Tigri West Suriname

Op 19 augustus 2019 is het dat de semi-militaire post Tigri bemand door de in januari 1968 opgerichte Defensie Politie (DEFPOL) door manschappen van de Guyana Defence Force, onverhoeds werd overvallen. De post is gelegen aan de monding van de Oronoque, een zijrivier van de Boven-Corantijn (New River). Suriname beschouwt deze als hoofdbronrivier van de Corantijn, terwijl Guyana de Coeroeni-Coetari als voornaamste bronrivier aanhoudt. Dit verschil in visie heeft geleid tot een omstreden territoriale driehoek, voor Suriname het “Tigri-gebied” en voor Guyana de “New River Triangle”.

 

In mei 1966 was Brits-Guiana onafhankelijk geworden met als aanduiding “Guyana”. De regering had in die jaren prof. Van Blommenstein, de man van het stuwmeer, ook nog de opdracht verstrekt onderzoek te doen in het betreffende gebied. Arbeiders van BWKW (Bureau Waterkrachtwerken) werden naar het gebied aan de Boven-Corantijn overgevlogen en zetten daar hun werkkampen op onder andere bij de Oronoque.

 

Op zondag 10 december 1967 landde er een watervliegtuig in de omgeving van het BWKW-kamp met aan boord een zekere Julian als piloot. Deze vroeg aan de Surinamers of zij niet wisten dat zij zich op “Guyanees gebied” bevonden. Onze BWKW-ers antwoordden dat zij al jaren in dat gebied kwamen en dat het Surinaams gebied is. Julian stelde in het vooruitzicht terug te zullen komen met nog anderen. Dat gebeurde op 12 december 1967 toen het watervliegtuig weer neerstreek met vier agenten onder leiding van Lloyd Barker, Super Intendent of Police of the Interior Division of the Guyana Police Force.

Deze deelde de aanwezige Surinaamse arbeiders mede dat hij in opdracht van zijn superieuren moest toezien dat zij het gebied direct moesten verlaten. De Surinamers deelden Barker mede dat zij sowieso op 14 december naar de stad zouden vertrekken i.v.m. de jaarwisseling. Op 15 december 1967 zond hoofdopzichter Giskus het volgende radio-bericht naar Paramaribo: ‘Post Hydrologie Oronoque-monding is bezet door Guyanese politie. Kamp vol zonder incident. Sterkte 7 man. Personeel volgens vastgestelde datum teruggetrokken.”

 

Oprichting DEFPOL

Premier Pengel had generlei militaire bewegingsruimte onder de paraplu van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden. Nederland nam een volkomen achterover leunende houding aan. Zo verklaarde de voor het Rijksdeel Suriname verantwoordelijke minister Bakker, niet ontbloot van enige hypocrisie, in die dagen o.m.: “Suriname heeft een goede regering, die zeer goed in staat is haar eigen boontjes te doppen.

Het zou bovendien de indruk kunnen wekken alsof Den Haag de zaken in Suriname wil regelen en dat is iets waar wij in Den Haag niet van houden.” Pengel nam daarom het besluit om vrijwilligers die destijds een militaire training hadden ondergaan, op te roepen voor dienst als ‘buitengewoon-agent van politie’. De Defensie Politie (DEFPOL) werd in het leven geroepen en daarin namen ook ex-soldaten uit de in Suriname gelegerde Nederlandse troepenmacht (TRIS) dienst.

DEFPOL kwam onder de bezielende leiding van de majoor Buiten Dienst Lapré.

Sjoerd Albert Lapré (Batavia, 1 maart 1920 – Leidschendam, 3 februari 1999) was een Nederlandse kolonel titulair en activist, onderscheiden met de Militaire Willems-Orde wegens zijn optreden als KNIL-officier tijdens de politionele acties in Nederlands Indië. Later is hij als militair ook nog actief geweest op Nieuw-Guinea en in Suriname.

 

 

De DEFPOL richtte vier kampen in het betwiste gebied in. Hoofdopstelling werd het in zeer moeilijk toegankelijk gebied opgezette kamp ‘TIGRI’. Dit kamp was neergezet op een eilandje en omringd door stroomversnellingen in de Corantijn. DEFPOL bouwde dit uit tot een in alle richtingen goed verdedigbare en moeilijk te benaderen stelling. Ondergrondse opslagplaatsen en opstellingen voor zwaardere wapens maakten daarvan deel uit. Een door DEFPOL aangelegde landingsstrip werd met oliedrums gebarricadeerd om te voorkomen dat de Guyanezen daarop zouden kunnen landen.

 

Over de activiteiten bij de inrichting van de kampen schreef Alwin Grant, die zelf lid van DEFPOL is geweest, een interessant verslag in 2005; uitgegeven door Ralicon onder de titel “Tigri; Erfenis van een verraad”. Grant vertelt over de gevangenneming van een Guyanese officier met 25 manschappen die zich in de omgeving van Tigri bevonden.

Spoedig kwam vanuit het hoofdkwartier van de TRIS in Paramaribo echter de opdracht om de gevangenen onmiddellijk vrij te laten. De acties van Pengel, die in 1967 voor de tweede maal als premier was aangetreden, waren namelijk helemaal niet naar de zin van Nederland. Toen in de loop van 1968 een massale staking van onderwijzers en leraren in Suriname plaatsvond, holde de positie van Pengel snel uit.

Commandant Lapré was genoodzaakt om drie van de vier kampen wegens financiële problemen te sluiten. Alleen Tigri bleef in tact. Bovendien werd volgens Alwin Grant door het Nederlandse ministerie van Defensie “het aan Majoor Lapré verleende groot verlof ingetrokken en moest hij zich binnen een week melden bij het laatste onderdeel waar hij (in Nederland) gediend had”.

 

Lapré nam begin 1969 ontslag als Chef DEFPOL. In maart 1969 bezweek de regering-Pengel en werd vervangen door een overgangsregering onder premier A. May, voormalig Chef Directie Westelijk Halfrond van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze interim-regering moest vervroegde verkiezingen voor oktober 1969 voorbereiden en was “Tigri” voor haar geen prioriteit. Bovendien was het beleid van Den Haag erop gericht om niet betrokken te raken bij militaire acties jegens Guyana, vooral waar men al de handen vol had aan het bedwingen van de in mei 1969 op Curaçao uitgebroken staking o.l.v. “Papa” Godett. Hiermede was het politieke klimaat voor Guyana gunstig om toe te slaan.

 

Tigri wordt Jaguar

Op 19 augustus 1969 meldde de Regerings Voorlichtings Dienst Suriname (RVDS) zonder enige ophef dat er twee Guyanese vliegtuigen met manschappen op de airstrip bij het kamp “Tigri” waren geland, waarbij met automatische wapens het vuur werd geopend op de aldaar aanwezige Surinaamse manschappen, “die uit zelfverdediging terugschoten”.

In “Vrije Stem” van 23 augustus 1969 werd onder de kop ‘Terwijl Suriname slaapt, rooft Guyana’ de volgende gedetailleerde informatie over dit gebeuren verschaft: “Twee dagen voor de feitelijke rush op Tigri wist een zgn. stoottroep van de Guyanese Defense Force enige kilometers verwijderd van Tigri aan land te gaan.— ze hielden circa 100 meters van het kamp verwijderd stil en bleven zwaar gecamoufleerd het moment afwachten om hun opdracht uit te voeren.

Deze bestond uit het verwijderen van de vaten die op het hulp- vliegveld als barricade waren geplaatst. —- het een voor een weghalen van de vaten duurde een kwartier en werd gedaan door drie GDF mannen, terwijl de rest van de groep zich verdekt had opgesteld en de drie collega’s dekking gaven.

Nadat de vaten waren verwijderd. stegen drie rookkolommen op ten teken dat het oké was. Kort hierop scheerde het eerste Guyanese vliegtuig met enkele manschappen over het vrijgekomen vliegveld, terwijl er uit de ramen van het vliegtuig ‘alarm’ schoten werden gelost. Alles ging zo secuur en voor onze DEFPOL mannen “verrassend” dat zij begrijpelijk in paniek geraakten. Na even rondgecirkeld te hebben, maakte het vliegtuig een perfecte landing op het vliegveld.

Direct na de landing schoten de andere manschappen van de Defence Force uit het bos en losten uit automatische wapens enkele schoten die evenwel boven manshoogte gericht waren. Kennelijk waren de orders om alleen in het uiterste geval gericht te schieten nl, wanneer het eigen leven op het spel stond.”

Door de overrompelende aanval vluchtten de weinige aanwezige DEFPOL manschappen het bos in. Daarbij werd echter de 18-jarige Margo Van Dams door de Guyanezen gevangen genomen en triomfantelijk naar Georgetown gevlogen. “Tigri” werd omgedoopt in “Jaguar”. Met zes vluchten werden binnen twee dagen 300 soldaten met uitrusting in Jaguar aangevoerd (dWT 2 april 1970). De operatie werd uitgevoerd onder de codenaam ‘Operation Climax’.

 

Nederland verstuurde een diplomatieke protestnota naar de Guyanese regering, die daarop fijntjes reageerde met: “The Government of Guyana wishes to emphasize that the action taken by the Security Forces of Guyana was essentially of a police nature, designed to remove from what is unquestionably Guyana’s territory, Surinamers who had entered Guyana illegally.”

Met andere woorden het was een politionele actie om “illegaal” op “Guyanees gebied” vertoevende Surinamers te verwijderen. Als “illegale vreemdeling” werd Van Dams na enkele dagen dan ook teruggestuurd naar Paramaribo. Een tussen Suriname en Guyana gesloten overeenkomst in 1971 te Chaguaramas – Trinidad – om het gebied aan de Boven-Corantijn te demilitariseren, wordt door Guyana simpelweg niet nageleefd. Althans er wordt beweerd dat daar geen militairen meer zijn, maar “settlers” die natuurlijk wel geweren moeten dragen om op wild te schieten…

 

Guyanees witboek
De conflicterende visies over de grens tussen de beide toenmalige koloniën werd al in de koloniale tijd manifest. Bij nota van 7 augustus 1900 beantwoordde de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Salisbury namelijk een Nederlands nota over de grens waarin onomwonden het volgende werd duidelijk gemaakt: “Even assuming, however, that a prima facie case for reconsideration of part of the boundary were hereafter to be made out, Her Britannic Majesty’s government would contend that, as a matter international convenience and courtesy, a definite and always easily ascertainable boundary, which has been accepted in good faith by both parties, published to the world for fifty seven years, and in no way challenged during that time should not be upset by geographical discoveries made long subsequent to the original adoption of the boundary and by theories so uncertain as those which are held to determine the true source of the river.”

 

In 1965 had de eerste Regering-Pengel (1963-1967) de claim van Suriname op de betwiste driehoek geformaliseerd door een resolutie te lanceren waarin werd bekendgemaakt dat de New River voortaan als “Boven-Corantijn” zou worden aangeduid, “omdat de naam New River waarmee dat deel van de rivier wordt aangeduid niet goed aansluit bij de feitelijke situatie, de plaatselijke gebruiken en de geografische realiteit.” Kort na Guyana`s onafhankelijkheid gaf de Surinaamse regering in 1967 een verklaring uit, waarin onder meer werd gesteld :“It has been a point of contention and it still is, which is the continuation`of the Corentyne: the Upper Corentyne ( New River) or the Curuni River. The British, advancing historical arguments, claim that the Curuni is the continuation(–) Not history but nature determines “the source” (Preiswerk 1970:808).

Volledig in lijn met de eerdere Britse stellingname gaf de regering van Guyana in februari 1968 een als “whitepaper” te beschouwen publicatie uit met als eindconclusie: “By every token of history, custom, usage, prescription and recognition, indeed by every relevant criterion of international law, Guyana´s title to the New River Triangle is unassailable”.

Beide partijen lijken gevangen in vastgeroeste standpunten. Voorwaar geen makkelijke taak voor de wederzijdse grenscommissies!

 

Evert G. Gonesh in Starnieuws van 19 augustus 2019

 

 

  Zie ook westgrens Suriname

 

 

De opstand op Vossenburg en Wajampibo

Op 27 februari 1776 brak een hevige opstand uit op plantage Vossenburg onder bedreiging van verwoesting, brandstichting en moord aan de blanken. Ook op Wajampibo was sprake van zo’n opstand. Wellicht was de aanleiding te vinden in het verloop van de Eerste Boni-oorlog.

De omstandigheden in de kolonie waren na de Amsterdamse beurskrach van 1773 bepaald niet best. Veel planters waren failliet en er was een totaalschuld van 24 miljoen gulden ontstaan. De plantages Vossenburg en Wajampibo waren in bezit van de Gelderse regentenfamilie Brantsen. Sinds gouverneur Paul van der Veen (1660-1733) -die tussen 1696 en 1706 gouverneur van de kolonie Suriname was- kwamen er door zijn tweede huwelijk in 1688 met Anna van Gelre (die gelinkt is aan van Karel van Gelre) vanuit Gelderland planters-families als Brantsen en Sandick naar Suriname.

Vrijwel direct na de oprichting werd het korps Zwarte Jagers op pad gestuurd om Fort Buku, de versterkte nederzetting van Boni, te vernietigen. Tijdens deze mislukte veldtocht werden veel groene mutsen buitgemaakt door de Marrons. Hierna werd de groene muts vervangen door een rode. Redi Musu werd daarna de bijnaam van de Zwarte Jagers.

Bij de slag om Buku op 20 september 1772 waren alle Redi Musi betrokken. Een kleine groep onder leiding van luitenant Friderici werd vooruit gezonden om de route verkennen. Via een omtrekkende beweging bereikten de Zwarte Jagers Buku. Na de verovering werden het dorp, de versterkingen en de bijbehorende kostengronden vernietigd.

In juni 1774 vroeg burgerkapitein Stoelman aan het Hof van Politie of hij bevelhebber kon worden van de Redi Musu. Op 11 juli 1774 ontdekten de Zwarte Jagers drie verlaten dorpen met kostgronden ten oosten van Buku, in de regio Locusboom. Het betrof de dorpen van de aanvoerders L’Ami van Marseille en Kormantin Kodjo. Deze twee dorpen werden vernietigd en in het voormalige dorp van Boni, Gado Sabi (God weet het), liet Stoelman voor korte tijd een militaire post inrichten.

In augustus 1775 werd een nieuwe grote expeditie opgezet onder leiding van kolonel Louis Henri Fourgeoud. Ze vonden twee nieuwe dorpen in de buurt van de Cassiperakreek: Holi-mi en Kofi-hay. De Marrons verloren het gevecht en hun dorp en kostgronden, maar hadden vlak voor de strijd hun vrouwen en kinderen overgebracht naar het nieuwe dorp Busi-krey (het bos huilt).

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Iding Soemita

In 1952 ging Iding Soemita het gesprek aan over het vertrek van 38.000 Javanen vanuit Suriname naar Indonesië. Het betrof een groot deel van de populatie van Javaanse contractanten en hun nakomelingen in Suriname. Zijn plannen strandden in schoonheid.

Iding Soemita

Iding Soemita (1908 –2001) was leider van de Surinaamse politieke partij Kaum Tani Persatuan Indonesia (“Verenigde Indonesische Boeren” – KTPI) . Hij emigreerde op zeventienjarige leeftijd in 1925 naar Suriname waar hij als verpleger werkte op Mariënburg en Zoelen. Hij ontwikkelde zich tot een leider en in 1948 richtte hij de KTPI op waarvan hij voorzitter werd. Als vertegenwoordiger van de Javaanse bevolkingsgroep in Suriname nam hij diverse malen deel aan besprekingen met Nederland over Surinames autonomie.

Het waren roerige tijden na de oorlog. De in 1948 aangetreden gouverneur Willem Huender (1900-1963) zorgde voor het afblazen van het Saramacca-plan dat voorzag in de komst van 30.000 joden naar Suriname. Door de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië had hij niet alleen te maken met de onrust onder de lokale Javaanse gemeenschap, maar hij voorzag ook dat er een nieuwe plek gevonden moest worden voor zo’n 250.000 Indo-Europeanen. Over hun mogelijke komst naar Suriname ging Huender in gesprek met de autoriteiten in Brits-Guyana en Frans-Guyana.

In 1952 gaf Soemita te kennen dat toen de Nederlandse regering op 27 December 1940 het Nederlands onderdaan schap afschafte “het merendeel der Indoniërs in Suriname koos voor het Indonesische burgerschap en de wens koesterde naar hun vaderland terug te keren”.

Zijn bezoek aan Sukarno dat jaar bracht hem tot het inzicht dat bij terugkeer er sprake zou zijn van een zeer onduidelijke toekomst, en hij pleitte voor een gezamenlijke inspanning van de Surinaamse en Nederlandse regering om te zorgen voor voldoende kapitaal voor de repatriëring en een goede start in Indonesië. Hij bepleitte dat tot die tijd het Indonesisch burgerschap in Suriname zou moeten worden toegestaan.

Iding Soemita was niet de enige die zich bezighield met Javanen die terug wilden naar Indonesië. Salikin Hardjo (1910 –1993) –ook wel bekend onder het pseudoniem Bok Sark- was in 1947 medeoprichter van de PBIS (Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, Beweging van de Indonesische Bevolking in Suriname). In 1954 vertrok Hardjo met zijn gezin en nog ruim duizend Javanen in een speciaal daarvoor gecharterd schip de Langkuas naar Sumatra en stichtte daar de desa Tongar. In 1988 zou zijn ‘desa Suriname’ worden uitgeroepen tot meest ontwikkelde desa van de provincie West-Sumatra.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

 

Ancient Order of Foresters

 

De Foresters in Suriname hechten nog meer dan in Engeland aan de orale traditie of mondelinge overlevering. Liever herkauwen in plaats van opschrijven, zoals iemand het me uitlegde.

Om een enigszins betrouwbaar beeld van de AOF te schetsen, heb ik vele gesprekken gevoerd.

Ik dank in het bijzonder de broeders en zuster C. Andries, H. Kensmil, F. van Russel, A. Starke en A. Wolff voor hun hulp.

De inhoud van dit artikel inclusief eventuele fouten, is mijn verantwoordelijkheid.

Jannes H Mulder www.janneshmulder.nl

Vrijmetselarij in Suriname

 

Literatuur

Andries, C., 1971 ‘Historisch overzicht in verband met de Oprichting van het Subsidiary High Court for Surinam’. Uitgave A.O.F. Suriname.

Essed, Frank F., 1982 ‘A.O.F. Bos-arbeid’. Uitgave ter gelegenheid van de verjaardag van de Foresterie in Suriname 29 Juli 1982. Paramaribo: A.O.F.

Essed, Frank F., 1986 ‘Aloude en moderne Foresterie. Bijkans 1000 jaar georganiseerd’. Uitgave naar aanleiding van eeuwfeest Foresterie in Suriname. Paramaribo: A.O.F.

Gouvernements Advertentie-Blad (GAB), 1924 ‘Statuten van Court Humaniteit’. GAB, Ao. 1924, No. 54 van 20 Juni.

Gouvernements Advertentie-Blad (GAB), 1968 ‘Gewijzigde statuten van de Ancient Order of Shepherds’. GAB, Ao. 1968, No. 66 van 9 Augustus.

Kort, R.J., 1999 ‘Verslag Landdag, zondag 18 juli 1999 Orde van Vrijmetselarij in Suriname’. Rapport AdK-bibliotheek S.BR.9095, mei 2003.

Mulder, Jannes H., 2005 ‘Afleggen en ter aarde bestellen in Suriname’. Terebinth, 19(3): 40 – 42.

Mulder, Jannes H. & Dikland Philip, 2005 ‘Bedreigde begraafplaatsen in Paramaribo. Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek, 24(2): 263 – 275.

Polak, J.A., 1981 ‘Foresters (The Ancient Order of)’. In: Benjamins, H.D. & Snelleman, J.F., Encyclopaedie van Nederlandsch West – Indië, 304 – 5.

Ramdanie, Nancy de., 2004 ‘Begraven met een glimlach; met de complimenten van Robin Hood’. Paramaribo Post, 2: 1.

Suralco Magazine, 1995 ´De Foresterbeweging in Suriname’. Suralco Magazine, 17(3): 1-18.

Tenoten, J.B., 1952 ‘Geschiedenis en Ontstaan der Foresterie’. Paramaribo (Museum Zorg en Hoop, Nr. 11603).

Tuinfort, Carla, 2004 ‘Afleggersvereniging Eldaah bewijst al vijftig jaar dienstbaarheid’. De Ware Tijd, 1 februari 2004.

Vlugt, Ingrid de, 1996 ‘Forester-gemeenschap: Dood is toegang tot nieuw leven’. Kompas weekblad, 1(26): 20-22.

 

 

 

 

 

 

De Orde der Vrijmetselaren

 

Ook al ben ik geen vrijmetselaar, zij hebben mij als ‘broeder ’ ontvangen en geholpen. Dat geldt ook voor H. Hanenberg, J. de Miranda, J. Sedney en anderen in Paramaribo waarvoor veel dank!

Mina Gobriend, Bib. SSM dank ik voor haar geduld bij het vinden van materiaal. De verantwoordelijkheid van de inhoud van deze reader ligt bij mij. Mochten er fouten in staan of aanvullingen nodig zijn, laat mij dat weten via uhlenbeck@wxs.nl.

Voor verder onderzoek verwijs ik naar Researching Freemasonary; where are we? Van J. A.M. Snoek cs. 2(2008) 1-28. Zie Internet Journal www.freemasonary.dept.shef.ac.uk/workingpapers.htm.

 

  Jannes H Mulder       www.janneshmulder.nl

 

De Orde der Vrijmetselaren in Suriname

Vrijmetselarij in Suriname

 

Literatuur

Benjamins & Snelleman 1981. Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, Hoofdstuk Vrijmetselarij.

Bruijning, C.F.A. & J. Voorhoeve, 1977. Vrijmetselarij. In: Encyclopedie van Suriname.

Bruyning, F.E., 1931. Suriname. In: Honderd vijf en zeventig jaren Nederlandsche Vrijmetselarij. Uitgeverij H.J.W. Becht, Amsterdam.

Coutinho-Voets, E.A.J., 1997. De Portugeesch Joodsche natie in de kolonie Suriname 1650- 1800. Doctoraalscriptie Utrecht.

Croiset van Uchelen, B., 1969. Maçonnieke activiteiten op de Nederlandse Antillen. Thoth, Tijdschrift voor Vrijmetselaren, 20 (2): 32-43.

Downes, Aviston D., 2002. Freemasonry in Barbados before 1914: The Limits of Brotherhood. The Journal of Caribbean History 36 (2): 285-309.

Furlong, Ch.W., 1961. Gedenkboek; uitgegeven in opdracht van Loge Concordia te Paramaribo ter gelegenheid van het 200 jaar bestaan op 17 november 1961. Uitgave: W.L. Salm, Paramaribo. In de noten afgekort met GB200.

Hanrath, Joh.J., 1967. Iets over de Vrijmetselarij in Suriname. Oost en West; maandblad over tropische en subtropische gebieden. 60 (9): 15-17.

Gedenkboek. Uitgegeven in opdracht van ‘Loge Concordia ’ te Paramaribo ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan op 17 november 1961. Uitgave: W.L. Salm, Paramiribo. In de tekst van de voetnoten afgekort met GB200.

Junod, A.E.F., 1931. Geschiedenis van de Orde in Nederlands West-Indië, Curaçao en Zuid Afrika, p.132. In: Vrijmetselarij van 1931 door D. de Visser Smits.

Grootmeester Davidson op bezoek, 1956 Kort, Reginald J., 2006. Heeft de vrijmetselarij nog een toekomst? In: Vrijmetselarij: vandaag en morgen. Tweedelige uitgave 250-jarige bestaan van Grootoosten onder redactie A.W.F.M. van de Sande en M.J.M. de Haan. 2006, deel 1, p135-136.

Maarschalk, H., 1872. West-Indië. In: Geschiedenis van de Orde der Vrijmetselaren in Nederland, onderhoorige Koloniën en Landen. Breda, P.B. Nieuwenhuis p.400-409.

Mulder, J.H., 2008. De Orde van Mechanics in Suriname. OSO, Tijdschift voor Surinamistiek en het Caraïbisch gebied, in druk.

Nassy, D. de Is. C., 1791. Geschiedenis der kolonie van Suriname. Amsterdam /Harlingen: Allart & van der Plaats, 1791. Essay II, p.74. Fotomechanische herdruk in Bibliotheca Rosenthalia.

Pelt, R.J., 1979. De Lodge en de Joodse emancipatie in Holland. Appendix 1: Suriname en Curaçao. Thoth, Tijdschrift voor Vrijmetselarij 2: 85-86.

Samson, Ph.A., 1938. Uit de geschiedenis van de loge Concordia Br.B.J. Elias. Algemeen Maçonniek Tijdschrift 1: 436.

Sande, Anton van de, 2002. Verbeelding van het onzichtbare; drie eeuwen beeldvorming over vrijmetselarij. Oratie te Leiden. Fama
Maçonnieke Uitgeverij.

Schalkwijk, Marten, 1994. Colonial State Formation in Caribbean Plantation Societies; structural analysis and changing elite networks
in Suriname, 1650-1920. Dissertation. KIT.

Toes, Jacobus, 1992. Wanklanken rond een wingewest; in de nadagen van de Surinaamse slavernij. Hoorn: Drukkerij Noord-Holland.

De helden van Marienburg

Op 30 juli 2006 werd door de Stichting Gevallen Helden 1902 een monument onthuld dat herinnert aan de opstand op plantage Mariënburg in 1902. Jaarlijks worden hier de contractarbeiders herdacht die gevallen zijn in deze strijd.

Oorzaak van de opstand was het, bij herhaling, verlagen van het loon van de rietkappers op de plantage. Uit onvrede met deze onwettige verlaging weigerden de arbeiders op 29 juli 1902 aan het werk te gaan. Toen directeur James Mavor de mannen hier op aansprak, ontstond er tumult, eindigend in een gevecht waarbij Mavor door een woedende menigte werd “doodgekapt”. De volgende morgen arresteerde een militaire macht meer dan honderd arbeiders. De overigen werd opgedragen weer aan het werk te gaan. Deze weigerden dit en eisten de arrestanten terug.

Hierop openden de militairen het vuur op de demonstranten. Zestien van hen vonden de dood en een zeventiende overleed op weg naar Paramaribo. De lichamen van de gedode slachtoffers werden in een kuil gegooid en bedekt met ongebluste kalk.

Onder de blanke bevolking was de verontwaardiging groot.
In planterskringen werd geroepen om het weer invoeren van de doodstraf. Een overbodig geluid, want in Suriname was in tegenstelling tot het moederland, de doodstraf nog helemaal niet afgeschaft. En de Bond voor de Grote Landbouw (de plantersbond) pleitte ervoor om een eventuele executie op Mariënburg uit te laten voeren bij wijze van afschrikking.
Zover kwam het echter niet.

De Rechtbank achtte doodslag met voorbedachte rade niet bewezen en kon bovendien niet met zekerheid vaststellen welke personen de dodelijke klappen hadden gegeven. Daarom kwam er een mildere strafeis.

Van de in totaal 22 personen die terechtstonden, eiste het O.M. vrijspraak voor vijf van hen, wegens gebrek aan bewijs. Voor vier was de eis 10 jaar dwangarbeid en voor dertien 15 jaar.

De verdediging voerde aan dat de arbeiders, na het horen van de verlaging van loon, terecht geweigerd hadden aan het werk te gaan. In de krant stond:
“De gewoonte bestaat, dat wanneer er kwestie bestaat rond loonbetaling, de immigrant het werk kan laten; totdat een Rechterlijke beslissing valt. Dadelijk wordt dan een zitting belegd, terwijl den arbeider ander werk wordt opgedragen, waaruit geen onmin ontstaan kan.”

Het uiteindelijke vonnis luidde als volgt:
“Van de 22 immigranten, 21 koelies en 1 Javaan, die, beschuldigd van moord op den gezagvoerder der plantage Mariënburg, den heer Mavor, terecht hebben gestaan, zijn 8 der koelies, wegens doodslag, veroordeeld tot 12 jaren dwangarbeid; de Javaan en de 13 andere koelies zijn wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken.”

In hoeverre het pleidooi van de verdediging er aan meegewerkt heeft dat de uiteindelijke uitspraak veel milder uitviel dan de eis, valt moeilijk na te gaan. Het kan ook dat het Gouvernement bang was voor een niet te beteugelen opstand, wanneer de straffen strenger zouden uitvallen. Op de achtergrond speelde wellicht dat er naast de kwestie van de loonsverlaging, nog een andere wrok tegen Mavor bestond, namelijk zijn ongeremde seksuele escapades naar vrouwelijke contractarbeiders.

In de krantenverslagen werden geen namen van beschuldigden en veroordeelden genoemd. Willen we dus weten wie de Helden zijn uit de titel van ons verhaal dan moeten we elders zoeken. Een belangrijke bron vormen de registers van Contractarbeiders, zoals te raadplegen is bij het Nationaal Archief. En daarnaast vormen natuurlijk de namen op het monument een belangrijke aanwijzing. Belemmerend werkt dat, op foto die namen moeilijk te lezen zijn. Bovendien bleek bij verder onderzoek dat namen soms iets veranderd waren, of verkeerd waren overgenomen.

Op het monument worden drie groepen onderscheiden: De twee aanvoerders, doodgeschoten arbeiders en andere verzetsstrijders.

De namen van de aanvoerders Hardat en Wongsoredjo zijn duidelijk te onderscheiden op de plaquette.
Over Wongsoredjo vallen in het register van Javaanse contractarbeiders geen bijzonderheden te vinden. Er waren in het jaar van de opstand verschillende mannen met die naam op Mariënburg.

Over Hardat is meer te vinden.
Hij kwam, onder de naam Deby Herdeth, in 1898, aan in Suriname en was toen 22 jaar oud. Bij vonnis van het Hof van Justitie dd. 5-11-02 werd hij veroordeeld tot 12 jaren dwangarbeid en het vergoeden van de kosten van het geding wegens “doodslag in vereeniging gepleegd.”
Na afloop van zijn straf ontving hij in gebruik perceel 29a serie A Meerzorg, trouwde met een vrouw genaamd Sewrania en koos op 3 oktober 1932 de naam Debi Hardat.

Van een aantal arbeiders, allen veroordeeld tot dezelfde straf, zijn ook nog gegevens gevonden.

-Kewal Charru.
Kwam in 1892 aan in Suriname en was toen 32 jaar oud. Zat zijn straf uit en vertrok in 1909 weer naar Brits Indië.

-Podaruth Budree.
Kwam in 1894 aan in Suriname en was toen 14 jaar oud. Overleed in 1927 op plantage Nieuw Weergevonden.

-Bhagun Ganput.
Kwam in 1898 aan in Suriname en was toen 23 jaar oud. Overleed op 25 januari 1915 op plantage De Goede Verwachting.

-Nanku Sing Sheo Sing.
Kwam in 1895 aan in Suriname en was toen 26 jaar oud. Vertrok in 1909 weer naar Brits Indië.

-Cheda Natha.
Kwam in 1896 aan in Suriname en was toen 22 jaar oud. Bij beschikking van 04.05.1929 in huur gekregen perceel Livorno 380.

Ook van een aantal van de doodgeschoten personen, zijn gegevens gevonden.

-Balgobind Surajbali
Kwam in 1894 aan in Suriname en was toen 25 jaar oud.

-Uggarah Ramdhari.
Kwam in 1898 aan in Suriname en was toen 24 jaar oud.

-Sukhu Chadi.
Kwam in 1898 aan in Suriname en was toen 19 jaar oud.

-Mathura Goptar.
Kwam in 1901 aan in Suriname en was toen 20 jaar oud.

-Shewdin Gurdin.
Kwam in 1892 aan in Suriname en was toen 36 jaar oud.

-Kanaiya Jenna.
Kwam in 1893 aan in Suriname en was toen 22 jaar oud.

-Mohni Kamakhya.
Kwam in 1893 aan in Suriname en was toen 20 jaar oud.

-Kashi Ramudit.
Kwam in 1895 aan in Suriname en was toen 24 jaar oud.

-Mohabali Huysen Ali.
Kwam in 1895 aan in Suriname en was toen 20 jaar oud.

-Dhanai Ashruf.
Kwam in 1896 aan in Suriname en was toen 19 jaar oud.

Tot nu toe is vergeefs gezocht naar de plek waar deze slachtoffers liggen begraven. De kans op een gepaste Hindoestaanse uitvaartplechtigheid blijft ze dus voorlopig ontnomen.

Jacob van der Burg

 

  Auteur: Jacob van der Burg

 

Opstand Marieenburg    

Hindostaanse contractarbeiders

 

 

 

Toevertrouwde panden

Onze nationale hoofdstad; vier eeuwen Paramaribo in 1963 dat je met eerbied moet omgaan met het bezit uit het verleden. Hij heeft het over “toevertrouwde panden” en daarin ligt een dwingende opdracht. Iets wat je wordt toevertrouwd, moet je met de uiterste zorg omgeven. De stad is een familiebezit.

 

kleinemonument

Rorac

 

De rooms-katholieke kerk in Rorac in de jaren (1903-1905) dat pater Dortants daar werkzaam was.

De verlaten plantage Rorac werd bevolkt door de nazaten van weggelopen slaven die zich vóór de afschaffing van de slavernij in de bossen tussen de Surinamerivier en de Commewijne schuilhielden. Na de emancipatie in 1863 besloot deze groep van circa tweehonderd weggelopen slaven niet langer in het moeilijk toegankelijke oerwoud (in het kamp van Broos & Kaliko) te blijven. De groep stond onder leiding van de broers Broos en Kaliko.

De twee belangrijkste families uit Rorac waren de families Landveld en Babel (de voetballer Ryan Babel van Ajax is hier een nazaat van). De katholieke missionarissen van Groot Chatillon bezochten regelmatig de zogenaamde Brooskampers. In oktober 1891 werd door apostolisch-vicaris Wulfingh een katholiek kerkje ingewijd.

Het was een houten kerkje waarvan het dak bestond uit pinabladeren. In deze kerk van St. Jan Baptist op Rorac werkte pater Dortants. In 1898 openden de paters een schooltje op Rorac. In 1900 werd er een volledig houten kerk gebouwd waarvan een prachtige foto bewaard is gebleven. De paters noteerden trouw het kerkbezoek.

De Heilige Mis werd één keer per maand in de kerk van Rorac opgedragen. Gemiddeld werd deze door zo´n 65 mensen bijgewoond waarvan er dertig ter communie gingen.

 

Er is in die tijd een afspraak gemaakt tussen broos en gouverneur van lansbergen.De afspraak was dat de broosnegers op de bijde plantages rorac en klaverblad mochten wonen, hun kamp te agata kondre moesten afbreken En in ruil voor de bijde plantages moesten zij geen aanvallen meer uitvoeren . Het was een zeer militante groep. Aangezien de periode staatstoezicht aanbrak konden de holandse boeren zich geen verliezen veroorloven De mensen hebben allereerst achter plantage klaverblad gewoond , omdat zij de overheid niet vertrouwden Het was toen bijzonder moeilijk om ze te christenen (bekeren tot het christendom)  Later zijn ze op klaverblad en rorac gaan wonen ongeveer 1874