Javaanse contractarbeiders

Javaanse contractarbeiders

Javaanse contractarbeiders

Tussen 1890 en 1939 kwamen ruim 33.000 Javaanse contractarbeiders naar Suriname. Hoofdreden voor hun komst was de stagnatie in de aanvoer van Hindostanen. Omdat zij altijd Engelse onderdanen waren gebleven, had dit land bepaalde eisen gesteld met betrekking tot de werkomstandigheden.

Toen de zorg naar de mening van de Engelse regering te kort schoot was er al eens een tijdelijke stop afgekondigd. Later werd, ook omdat Engeland de arbeiders zelf goed kon gebruiken, definitief een eind aan de Hindostaanse immigratie op contractbasis gemaakt.

Voordeel voor de Nederlandse regering was dat over de werkomstandigheden van de Javanen met niemand onderhandeld hoefde te worden.

Aan hun arbeidsomstandigheden werden minder eisen gesteld. Nadeel van de Javanen was dat veel van hen niet ingesteld waren op de zware landarbeid. Voor het gouvernement een reden om wat leeftijd betreft vooral naar jonge mensen te streven.

De Javanen werden op 27 plantages te werk gesteld. Na afloop van een eerste contract hadden ze de keuze om een nieuw contract te sluiten, op kosten van Nederland naar Nederlands-Indië terug te gaan, of in Suriname te blijven. In dat laatste geval ontvingen ze een premie in geld om een vestiging te bekostigen. Het gebeurde daarbij soms dat men in eerste instantie het geld aannam en later toch terug wilde. In dat geval moest eerst gespaard worden om de terugtocht te bekostigen.

Evenals bij de Hindostaanse contractarbeiders is er ook over de Javaanse arbeiders een uitgebreide database opgesteld.
8.000 Javanen zijn na afloop van hun contract naar West-Indië teruggekeerd. De overige 25.000 zijn al dan niet noodgedwongen in Suriname achtergebleven.

De eerste groep “immigranten” bestond uit 94 personen, 62 mannen en 32 vrouwen. De groep was op initiatief van de Nederlandse Handels Maatschappij geworven om te werk gesteld te worden op de de suikerplantage Mariënburg.

In de jaren hierna waren werving, transport en tewerkstelling een taak van de Nederlandse overheid.

Uit bovengenoemde database zijn een aantal gegevens over Jagtlust gefilterd.
Totaal over de gehele periode bezien, hebben er 953 Javanen op Jagtlust gewerkt. Voor 793 was het de eerste contractarbeid in Suriname, de overigen hadden eerst op een andere plantage gewerkt.

De Javaanse historicus Paul Mangoenkarso heeft de eerste groep Javanen op Mariënburg uitgebreid in beeld gebracht. Voor ons verhaal is, met gebruikmaking van enkele criteria uit zijn onderzoek, de eerste groep Javanen die op Jagtlust aankwam in 1898, wat nader bekeken.

Die eerst groep, gearriveerd in twee transporten, bestond uit 65 personen, 46 mannen en 19 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de mannen was 23.9 jaar, van de vrouwen 21.7 jaar. Bij aankomst moesten tien personen wegens ernstige ziekte opgenomen worden in het hospitaal. In de eerste tien jaar overleden 8 personen, van wie 4 in het eerste jaar. Van die 8 personen werd tweemaal als doodsoorzaak verdrinking gemeld. In de overige gevallen was een ziekte de doodsoorzaak.

Met betrekking tot het afsluiten van vervolgcontracten bleek dit vooral bij de mannen favoriet. De vrouwen lieten het meestal bij één contract.

Uiteindelijk verkozen 20 Javanen om terug te keren naar Nederlands-Indië. Procentueel gezien waren dit vooral mannen. Slechts vier vrouwen gingen terug.

Tot 1930 waren de meeste Javanen in Suriname werkzaam op de plantages. Als gevolg van de crisisjaren sloten echter veel plantages. De werkloos geworden Javanen stapten over naar de kleine landbouw.

Ze begonnen voor zichzelf, hierbij geholpen door de overheid die opgeheven plantages verkavelde tot kleine perceeltjes.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

 

Moord op plantage Jagtlust

Moord op plantage Jagtlust

A.C.W. Lionarons, zoon van de de directeur, den heer A.J. Lionarons

Een krantenbericht uit 1891:
“Den 16 den September is op de cacao-plantage Jagtlust een vreeselijke moord gepleegd op de directeur, den heer A.J. Lionarons.

Deze heer begaf zich ‘s ochtends naar het veld, toen hij dicht bij zijn woonhuis werd aangevallen door een Brits-Indische koelie, die wraak jegens hem koesterde, omdat hij op aanklacht des heeren Liarons was veroordeeld geweest wegens luiheid. De koelie viel den directeur aan, bracht hem eerst met een scherp houwer een slag op handen, rug en hoofd toe en sneed hem toen de romp van het hoofd.”

En op 12-2-1892 werd gemeld:

“Naar wij vernemen is het vonnis van de door het Hof van Justitie onlangs ter dood veroordeelden Brits-Indische immigrant, wegens de door hem op den gezagvoerder van plantage Jagtlust gepleegde moord, door Z. Exc. den Gouverneur, den Raad van Bestuur gehoord, veranderd in 20 jaren dwangarbeid.”

Jaren later meldde de krant dat het de man gelukt was uit detentie te ontsnappen, waarna hij zelfmoord heeft gepleegd. Hij was niet de enige. Moord en zelfmoord kwamen veel voor onder deze groep immigranten, getuige onderstaande ingezonden brief uit 1899:

“Op l.l. Zondagavond zoo lezen wij in De Surinamer van Donderdagavond 17e als nieuws: heeft een koelie op plantage Jagtlust zijn vrouw om het leven gebracht, sedert dien tijd is hij spoorloos verdwenen. En juist nu, een maand geleden, t.w. donderavond den 20e Augustus: Op plantage Jagtlust hebben twee koelies door ophanging een eind aan hun leven gemaakt.

Tevoren, zegt men, hadden op die plantage ook enige gevallen van zelfmoord plaats gehad, zonder dat de nieuwsbladen er melding van hadden gemaakt. Ons dunkt de plantage Jagtlust geen gelukkige immigrantenplantage te zijn. Onwillekeurig komen dan vragen in ons op: Zou er geen reden zijn voor deze moord en zelfmoord en ligt het niet op de weg van het Bestuur der kolonie om een streng gerechtelijk onderzoek hier in het werk te doen stellen?

We kunnen er slechts in het voorbijgaan op wijzen dat de Agent Generaal der Immigratie en de eigenaar van den plantage Jagtlust in één persoon verenigd is. Misschien kan het volgende, dat mij als feit door iemand op Jagtlust wonende is medegedeeld, den Justitie, Politie of Gouvernement tot leidraad strekken om te weten hoe de vork in de steel zit. Ik hoor n.l. dat de winkelier op Jagtlust een contract met de plantage heeft, dat al de op de plantage aanwezige immigranten verplicht zijn alles wat zij nodig hebben van de winkel en nergens anders van te betrekken. Iemand -de meerderheid der bevolking is koelies- die durft van de stad wat mede te nemen wordt gestraft met confiscatie van zijn goed”.

Hierna ontspon zich in de krant een discussie tussen verschillende personen of het klimaat op Jagtlust wel of niet vriendelijk voor de koelies was.

De algemene tendens was trouwens, los van Jagtlust, dat er strenger tegen de koelies opgetreden moest worden.

In een recent verschenen boek “De nieuwe awatar van slavernij” werpt de Hindostaanse historicus Bhagwanbali een heel ander licht op de moord op directeur van Jagtlust. Beschreven wordt dat veel Hindostanen van hun verdiende loon ook nog een bedrag spaarden. Omdat hen niet was toegestaan zomaar naar Paramaribo af te reizen (om daar het geld bij een bank te storten) gaven ze het in bewaring bij de directeur van de plantage.

Toen de arbeiders later om het bedrag vroegen, was het verdwenen. Klachten bij de gouverneur hielpen niet. Deze antwoordde dat de arbeiders maar niet zo dom hadden moeten zijn hun geld bij de directeur in bewaring te geven. Frustratie hierover zou de reden voor de moord zijn geweest.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Hindostaanse contractarbeiders

Hindostaanse contractarbeiders

Afbeeldingsresultaat voor contractarbeidersAangezien de regering in Nederland er weinig vertrouwen in had dat de slaven na tien jaar werken onder Staatstoezicht op de plantages zouden blijven, werd een oplossing gezocht in het werven van arbeiders uit Brits-Indië. Hiertoe werd met het Engelse gouvernement een overeenkomst gesloten met daarin een aantal waarborgen.

Na 1873 kwam een grootscheepse immigratie op gang van contractarbeiders die al in Brits-Indië een contract bij lokale wervers (ronselaars) hadden getekend. Op de contracten was de zogenaamde poenale sanctie van toepassing, een regel die al in 1856 in Suriname was ingevoerd toen op kleine schaal Chinese en Javaanse arbeiders aangesteld werden. De poenale sanctie hield in dat op de arbeidsovereenkomst de strafwet van toepassing was.

Contractueel waren de arbeiders verplicht evenveel arbeid te verrichten als de voormalige slaven. Lukte dit niet dan kon men wegens luiheid of verzuim straf verwachten. Ook verlaten van het werk, desertie, werd gestraft. In de oude bepaling was de gezagvoerder van de plantage degene die bepaalde of er straf moest worden toegepast. In 1863 werd dit de districtscommissaris en tien jaar later de kantonrechter. Onder de straffen die toegepast mochten worden vielen ook de lijfstraffen.

Wat lichaamsbouw en conditie betreft bleven de Hindostanen achter bij de sterker gebouwde negers. Het niet halen van de arbeidsprestatie was dus geen zeldzaamheid. Ten einde krachtige werkers te verkrijgen, werd met betrekking tot het ronselen bepaald dat bij mannen de gemiddelde leeftijd 22 jaar moest zijn en bij vrouwen 18 jaar.

Het contract duurde vijf jaar. Na die periode waren er drie keuzes: een nieuw contract voor vijf jaar, vrije passage terug naar Brits-Indië of het beheer over een eigen stukje landbouwgrond. Ongeveer een derde van de arbeiders koos voor terugkeer. Aan de komst van Hindostaanse contractarbeiders kwam een eind in 1916 omdat de Britse regering de arbeiders zelf goed kon gebruiken.

Ook speelde mogelijk mee dat de Britten nogal wat bezwaren hadden tegen de omstandigheden waaronder de contractarbeiders moesten werken.

Op grond van immigratieregisters en namenklappers is rond 1999 een database tot stand gekomen met gegevens van Hindostaanse contractarbeiders, samengesteld met behulp van studenten van de Surinaamse universiteit. Het overzicht is niet per plantage opgesteld, wel is de plantage opgenomen bij de persoonsgegevens.

Vanaf 2010 is de database ondergebracht bij het Nationaal Archief in Nederland. Uit oude gegevens is bekend dat er 34304 Hindostaanse contractarbeiders naar Suriname gekomen zijn. Een aantal documenten is echter verloren gegaan. Van ongeveer 26500 personen konden gegevens verwerkt worden.

Daarnaast meldden de samenstellers dat door de haast waarmee de database opgezet moest worden en de hoeveelheid personen die er aan gewerkt hebben, er ongetwijfeld ook fouten opgetreden zijn. Overigens is het eigenlijk fout te spreken over een database van contractarbeiders omdat onder de geregistreerde immigranten ook veel kinderen en zuigelingen waren.

Van 960 Hindostanen op Jagtlust werden gegevens gevonden. Standaard staan o.a. vermeld: naam, geslacht, leeftijd, schip waarmee men was aangekomen, datum van aankomst, datum van contract(en) en soms sterfdatum of terugkeer naar het geboorteland.

De groep bestond uit mannen en vrouwen in de leeftijd van enkele maanden tot 45 jaar. Voor ons overzicht is de groep gesplitst in 5 subgroepen. Per subgroep wordt vermeld: aantal personen en percentage t.o.v. de totale groep

0-10 jaar: 97 personen, 10%
11-20 jaar: 228 personen, 24%
21-30 jaar: 568 personen, 59%
31-40 jaar: 60 personen, 6%
41-50 jaar: 7 personen, 1%

De verhouding man/vrouw is 2/1, waarnaar gestreefd werd bij de selectie in Brits-Indië, wordt aardig weerspiegeld in de cijfers. Deze verhouding gaat niet op bij de jongste groep, hetgeen niet onlogisch is. Dit betrof immers kinderen die met hun ouders mee kwamen of onderweg geboren werden. Ook bij de oudste groep ontbreekt deze verhouding. Dit ligt waarschijnlijk aan het kleine aantal personen. Het lijkt overigens aannemelijk dat deze enkelingen mee kwamen met jongeren in familieverband.

Totaal kwam 40% van de mensen in familieverband, 60% alleen.

Overleden tijdens de eerst contractperiode zijn 81 personen. Over de gehele groep is dit een sterfte van ongeveer 9%. Beschouwen we alleen de groep van 0-10 jarigen, overleden 21 kinderen, dan is dit zo rond de 20%.

Soms werd enkel vermeld dat iemand overleden was, maar ontbrak een datum. Deze aantallen zijn niet meegenomen.
202 Mensen zijn weer naar Brits-Indië teruggegaan, dus ongeveer 20%. Hierbij is niet gekeken naar de datum. Dus ook ouderen die later weer teruggegaan zijn, zijn in de cijfers meegenomen. Dit getal ligt lager dan in de literatuur over de gehele groep wordt vermeld. Waar overigens alleen gemeld werd “vertrokken”, zonder plaats van bestemming, is dit niet meegeteld.

Bij sommige personen staan veel meer gegevens vermeld en dat is soms sprekender dan zo’n enkel statistisch overzicht.
Zo was er een jong echtpaar, vertrokken uit Brits-Indië met twee jonge kinderen. Onderweg beviel moeder van een derde kind. Binnen een half jaar overleden in Suriname alle kinderen. Meteen na afloop van het eerste contract reisde men weer terug. Een andere geschiedenis is er van een oudere man.

Na enkele maanden werd hij opgenomen in een krankzinnigeninrichting. Drie keer werd hij ontslagen, maar telkens volgde ook weer een opname na een aantal jaren werk. Tenslotte stierf hij in de inrichting (mogelijk door zelfmoord). Maar er zijn ook de succesverhalen van mensen die na afloop van hun contract (of contracten) een stuk land kregen en daar succesvol een landbouwbedrijf begonnen of zich tenslotte in de stad vestigden. Het merendeel van de Hindostanen lijkt die weg te zijn gegaan.

Dit doet overigens naar mijn mening niets af aan de soms zeer moeilijke omstandigheden die men na aankomst in Suriname tegen kwam.

 

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Vrijverklaarde slaven

Vrijverklaarde slaven op Jagtlust bij de afschaffing van de slavernij

In een samenwerking tussen de Anton de Kom Universiteit in Suriname en de Universiteit van Nijmegen is men in het voorjaar van 2017 begonnen met het opstarten van een database van alle slaven uit laatste dertig jaar voor de afschaffing van de slavernij. Met meer dan tweehonderd vrijwilligers, worden scans van talloze handgeschreven formulieren geanalyseerd en de resultaten ingevoerd. Dit alles zal waarschijnlijk begin 2018 voltooid zijn.

Wat wel nu al valt te raadplegen is een database van vrijgemaakte slaven bij de afschaffing van de slavernij (1863). Deze database, het zogenaamde Emancipatieregister, is opgesteld door Okke ten Hove en Heinrich Helstone (te raadplegen via gahetna.nl). Ten tijde van de emancipatie telde Suriname rond 32000 slaven, waarvan 27000 op de plantages en de overigen in de stad.
Hoewel de gegevens over de emancipatie niet per plantage zijn gerangschikt, kan met enige moeite toch aardig wat informatie over Jagtlust naar boven gehaald worden.

Ten tijde van de afschaffing van de slavernij stonden 234 slaven bij Jagtlust geregistreerd. Hiervan verbleven 31 in Paramaribo, sommigen als huisslaaf van eigenaar Barnet-Lyon, anderen in verband met justitiële maatregelen. Sommigen waren wellicht ook uitgeleend aan andere eigenaren.

Op Jagtlust verbleven 203 slaven. De volgende achternamen kwamen op Jagtlust voor, per naam is hierbij aangegeven het aantal personen met die naam.

Besser (2), Blankot (1), Blinkert (3), Bonen (2), Borde (1), Borderel (1), Bosch (1), Brunswijk (1), Castelen (8), Dap (8), Degenschee (4), Dorenberg (1), Duikelaar (2), Duinkert (4), Duisternis (1), Eenling (1), Garo (3), Gondel (1)), Gram (1), Groenhart (4), Groots (1), Hagen (4), Haldorp (1), Herthoven (7), Hoogwater (3), Houtsnee (1), IJdan (1), IJzendop (1), Junkers (7), Kalkrep (1), Kennel (1), Kletter (8), Klomun (1), Koel (1), Krekko (1), Lamper (1), Leeuwin (2), Mar (1), Mazard (5), Meerkom (1), Meikrab (1), Meirak (8), Molensteen (7), Norma (1), Oosterveen (1), Peg (4), Pletter (1), Portman (1), Potal (3), Reukel (1), Rijaard (6), Rolador (4), Rozengaard (7), Schroef (1), Seinpaal (8), Sluizer (6), Sorghart (6), Stean (1), Surgard (1), Traviaat (1), Veen (3), Vluswijk (1), Vonsée (4), Vonske (2), Vrijdom (1), Wan (7), Westmade (1), Westroe (3), Windée (1), Winkelmade (1), Witsman (1), Witstede (4), Wonds (9).

Van een groot aantal slaven, niet allemaal, is de functie of bezigheid vermeld. Mijn verwachting was dat het grootste deel van de slaven in het veld werkzaam zou zijn. Niet logisch achteraf gezien, want op de plantage verbleven vaak hele families met familieleden in alle leeftijden.

De oudste slaaf was 72 jaar, de jongste 1 maand. Bovendien moesten er meer functies op de plantage ingevuld worden. Wel vormden de veldwerkers de grootste groep: totaal 61 personen, mannen en vrouwen. De grootste groep daarna, 28 totaal, werd gevormd door kinderen van 0 tot en met 8 jaar. Hun bezigheid werd omschreven als “spelend”. Verder waren er 20 jongeren van 9 tot en met 22 jaar. Bij hen stond de toevoeging “werkt op steen”.

In volgorde daarna werd de grootste groep gevormd door kinderen van 8 en 9 jaar. Deze groep telde 13 kinderen. Hun bezigheid werd omschreven als “in de tuin” Vermoedelijk betekent dit werken in moestuintjes of iets dergelijks. Om op de kleine kinderen te passen waren er 8 creoolmoeders, de oudste 72 jaar. Waarschijnlijk pasten ze ook op de zuigelingen, 8 in getal. Een relatief grote groep (11 ) werd gevormd door de halve (op halve kracht werkende?) merksters. Verder werden onder andere nog de volgende functies genoemd : kostwagter, timmerman, vroedvrouw, officier, bediende, malinker, huismeid, wasmeid, zager en dresneger.

Malinker = neger die door ouderdom of gebreken slechts licht werk kon doen, of helemaal niet tot werken in staat was.
Kostwagter = bewaker/verzorger.

Wat “werkt op steen” precies inhoudt, is me niet duidelijk geworden.
Zoals al eerder gezegd, de vrijgemaakte slaven waren nog verplicht tien jaar onder Staatstoezicht plantagewerk of andere werkzaamheden te verrichten. Het verschil met de periode daarvoor was dat ze nu betaald werden, maar ook voor hun eigen onderhoud moesten zorgen. En wat betreft tucht en disciplinaire maatregelen was het verschil met de slaventijd niet heel erg groot.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Beschouwing van den toestand

Beschouwing van den toestand

Geen automatische alt-tekst beschikbaar.De schrijver van dit boek met bovengenoemde titel, F.A. Kuhn, werkte vanaf 1816 in Suriname als arts.

Bij de publicatie van het boek in 1828 was hij, blijkens het titelblad: “Chirurgijn en chef van Z.M. troepen en hospitalen te Suriname mitsgaders stadsdoctor en phijsicus aldaar.” De titelplaat laat negerslaven op een plantage zien. Kuhn schreef kritisch over hun huisvesting, behandeling, straffen, voedsel en kleding. Hieronder volgt een gedeelte van de inleiding over de tocht van Afrika naar Suriname. Ik heb hierbij de originele spelling aangehouden.

“Reeds bij de verhuizing der Negers herwaarts hebben er verscheidene omstandigheden medegewerkt, om eene meer spoedige verandering dan gewoonlijk in hun physiek gestel te weeg te brengen; de hoofdzakelijkste dier omstandigheden willen wij hier niet voorbijgaan, maar dezelve met een enkel woord aanvoeren.

In de eerste plaats ligt eene gewichtige oorzaak in de slechte behandeling der Negers ten aanzien van de wijze van vervoer, vooral in de late jaren, dat deze menschenhandel, als het ware, ter sluiks gedreven werd.

Men bezigde daartoe slechts kleine, zeer snel zeilende vaartuigen, die, om hunnen scherpe toegesneden bouw, weinig innerlijke ruimte bezaten, en in deze werden de Negers, in een al te groot getal, nog erger dan beesten op elkander geladen, en, uit vrees van nagezet te worden, moesten zij, bij het gezigt van eenig vaartuig, altoos onder dek verblijven, waardoor de adembare lucht dermate bedorven werd, dat er dageIjks verscheidene in omkwamen.

Wilde men al des nachts van de duisternis gebruik maken, om de menschen bovenop het dek te laten, zoo had de koude en vochtige zeelucht op die naakte schepsels niet minder schadelijke gevolgen voor leven en gezondheid.

Een groot gedeelte van de weerbare mannen lag daarbij bestendig in ijzeren kluisters, en werd, uit vrees voor overmeestering van schip en equipage, hoogst zeldzaam en slechts bij kleine gedeelten in de vrije lucht gebragt. In de tweede plaats was spijs en drank niet alleen in de meeste gevallen slecht, maar ook, uit gebrek aan ruimte, zeer schaars voorhanden, en iedere tegenspoed in de reize maakte de portiën met den dag kleiner, en velen kwamen, uit gebrek aan het hoogst noodige, om het leven.

De schrijver herinnert zich, uit vroegeren tijd, gehoord te hebben van eene Carga, van welke van een getal van twee honderd en twintig hoofden, in den korten tijd van weinige dagen, negen en zeventig uit gebrek aan versch water, door het gebruik van zeewater stierven. In de derde plaats waren vrouwen en aankomende meisjes, ja zelfs kinderen, aan de vuile dierlijke driften van een hoop zedelooze en niet zelden met besmettelijke ziekten behepte matrozen prijs.

Men voege daarbij het verdriet, dat velen over hun onbekend lot gevoelden; een gevoel, meestal met het denkbeeld vergezeld, van hier of elders ter dood te zullen worden gebracht. Niemand zal het dus vreemd voorkomen, dat onder zoodanige omstandigheden een groot gedeelte bij de aankomst hier te lande in de ellendigsten toestand verkeerde.”

In hoeverre dit boek in het vaderland weerklank heeft gevonden laat zich raden. Het duurde in ieder geval nog bijna veertig jaar voordat de slavernij werd afgeschaft.

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Vee-tentoonstelling op Plantage Jagtlust

Vee-tentoonstelling op Plantage Jagtlust

Afbeelding kan het volgende bevatten: 5 mensen, zittende mensenVia het Surinaams Museum vond ik op internet bijgaande foto, met als titel “Opening vee-tentoonstelling op Plantage Jagtlust”.
De foto is gemaakt door Augusta Curiel (1873-1937).

Samen met haar zuster Anna legde ze in het begin van de 20e eeuw het leven in Suriname vast. Augusta nam de foto’s en Anna was haar assistente. Anna heeft nog geprobeerd na de dood van Augusta de zaak voort te zetten, maar dit werd geen succes. Vlak voor haar dood (1958) schonk Anna een groot aantal glasnegatieven aan het Surinaams Museum.

In 2005 ontdekte de curator van het Tropenmuseum de ruim 500 glasnegatieven in het depot van het Surinaams Museum in Fort Zeelandia.

Wanneer deze foto precies is gemaakt is niet duidelijk. Ook verdere gegevens over de tentoonstelling op Jagtlust zijn niet terug te vinden.

We moeten het doen met het onderschrift, waarin de namen staan van afgebeelde personen, waaronder de leden van de tentoonstellingscommissie en de jury. De derde persoon (zittend) van links wordt omschreven als Ella Talmer, maar ik ben er zeker van dat bedoeld wordt Ella Folmer. Zij was de vrouw van plantagedirecteur Tiddo Folmer.

Toen de Folmers na de tweede wereldoorlog naar Nederland terugkeerden maakten hun verhalen mij als kind al nieuwsgierig naar Suriname. De overige dames en heren van commissie en jury worden ook met name genoemd. De Javaan op de voorgrond heeft geen naam, hoewel hij eigenlijk de hoofdpersoon was, omdat hij een gouden medaille won voor zijn inzending.

En bijna helemaal rechts (staand) zien we de persoon die een zilveren medaille won. Ook hij heeft geen naam en wordt aangeduid als een koelie dominee van Jagtlust.

Waarschijnlijk mochten ze al blij zijn met dit hoge gezelschap op de foto te mogen!

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Het grootste vliegtuig ter wereld.

Het grootste vliegtuig ter wereldbezoekt Suriname

In februari 2010 kreeg Suriname bezoek van het grootste vliegtuig ter wereld. Onder grote belangstelling landde het toestel, een Antonov, op de luchthaven. Hennah Draaibaar deed bij de NOS in Nederland verslag over deze gebeurtenis.

Dit waren haar woorden.
“De stem van de journalist sloeg over toen hij aankondigde dat het grootste vliegtuig ter wereld op de luchthaven Johan Adolf Pengel was neergestreken. Suriname is in de ban van het toestel, waar zes tot acht touringcars in kunnen. Het Oekraïense vliegtuig, de Antonov An-225, heeft een lengte van 84 meter, zes motoren en een spanwijdte van 88 meter. Het is een vrachtvliegtuig dat momenteel vracht vervoert die nodig is voor het opzetten van een raffinaderij in Sao Paulo.

Suriname had de eer om het vrachtvliegtuig te ontvangen, omdat het land in het hele Caribische gebied de grootste landingsbaan heeft. Deze landingsbaan is in de tweede wereldoorlog aangelegd door de Amerikanen om hier de grote Amerikaanse transportvliegtuigen te laten landen.

Op bijgaande foto zien we tussen de wachtende hoogwaardigheidsbekleders fotografe Augusta Curiel en haar zuster Anna.

Duizenden Amerikanen verbleven tijdens de oorlog in Suriname”.

Tachtig jaar eerder, in 1931, was het grootste vliegtuig uit die tijd ook op bezoek geweest in Suriname. Nog veel meer toeschouwers dan in 2010 waren toen aanwezig omdat het vliegtuig “landde” vlakbij Paramaribo op de Surinamerivier. Dat grootste vliegtuig was namelijk een watervliegtuig, de Dornier Do X.

Nadat de komst een aantal keren was afgelast vond de aankomst uiteindelijk plaats op 18 augustus 1931. In de Surinamer verscheen een uitgebreid verslag.

Hoewel het toestel pas rond half vijf werd verwacht, begaf een grote stoet belangstellenden zich al vanaf drie uur richting Combé, waar op een vliegveldje de officiële ontvangst van inzittenden van het toestel zou plaatsvinden. Het vliegveld, gelegen aan de Mahonielaan, was in feite een helling aan het water met daarachter een veldje met een paar loodsen.

Kleine watervliegtuigen konden hier op eigen kracht aan land komen en doorrijden naar een plek voor stalling en onderhoud.
Op het vliegveld was het een drukte van belang. Autoriteiten van allerlei slag waren aanwezig. Ook de Duitse kolonie liet zich niet onbetuigd. De verslaggever verbaasde zich over het grote aantal Duitsers dat kennelijk in Suriname woonde! Rond half vijf klonk er geronk uit het Noorden en binnen enkele minuten dook het “monster” op boven Ma Retraite. Erg groot leek het toestel in de lucht niet.

Dit veranderde toen de machine eenmaal geland was en er bootjes langszij kwamen om autoriteiten aan boord te brengen om commandant Ham met zijn bemanning te verwelkomen. De officiële ontvangst vond aan wal plaats in aanwezigheid van de `gouverneur, de Duitse Consul en het bestuur van de Duitse Vereniging.

Tot heel laat die dag werden aanwezigen in de gelegenheid gesteld het vliegtuig te bezichtigen. De verslaggever bleef zich verbazen over de afmetingen en inrichting.

Hetgeen aldus werd verwoord:
“Lengte 42 meter (d.i. 2 meter meer dan de pastorie aan de Gravenstraat), hoogte 10 meter (d.i. een drieverdiepingsgebouw hier in de stad). In de hal binnenkomend heeft men links en rechts salonnetjes en suite, gemeubileerd met gemakkelijke fauteuils. Het perspectief in deze ineenlóopende vertrekken is reeds aanstonds verbluffend. Oordelend naar wat men buiten zag, verwacht men niet zulk een diepte. Nog sterker wordt het als men achter het laatste salonnetje naar boven klimt en op de staart komt te staan. Dan blijkt deze staart nog van een beduidende lengte te zijn en komt men tot de ontdekking, dat de staartvleugels de grootte hebben van de vleugels van een gewoon vliegtuig. En van vleugels gesproken.

Onder de vóórvleugels kan men zich verplaatst wanen onder de overkapping van een plantageloods. En vóór het vliegschip staande ontwaart men dat de dikte van de vleugels voldoende is om een man, die juist uit een luikje te voorschijn komt, de kans te geven er bijna rechtop in te staan. Zoo komt men van de eene verrassing in de andere bij dit technisch wonder, dat zich moeilijk in één blik laat omspannen. Behalve de passagiersverblijven vindt men er toiletgelegenheden, een keukentje, een radio-kamer (met peiltoestel) en opslagplaatsen voor benzine en vracht”.

De volgende dag, rond half negen vertrok het toestel weer. De zuiging tijdens het vaart maken op de rivier deed de marinetrap overstromen met een “sponsachtig bruin schuim”, waardoor kijkers zich ijlings uit de voeten moesten maken. Eenmaal opgestegen maakte het toestel een ruime bocht boven Meerzorg en verdween als een stipje richting Trinidad.

Hoewel er nog twee dezelfde toestellen zijn gebouwd, is de Dornier Do X nooit een commercieel succes geworden. Het toestel dat Suriname aandeed kreeg al in 1934 een plaatsje in het luchtvaartmuseum van Berlijn en werd verwoest bij een geallieerde luchtaanval op Berlijn in 1943.

Landing van een Antonov An-225

  Auteur: Jacob van der Burg

 

Weers verwachting

De korte termijn weersverwachting voor Paramaribo toont wat voor weer het vandaag en morgen wordt. Je kunt de weersvoorspelling per uur bekijken of per dagdeel (ochtend, middag, avond, nacht).

Radio Anda

Makkelijk paneel, waarbij van radio naar radio kunt hoppen en zodoende lekker kunt genieten van alle stations

Knuffelsgracht – Johan Friedrich Knöffel

Knuffelsgracht – Johan Friedrich Knöffel

       Vorige pagina

Onderstaande diorama behoort tot de collectie van het Rijksmuseum in Amsterdam en is ook terug te vinden in het boek ‘Ketens en Banden, Suriname en Nederland sinds 1600’ (Uitgave Rijksmuseum/Van Tilt). Het diorama, voorstellende een gedeelte van de Waterkant met de uitmonding van de Kuffelsgracht is gemaakt door de schilder Hendrik Schouten in 1820.

Dit gebeurde in opdracht van de Britse handelaar William Leckie. Deze bewoonde het grote huis met de groene luiken, rechts van het midden. Het pand geheel links is herberg de Zwaan, lange tijd eigendom van Johan Friedrich Knöffel. De smalle gracht rechts daarvan-op het diorama moeilijk te zien-is naar hem Knuffelsgracht genoemd. Bovenstaande informatie is afkomstig uit het eerder genoemde boek.

Een andere bron, De Suriname Heritage Guide, duidt het op één na laatste huis links als dat van Knöffel aan. Op die site van de Guide zijn meer bijzonderheden over Johan Friedrich Knöffel te vinden.

Johan Friedrich Knöffel werd in 1747 de eerste eigenaar van Plantage Frederiksdorp. Hij was afkomstig uit Pommeren en was samen met zijn broer als soldaat naar Suriname gekomen. Ook de gronden van Buitenrust en Johan Margaretha waren in zijn bezit. Hij had geen wettige kinderen, maar had in Suriname wel een gezin opgebouwd in concubinaat met zijn slavin Grietje. Ze kregen twee dochters.

Voor zijn kinderen moest manumissie worden aangevraagd. Voor hun opleiding werden ze naar Nederland gestuurd. Na het overlijden van Knöffel in 1768 erfden ze een gedeelte van zijn bezit.

Frederiksdorp was oorspronkelijk een koffieplantage, maar in de tweede helft van de 19e eeuw werd op cacao overgeschakeld. Daar kwam een eind aan door de beruchte krullotenziekte in 1905. De productie liep toen drastisch terug. Rond 1927 was de plantage geheel verwaarloosd. Nadien is de plantage nog enkele keren in andere handen overgegaan.
In 1976 werd de plantage gekocht door de Nederlander Ton Hagemeijer.

Hagemeyer kocht de kleinlandbouwers uit, zodat die gronden weer één werden met de plantage. Hetzelfde deed hij met de woning waarin eerder een politiepost was gevestigd. Met financiële steun uit Nederland, in de jaren 2002 en 2003 was hij in staat oude gebouwen te renoveren.

In de plantagegebouwen werd een klein maar exclusief hotelletje begonnen.
In 2016 werd Frederiksdorp opgekocht door Sirano Zalman, eigenaar van Access Travel Suriname en Danpaati River Lodge.
Het is inmiddels een mooi resort geworden met fraai gerestaureerde koloniale woningen, maar ook met moderne logeergelegenheid. Het geheel maakt deel uit van een groter plan voor toeristische activiteiten in dit deel van Commewijne.

 

  Auteur: Jacob van der Burg