftal jaren geleden hun intrede gedaan.

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg