Miskin

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

Miskin

Dat een van de vijf door Kielstra in 1938 zelf benoemde Statenleden een Javaan was wekte weinig verbazing, maar de selectie van Hendrik Miskin werd om die reden wel met argusogen bekeken.

Hendrik Miskin (1900-1987) werd geboren op plantage Petersburg aan de Surinamerivier. Deze aan Domburg verbonden plantage was na afloop van het Staatstoezicht in 1873 als gouvernements-vestigingsplaats beschikbaar gesteld voor kleinschalige landbouw. Miskin behoorde derhalve tot de eerste generatie Javanen met Suriname als geboortegrond.

Miskin fungeerde als tolk in de Javaanse en Maleise talen bij het Immigratiedepartement, en had hiermee een belangrijke sleutelpositie binnen de Javaanse gemeenschap. Zo zou hij in 1931 met Dr E. J. Abrahams en Julius Aksel de terugkeer begeleiden van 700 Javanen tijdens hun reis met de SS Simaloer naar Nederlands Indie, na afloop van hun contractperiode in Suriname.

Met zijn benoeming werd hij in 1938 het eerste Statenlid van Javaanse afkomst. Ten tijde van zijn benoeming bestond er twijfel of Kielstra bij zijn keuze een ‘Christen- Javaan’ had geselecteerd die niet representatief zou zijn voor zijn achterban, maar dat bleek niet het geval.

Miskin zou hiernaast als ‘landbouwer’ als te weinig ontwikkeld worden beschouwd. Al snel na hun benoeming stelden zowel de Hindostaan Sukul als Miskin echter al kritische vragen over de behandeling van contractanten in Suriname. Miskin toonde zich vooral geërgerd over het stelselmatig verwijzen van zieke Javanen naar Lansigron.

Miskin zou in 1942 een herbenoeming krijgen en bleef tot 1946 Statenlid. Hierna maakte hij in 1948 nog deel uit van de delegatie voor de eerste Ronde Tafel Conferentie over een zelfstandiger positie van Suriname. Na afloop van zijn politieke carrière zou Hendrik Miskin in 1949 toetreden tot de commissie van toezicht voor leprozerie Groot-Chatillon. Hiernaast zou hij zijn werk als tolk weer oppakken.

Na Hendrik Miskin werd in 1946 Ming Doelman (1896-1952) het eerste gekozen Javaanse Statenlid.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Kappler en de Chinezen

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis
Kappler en de Chinezen
In 1858 zou August Kappler voor Albina een groep van ruim 30 Macau- Chinezen beschikbaar krijgen. Ze waren voor hem een vierde keuze, nadat de aanvoer van Duitse kolonisten stagneerde en hij ook geen Nederlandse kolonisten en Javaanse contractanten mocht aantrekken. Over het functioneren van de Chinezen was hij positief.
In 1669 sloot de Duitse staat Hanau een verdrag met de WIC, waarbij er een groot gebied tussen de Orinoco en de Amazone als leen van de WIC in bezit zou worden genomen. Vanaf het begin af aan leed het project aan een gebrek aan geld en kolonisten. Ook een poging nadien in 1733 via predikant Altenwied Montanus met Paltzer boeren uit Duitsland bleek geen succes. Medio 19e eeuw zouden twee voormalig militairen zich wederom hard maken voor de komst van Duitse kolonisten, te weten Wois en Kappler.
Carl August “Frelherr” Von Wois (1810-1897) was een Pools edelman die page was aan het hof van koning Friedrich Willem III van Pruisen. In 1835 was hij onder de naam C.A. Wois actief als planter, waar hij plantage Hamburg aan de Saramaccarivier kocht. Na het echec van de boerenkolonisatie aldaar in 1845 bij Groningen kwam hij met het voorstel om Duitse kolonisten aan te trekken.
Het idee van Wois werd gezien als motie van wantrouwen jegens de kwaliteiten van de Boeroes en een bezoekende commissie zou zich nadien in 1853 negatief uitlaten over de mogelijkheid Europese kolonisten naar Suriname te sturen. Ook krijgt Wois in 1857 geen toestemming om te Saramacca Macau-Chinezen in te zetten.
De uit Duitsland afkomstige Kappler (1815-1887) was van 1836 tot en met 1841 militair in Suriname. Hij stichtte in 1846 een concessie aan de Marowijnerivier, die hij Albina noemde naar zijn verloofde Albina Liezenmaier. Hij werd er in 1849 onbezoldigd gouvernementsambtenaar en een paar jaar later begon hij er een houthandel. Zijn houthakkers haalde hij in 1853 uit Württemberg, vanwaar een tweetal groepen van totaal zo’n 40 Duitsers zouden komen.
Op verzoek van de Nederlandse regering ontwierp Kappler in 1857 een plan om met 100 Nederlandse kolonisten de cacaoteelt rond Marowijne ter hand te nemen en daarbij ook Javanen in te zetten. Dit kwam nimmer goed van de grond. Het was voor Kappler aanleiding om in 1858 een aantal Macau-Chinezen aan te trekken, die voor de helft op zijn naam kwamen, en voor de andere helft op naam van Albina.
In zijn in 1875 verschenen boek Over kolonisatie met Europeanen in Suriname zou Kappler zich lovend uitspreken over het werk van de Chinese contractanten te Albina.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Johann Gottlieb Engel

Van Engel

De Surinaamse geschiedenis kent vele wonderlijke levensverhalen. Hieronder dat van de in Ghana geboren Quassie die tot de ongelukkigen behoorde die als tot slaaf gemaakten vanuit het fort El mina de oversteek maakte naar Paramaribo. Aldaar kwam hij in handen kwam van J.F. Engel.

J.F. Engel, voluit Johann Gottlieb Engel, was in Suriname verantwoordelijk voor een aantal manumissies. Zo zou hij in 1817 om humanitaire redenen zorgdragen voor de manumissie van Diana met als getuige Antje van Halfhide. Ook Quassie zou door hem worden gemanumitteerd, waarschijnlijk rond de tijd dat hieraan als voorwaarde werd gesteld dat betrokkene eerst werd gedoopt. Quassie ging hierna door het leven als Johannes Quassie van Engel.

In 1834 overleed J.G. Engel, en zou zijn ‘eigendom’ in handen komen van diens erven en ook Quassie. Johannes Quassie van Engel zou hierna op zijn beurt ook zorg dragen voor een serie manumissies. Bij een groot aantal van de manumissies werd in 1840 de familienaam Van ter Hunnepe toegekend.

Een van de gemanumitteerden betrof in 1840 Quassiba, die zou trouwen met Johan Quassie, waarna op zijn verzoek haar naam werd gewijzigd naar Maria Van Engel, al zou ze vooral bekend worden als Maria Quassiba van Engel.

Er waren er in die periode meer van wie de naam werd gewijzigd naar Van Engel; zo werd o.a. Coba gemanumitteerd, de dochter van Jeannette, onder de naam Jacoba Maria van ter Hunnepe. In 1842 zou op verzoek van Johan Quassie ook haar naam worden gewijzigd, en wel in naam Jacoba Maria van Engel.

Johannes Quassie van Engel bleek ondernemend van aard en zou ook grondeigenaar worden. Na het overlijden van Johannes Quassie van Engel zou in 1851 het gouvernements-besluit worden aangekondigd inzake zijn eigendom “De Nieuwe Aanleg” aan de Rijweg naar Kwatta.

Meer over Quassie is te lezen in de publicatie Van “sowt’ watra nengre” tot grondeigenaar “Johannes Quassie van Engel, stamvader van de familie Van Engel”, door Edith van Engel en Jean Jacques Vrij. Wi Rutu : tijdschrift voor Surinaamse genealogie Wi Rutu, Vol. 4, No. 1 (2004), p. 30-45, Vol. 4, No. 1 (2004), p. 30-45 het verhaal van Engel

Onderstaande afbeelding heeft niets met bovenstaand verhaal te maken, maar met beetje fantasie zijn hierin wel Quassie en Quassiba te herkennen,

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

La Confianza Suikerplantage

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

La Confianza

Suikerplantage La Confianza werd in de 17e eeuw door de Italiaanse Sefarden onder leiding van David Cohen Nassy tegenover het huidige Overbridge gevestigd. De naam werd in de Franse tijd omgezet naar La Confiance, en de plantage raakte eind 18e eeuw buiten gebruik.

La Confianza, het Vertrouwen, werd ook gebruikt voor plantages elders in Suriname, en spreekt de positieve verwachting uit van de nieuwkomers. De Joodse immigratie in Suriname kende verschillende “golven” en begon rond 1640 met een groep Portugese en Spaanse Sefardische joden rond Jodensavanne. Voor de komst van de Italianen lag de regie in handen van de in Amsterdam gevestigde Paulo Jacomo Pinto, of Jacob Jessurun Pinto (1625-1700) een vertegenwoordiger van de Grana’s , de Joden van het Italiaanse Livorno.

In 1659 kreeg een vriend van Pinto, de Sefardische Jood Joseph David Cohen Nassy (1612-1685), “David de Leider”, toestemming van de West-Indische Compagnie een kolonie te stichten in Cayenne, het latere Frans-Guyana. Vijf jaar later in 1664 werd Cayenne echter door de Fransen op de Hollanders veroverd en hierna vestigde hij zich met zijn groep in Suriname rond Thorarica. David Cohen Nassy had meerdere bijnamen: Cristovão de Távora (zijn christelijke naam) en José Nunes da Fonseca (zijn handelsnaam).

David Nassy’s zoon Samuel Nassy is een andere belangrijke figuur uit de vroege geschiedenis van Suriname. Hij was planter, koopman, en burgerkapitein van de joodse natie. De plantage Ornamibo was in 1678 in zijn bezit. Hij sprak de inheemse talen en was een belangrijke schakel in de communicatie tussen de overheid en de indiaanse bevolking.

La Confianza was achtereenvolgens van Joseph David Cohen Nassy, Josuah de David Cohen Nassy en David Isaac Cohen Nassy, waarvan de laatste zich in 1776 te Jodensavanne vestigde. Confianza kwam hierna in handen van achtereenvolgens C. Varenhorst en Abraham Gottlieb Knispel en raakte nadien buiten gebruik.

Op de foto de oude lichtschepen tegenover Overbridge, ter hoogte van La Confianza

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Couderc Etienne

Couderc

Etienne Couderc behoorde tot de lichting Franse Hugenoten die in de 18e eeuw een kapitaal verdiende aan de plantages in Suriname. Na zijn huwelijk met de eerste dochter van Charlotte van der Lith werd hij mede-eigenaar van de plantages Berg en Dal en Breukelerwaard.

Etienne Couderc was een zoon van Zacharias Couderc en Marie Pichot. Hij was in Suriname werkzaam als Raad van de Politie en de Criminele Justitie. In 1745 trouwde hij met Johanna Baldina Temmings (1726-1774), de dochter van Charlotte van der Lith waarmee hij kwam te wonen aan de Gravenstraat 26.

Couderc werd na zijn huwelijk in Suriname eigenaar van de koffieplantages Mon Desir aan de Cottica en Bergerac te Commewijne. In 1766 trad hij er op als getuige bij het huwelijk van Gideon de Graaff junior en Maria Chardavoine. Noot; Over Gideon de Graaff staat elders in de Fosten-groep een bericht.

De vrouw en oudste zoon van Couderc, Henri Zachary, zouden zich wegens diens studie in het Nederlandse Leiden vestigen. In 1768 werd daar een van hun huisbedienden met de naam Susanna van Cormantin gedoopt. De Coudercs moeten financieel het nodige te lijden hebben gehad door de beurskrach van 1772. Enkele jaren hierna kwam Etienne in Paramaribo te overlijden, en kort hierna zijn vrouw die inmiddels in Amsterdam woonachtig was..

Henry Zachery (1748-1826) trouwde in 1774 met Maria Anna Louisa Thomas (1756-1831) met wie hij in Haarlem kwam te wonen en meerdere kinderen kreeg. Ook zijn broer Etienne Couderc junior(1764-1807) kwam in Haarlem te wonen waar hij lid was van de Haarlemse schutterij pro aris et focis. Hierna werd hij marine-officier en kwam hij op zee te overlijden.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Engelbrecht

[ad_1]

Engelbrecht

De naam Engelbrecht is in Suriname maar al te bekend, al is het maar vanwege de voormalige Engelbrecht apotheek. Begin 19e eeuw kwam deze naam ‘toevallig’ in Suriname terecht, waar nu te Meerzorg de Engelbrechtweg te vinden is.

De Patriciërsfamilie Engelbrecht stamt oorspronkelijk uit het Groningse dorp Engelbert in Noord Nederland. Nakomelingen verhuisden naar Duitsland en vestigden zich in Greifswald. De eerste bekende aldaar was koopman en raadsheer Wilken Engelbrecht (voor 1460-1502). Diens nageslacht reisde weer terug naar Nederland. In de 19e eeuw waren een groot aantal Engelbrecht -telgen actief in diverse functies in Nederlands-Indië.

Rond 1828 zien we op een tweetal districten in Suriname de naam Engelbrecht verschijnen, namelijk te Saramacca en Commewijne. In Saramacca zien we in 1827 O.N. Engelbrecht en J.O.N. Engelbrecht verbonden aan plantage La Ressource. In Commewijne is in die tijd J.J. Engelbrecht op Meerzorg actief.

De komst van de Engelbrechts is precies in de periode dat Johannes van de Bosch als gezant van koning Willem I in Suriname actief is. Bedoeling was dat in het kader van diens Nicaraguaplan de Surinaamse plaats Groningen werd omgevormd tot een handelsstad met de naam Columbia. In Commewijne moest door toedoen van de Britse industrieel John Cockerill en zijn lokale vennoot Thomas Keen de inzet van stoommachines voortvarend ter hand worden genomen, te beginnen op op Susannasdaal. Na de Codjo Branti zou in 1835 Prins Willem Frederik Hendrik Suriname bezoeken en daarbij op Meerzorg de stand van zaken opnemen.

De Engelbrechts zouden in Suriname nadien integreren, en op naam van J.O.N. Engelbrecht en J.W. Engelbrecht staan de nodige manumissies. We zien in de daarbij toegekende familienamen in die tijd ook een aantal verwijzingen naar de naam Engelbrecht, zoals Engbrecht en Gelbrecht.

Apotheek Engelbrecht a/d Steenbakkerijstraat


[ad_2]

Source

Eduard Herman Gewand chirurg

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Gewand

 

Na het overlijden van de Surinaamse geneeskundige E.H. Gewand in Georgetown werd anno 1923 in de krant Suriname kort stilgestaan bij zijn carrière als o.a. districtsgeneesheer in Nickerie. Vergeten werd alleen te vermelden dat hij op jeugdige leeftijd gemanumitteerd was.

 

De naam Gewand is afgeleid van de in Suriname actieve koopman Anthonius Ungewand (1797-1853). Na diens overlijden wordt door zijn weduwe Philipina Ungewand-Del Prado ( 1803-1882) een aantal personen gemanumitteerd die de naam Gewand krijgen, waaronder moeder Adriana, die de naam Adriana Maria Gewand krijgt en haar minderjarige zoon Eduard.

 

Eduard werd in 1855 gemanumitteerd onder de naam Eduard Herman Gewand (ca 1853-1923). Na zijn studie aan de Geneeskundige School behaalde hij in 1883 zijn diploma als divisieheelmeester. Hierna werd hij in de gelegenheid gesteld zijn studie in Europa voort te zetten. Hij studeerde in Freiburg, Edinburgh en Glasgow en slaagde in 1895 in Engeland als chirurg.

 

Hiernaast specialiseerde hij zich in de tropenziekte Framboesia, waarover hij in 1889 in Freiburg ook publiceerde onder de titel Ueber Polypapilloma tropicum (Framboesia, Yaws) en zou hij in 1894 met J.J. Kirke onderzoek verrichten naar bolletriebomen bij de Corantijn.

 

Dr. E.H. Gewand werd in Suriname ingezet in o.a. het district Nickerie*** aan de infirmerie en was er districtsgeneesheer ten tijden van districtscommissaris Van Drimmelen. In 1892 schreef hij er een rapport over de medische situatie, die hij vergeleek met de toestand in de andere Guyana’s. In 1895 maakte hij de overslap naar Demerara waar hij tot zijn overlijden als gouvernementsarts was aangesteld.

Na zijn overlijden werd vanaf plantage Susannasdaal door zijn familie melding gemaakt van het overlijden van dr Eduard Herman Gewand G.M.O. Als zijn geboortedatum staat hierbij 1858 vermeld, maar dat kan gezien zijn manumissie in 1855 niet correct zijn.

 

***Uit : koloniaal verslag van 1892. [Suriname. Bijlage l.J BULAOEI. Militaire geneeskundige dienst in Suriname. Jaarverslag over 1891

Met den dienst bij de infirmerie op het Fort Nieuw-Amsterdam bleef belast de fungeerend officier van gezond-heid G. F. C. HERING en in Nickerie de fungeerend officier van gezondheid dr. E. H. GEWAND. Zooals uit de bijgevoegde staten blijkt, kwamen gedurende het jaar 1891 geeue epidemische ziekten van gevaarlijken aard, zooals pokken, cholera of gele koorts, in de kolonie voor. Uit de staten A en B (zieken behandeld op de militaire en de civiele afdeeling van het militair hospitaal te Para-maribo) blijkt dat maar slechts 8 dysenteriegevallen bij militairen onder behandeling kwamen, waarvan 1 overleden is en 12 bij civielen , waarvan 10 met doodelijken afloop, tegenover 16 en 14 respectievelijk in 1890.

Onder de militairen kwam er 1 geval van lepra voor en 2 gevallen van morbilli. Op de civiele afdeeling van het militair hospitaal zijn er 11 gevallen van lepra geobserveerd, 2 gevallen van typhus en 590 gevallen van framboesia tropica. waarvan 20 met doodelijken afloop. Van , zooals uit staten A en B blijkt, in Suriname vaak voorkomende aandoeningen , trekken bizonder de aandacht 46 gevallen van malaria bij militairen en 153 gevallen bij civielen , waarvan 8 met doodelijken afloop, verder 40 gevallen van urethritis bij militairen en 64 gevallen van syphilis bij civielen.

 

 

Op de foto mannen voor het hospitaal te Waterloo Nickerie

 

 

verslag1891

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Kemble

Kemble In 1845 werd timmerman George gemanumitteerd onder de naam George Kemble…

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Kemble

 

In 1845 werd timmerman George gemanumitteerd onder de naam George Kemble. Hij wilde hierna graag zijn dochtertje erkennen maar liep tegen een ambtelijke molen. Verantwoordelijk voor zijn manumissie was Joseph Tyndall.

 

De oorsprong van de familie Tyndall ligt in Tynedale Northumberland. De familie Tyndall had familiebanden met De Veer, waarvan Abraham de Veer van 1822 tot 1828 gouverneur van Suriname was. Joseph de Veer Tyndall (1778-1845) was met zijn slaven vanuit Grenada naar Suriname gekomen. In Nickerie werden hij en zijn gezinsleden o.a. eigenaar resp. directeur van de buurplantages Waterloo, Nursery en Hazard.

 

Kennelijk had timmerman George zich verdienstelijk gemaakt op de plantages van Joseph Tyndall, en werd hij om die reden in het jaar van het overlijden van Joseph -1845- gemanumitteerd onder de naam George Kemble. George Kemble zou op zijn beurt in 1854 zorgden voor de manumissie van de in 1806 geboren Susanna -wellicht zijn zus- , de dochter van Diana, onder de naam Susanna Elisabeth Kemble.

 

Nadien zou George Kemble hij in 1854 zorg dragen voor de manumissie van de in 1830 geboren Betsey die de naam Betsy Emble zou krijgen, en haar in 1854 geboren dochter, die de naam Sophie Elisabeth Emble zou krijgen.

 

Bij de laatste manumissie deed zich de complicatie voor; zijn request om haar wettelijke te erkennen werd teruggestuurd omdat deze niet was ondertekend. Kennelijk werd George niet in de gelegenheid gesteld om bij leven zelf deze tekortkoming te herstellen. Nadat George is overleden verschijnt in 1867 een bericht in de Surinaamse kranten dat hij alsnog wettelijk is erkend als vader van Sophie Elisabeth.

 

De namen Elizabeth en Kemble lijken beide te refereren aan de Engelse actrice Elizabeth Kemble (1763-1841), die in 1787 een rol speelde in de opera Inkle and Yarico, over de Engelse handelaar Inkle wiens schip in de West-Indies verging, en die dit kon overleven met de hulp van de inheemse Yarico.

 

[ad_2]

Source

Hamburg Cottica Suikerplantage

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Hamburg, Cottica

 

Suikerplantage Hamburg aan de Cottica behoort tot de oudste suikerplantages in Suriname. Over de geschiedenis is nog weinigen iets bekend.

 

Ten tijde van het opmaken van de kaart van Suriname door de Duitser Alexander de Lavaux in 1737 staat plantage Hamburg op naam van de erven Swart & Kelder. Naspeuren van de eerste naam brengt ons bij Albert Swart (1637-1688) en Fransina Benoyt (1644-ca 1700) die via Guadeloupe in Suriname terecht waren gekomen.

 

De namen Swart en Benoyt doen vermoeden dat dit respectievelijk een West Fries en een Hugenote betreft. Voor wat plantage Hamburg betreft is over partner Kelder verder niets bekend, maar dit zou ook een afkorting kunnen zijn van Kelderman, een familie die in de 18e eeuw in Suriname actief was.

 

Albert Swart en Fransina Benoyt kregen op Guadeloupe twee dochters, Constantia Alida Swart (1674-1728) en Sara Swart (1682-1727). Constantia Alida Swart was gehuwd met Christiaan van Hertsbergen met wie ze in Suriname in 1699 ook een kind kreeg. Ze werkte als huisvrouw bij Isaac Pichot en, en na het overlijden van haar echtgenoot zou ze met Isaac Pichot trouwen. Zus Sara Swart zou trouwen met Daniel Pichot, en hun dochter Constantia Maria Pichot (1711-1763) werd door drie huwelijken een van de rijkste bewoners van Suriname.

 

Anno 1770 staat plantage Hamburg op naam van de weduwe N. Bous. In die tijd is in het Nederlandse Leiden de Hugenoten-familie De Bous te vinden, waaronder de in 1702 geboren N. De Bous-De Zeeuw. De volgende eigenaar van Hamburg zijn anno 1820 de erven Stuyvesandt.

 

In 1798 was Mr P.C. Stuyvesant administrateur van diverse grote plantages in Suriname, waaronder Mariënburg, Nijd en Spijt, Hooyland en Mon Tresor. Het maakte dat hij in die tijd eigenaar kon worden van plantage Hamburg. De naam Stuyvesant doet in de West natuurlijk vooral denken aan Peter Stuyvesant (1612-1672), die na eerst op Curacao gestationeerd te zijn gewest gouverneur van Nieuw Amsterdam werd, het huidige New York.

 

In 1827 staat als eigenaar van plantage Hamburg J.J Meijer als eigenaar vermeld, en een jaar later in 1828: J.J. Meijer en P.C. van Stuyversandt. Het lijkt erop dat de plantage hierna niet mee kan in alle vernieuwingen die begin 19e eeuw op de suikerplantages werden doorgevoerd na de introductie van de stoommachine en de plantage raakt nadien dan ook buiten gebruik.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Lantiwei

Lantiwei Het Marrondorp Lantiwei is gevestigd op de voormalige militaire post ’…

[ad_1]
  Auteur: Nico Eigenhuis
Lantiwei

 

Het Marrondorp Lantiwei is gevestigd op de voormalige militaire post ’s Lands-Welvaren, en werd in de tijd van Stedman ook wel aangeduid als Devil’s Harwar ofwel Devil’s Harbour. Het had die laatste naam te danken aan de beroerde omstandigheden die de soldaten er ondervonden.

 

Lantiwei, ook wel aangeduid als Lantiwee, is gevestigd op een voormalige plantage uit de 17e eeuw. De naam Lantiwei (‘s Lands weide) doet vermoeden dat er van oudsher sprake was van enige veeteelt ter plaatse. Wei of Weide werd destijds namelijk vaker gebruikt als aanduiding voor grond die geschikt was voor veeteelt, een gegeven waarnaar in Paramaribo de naam Weidestraat aan werd ontleend.

 

Eind 18e eeuw vestigde het koloniale leger er een permanente militaire post met de naam ’s-Lands Welvaren. In 1771 werd van hieruit een bospatrouille werd uitgezonden onder leiding van vaandrig Sebulo, die ten noorden van de Cassiperakreek het geheime toegangspad in de zwamp ontdekte dat leidde naar Boni’s fort Buku.

 

John Gabriël Stedman geeft een uitgebreide beschrijving van de post en zou deze ook schilderen. Er was een hospitaal, een magazijn voor kruit en levensmiddelen, keukens en een bakhuis aanwezig. De post beschikte over een eigen waterput. Ook waren er kleine moestuintjes aangelegd en werd er kleinvee gehouden: schapen, varkens, kippen en een koe.

 

Het huidige dorp Lantiwei heeft een beperkt aantal inwoners. Het vervult een streekfunctie op het gebied van de gezondheidszorg. Door de Amerikaanse baptisten wordt er een medische hulppost op in het dorp onderhouden.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

[ad_2]