Aardewijn

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis
Aardewijn
De naam W.F. Aardewijn was in Suriname verbonden aan plantage Rustenbrug en de door hem aangelegde plantage Leliëndaal. Hij kwam in Suriname terecht in de periode dat er regelmatige scheepsverkeer plaats vond tussen Paramaribo en Amsterdam.
In 1745 trad in Amsterdam Willem Hendrik Aardewijn in het huwelijk met Elisabeth Böge (1726-1753). Datzelfde jaar kregen ze een dochter met de naam Sara Maria. Moeder Elisabeth was een dochter van de Deen Christian Böge, die in 1726 in Paramaribo was overleden en was na diens overlijden op jonge leeftijd met haar zus Margaretha naar Amsterdam gebracht.
De beide zussen waren erfgenamen van plantage Rustenburg, en waarschijnlijk was dit de reden dat Willem Hendrik direct na hun huwelijk met zijn echtgenote naar Suriname afreisde. Hij zou er als planter naast Rustenburg tevens in het bezit komen van de plantage Leliëndaal en was ook als burgerkapitein actief.
In 1749 zou Elisabeth met haar dochter naar Amsterdam afreizen, waarschijnlijk voor een bezoek aan haar zus. Daar kreeg ze in 1750 te horen dat haar man Willem Hendrik in Suriname was overleden. Ze zou hierna met haar dochter naar Suriname afreizen om hun bezit te beheren .
In 1752 hertrouwde Elisabeth in Suriname met Augustin St. Aubin uit Luxemburg, die onder-luitenant was in het leger van de ad-interim gouverneur Hendrik Ernest Baron von Spörckle. Het tweede huwelijk heeft maar kort geduurd; beiden overleden in 1753 maar ze kregen voordien nog wel een zoontje, Jean Andre. De beide kinderen van Elisabeth werden hierna bij haar zus in Amsterdam ondergebracht.
Het bezit van Aardewijn ging over naar zijn hun dochter Sara Maria (1745-1763), die in 1762 in Amsterdam trouwde met de Brabander Daniel Baert Verspijck. Ze kwam een jaar later in het kraambed te overlijden. Hun dochtertje Theodora Elisabeth Baert Verspijck zou later trouwen met de jonkheer Hugo Bowier uit ’s Hertogenbosch.
Zie voor meer info deze gang van zaken en over plantage Rustenburg onderstaande link https://plantagerustenburg.wordpress.com/ontstaan-van-de-plantage-rustenburg/

 

 

De oudste plantages in Suriname werden in de tweede helft van de 17de eeuw aangelegd langs de bovenlopen van de rivieren in het noordoosten van Suriname. De bovenloop van een rivier is hoger gesitueerd en meer binnenlands gelegen. Op deze wijze probeerden planters zich te beschermen tegen invallen van piraten en dergelijke. De bovenlanden waren verder minder drassig en dus makkelijker in cultuur te brengen

De kaart van Frederic de Witt uit 1688 toont zeer grote kavels, van soms vele honderden hectaren, aan weerzijden van de rivier, in dit geval de Commewijne:

Rustenburg_1

Het is niet duidelijk of al deze kavels ook daadwerkelijk in cultuur zijn gebracht. Op jongere kaarten, bijvoorbeeld die van Lavaux uit 1737 herkennen we nog vaag de oorspronkelijke grote kavels, maar ze zijn vaak opgedeeld:

Rustenburg2

Plantagenaam      Aantal akkers                 Eigenaar                   Nr op kaart

Potribo                                                              Maria Coudere

Macriabo                    1.400                             Domine Klein             21

Monplaisir                     900                            L:G: de Boisguion      22

Bruinsburg                 1.000                            Pikstok                         23

.                                        316                            Grootvelt                     24

Egmond                         430                             Paulus Pietersz          25

Utrecht                           375                            De Utr. Compagnie    26

Condordia                     852                            Corn. De Bruin            27

Berkshooven                                                  Anth. Verberg              28

Rustenburg                                                     Rupsina                        29

Bethlehem                                                      Aman Thomas             30

Killestein Nova                                             de Bruin Goversz         31

.                                       512                           Van der Sande             32

‘t Hof van Eeden          300                           Evert van Eede            33

Bijna 65 jaar later, op de kaart van Moseberg uit 1801, zien we dat er van Concordia een kleine strook lijkt afgesplitst te zijn, de plantage Malabatrum (die door Fermin in 1770 reeds werd vermeld):

Rustenburg3

In 1732 werd op een veiling de oorspronkelijke plantage Bruinsburg opgedeeld in meerdere stukken. Deze oorspronkelijke plantage Bruinsburg lijkt op de kaart van Frederic de Witt grotendeels overeen te komen met nummer 24 en (een deel van) nummer 25.

Op 21 april 1732 staat in het journaal van de gouverneur vermeld

Uijtgegeven warranden off grondbrieven van ses distincte perceelen van landerijen, behoord hebbende aen de plantage Bruinsburg, ten eijnde omme deselve volgens dien bij publijcque vendue te verkoopen, groot sijnde als volgt:

(in de marge: “sijn den derden junij maer uijtgegeven”)

  1. Drie hondert akkers
  2. Duijsend akkers
  3. Vier hondert en dertig akkers
  4. Drie hondert en vijffenseventig akkers
  5. Vier hondert akkers
  6. Drie hondert en sestien akkers

Op het eerste perceel na, kunnen we de percelen goed localiceren. Het betreffen de volgende plantages:

  1. Bruinsburg
  2. Egmond
  3. Utrecht
  4. Rustenburg
  5. Rustveld (aan de overzijde van de Commewijne)

Gezien het feit dat de grondbrieven op 3 juni zijn uitgegeven, zal de veiling eind mei, begin juni 1732 hebben plaatsgevonden.

Toen resteerde er kennelijk nog één perceel van het oorspronkelijke Bruinsburg, waarover we in het journaal van de gouverneur op 11 juni 1732 

Warrandt of grondbrieff vergunt aen Cornelis de Bruijn van agt hondert en twee en vijftig akkers land, leggende in de rivier van Commawijne aen de linkerhandt in ‘t opvaren, sijnde soo veele overgeschooten was van de plantage Bruijnsburg, die in perceelen op vendue verkogt is, leggende dit gedeelte tussen de scheijdlinien van het landt dat gekocht is bij Jan August van Bögen q.q. en de plantage van Adriaen Rupsina, alles breeder bij copie warrandt te sien.

Geapprobeert de caerten der uijtmeetinge door den landmeeter Alexander de Laveaux van het bovengemelde land opgemaekt.

Jan August van Bogen had het perceel tijdens de veiling gekocht, welk perceel later bekend stond onder de naam plantage Utrecht.

Rupsina, moet Adriaan Johansz Rupsina betreffen die in 1730 met Margaretha van Egeren was gehuwd en die bij de veiling het perceel, dat later bekend stond onder de naam plantage Rustenburg, zal hebben gekocht.

Hieruit blijkt dat Cornelis de Bruijn de eigenaar (en naamgever) zal zijn geweest van de oorspronkelijke plantage Bruinsburg, die wellicht nog niet in cultuur genomen was. Door de veiling zal Cornelis de Bruijn gelden hebben gegenereerd om het deel dat voor hem overbleef, de plantage Concordia, te kunnen gaan ontginnen.

Rupsina

Hoewel Rupsina ook op de kaart van Lavaux uit 1737 als eigenaar vermeld staat zal hij dat in werkelijkheid niet zijn geweest.

Stipriaan schrijft dat verandering van plantagebezit ook voortvloeide uit vererving[4]. Planters, de mannen die de plantages in eerste instantie hebben opgezet en die ook in Suriname woonden en zelf het beheer voerden, werden vaak minder oud dan hun echtgenotes. De weduwe van een planter vormde volgens Stipriaan vaak een aantrekkelijke partij voor andere ongehuwde planters, die door huwelijk daarmee zijn bezit uit wist te breiden. Stipriaan laat onvermeld dat een ongehuwde vrouw in die tijd juridisch minder sterk stond en wel een man nodig had om haar zaken te kunnen regelen. Als uit het nieuwe huwelijk kinderen voortsproten deelden die kinderen mee in de erfenis van hun ouders, en dus ook in de plantage van hun moeder.

Margaretha van Egeren was tweemaal eerder gehuwd, voordat ze met Rupsina in het huwelijk trad. Haar tweede echtgenoot Jan Frederik Golbagh was begin juli 1730 overleden en zij kon dus weer op zoek naar een nieuwe echtgenoot. Die vond ze in de veel jongere[5] Adriaan Johansz Rupsina, met wie ze in december van datzelfde jaar in het huwelijk trad.

In de veiling van mei/juni 1732 kochten ze het perceel van 400 akkers en startten daarmee de koffieplantage Rustenburg.

Op 3 okt 1733 maakte Margaretha als echtgenote van Adriaan Rupsina Johanszn. een testament[6]. Het betreft een wijziging van eerdere testamenten d.d. 3 febr 1732 en 10 juli 1732. De armen van Paramaribo krijgen f 100 in Surinaams geld. Haar zoon Harmannus krijgt f 2.000 in hollands geld, “vermits deselve niet in staat is om zijn cost na behooren te kunnen gewinnen als niet wel bij zijn zinnen zijnde”. Dochter Johanna zal krijgen de gemaakte kleden, linnen, lijfstoebehoren en ook het goud en zilver. Ook genoemd word haar broer Gorus van Egeren te Zwolle, aan wie f 500 gelegateerd wordt. Als enige en algemene erfgenamen worden benoemd haar kinderen Harmannus en Johanna en de kinderen van haar overleden dochter Agatha Helena Billius, met namen Margaretha Johanna en Elisabeth Booge. Mochten deze allemaal overlijden zonder nageslacht dan zal alles toekomen aan haar broer Gorus van Egeren in Zwolle. De slaven te Paramaribo mogen niet worden verkocht, maar moeten naar de plantage Rustenburg worden gestuurd. Margaretha ondertekent deze acte met “Margaretha J. van Egeren”.

Opmerkelijk aan dit testament is dat haar man Adriaan niet als erfgenaam wordt benoemd, waar dat in het eerdere testament d.d. 3 febr 1732 wel het geval was.

Margaretha van Egeren moet overleden zijn tussen 1733 en 1735. Rustenburg vererfde niet op Adriaan Rupsina, maar op Margaretha’s kleindochters Margaretha Johanna en haar zuster Elisabeth Boge, die op dat moment al zonder ouders waren.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Noer Pierkhan

 

 

Noer Pierkhan
Dat de eerste boot met contractanten uit India in 1873 kwam en de Lalla Rookh heet weet elke Surinamer. De laatste boot kwam in 1916 en was het stoomschip Dewa. Het brengt ons bij de invloedrijke Hindustaan Noer Pierkhan, naar wie in Suriname een straat is vernoemd.
Op de Dewa zat contractant Peerkhan BahadurKhan met vrouw en drie kinderen met als bestemming plantage Hazard in Nickerie. Dat was in die tijd een grote suikerplantage onder leiding van Robert Kirke jr. en op de plantage werkten begin 20-ste eeuw zo’n 900 contractarbeiders. In 1916, tijdens de eerste wereldoorlog, kende Suriname een voedselschaarste waardoor veel contractanten na afloop van hun contract in de rijstteelt zouden gaan werken en ze konden nieuwe krachten dan ook goed gebruiken.
In 1918 werden Peerkhan en zijn vrouw ouders van een zoon, die bij de aangifte de naam Noermohamed zou krijgen. Als achternaam noteerde de ambtenaar de fonetische naam van zijn vader, Pierkhan. Noermohamed Pierkhan, kortweg Noer bleek over de nodige muzikale talenten te beschikken en had hiernaast ook een handelsgeest, waardoor hij uiteindelijk niet in Nickerie zou blijven maar zich in Paramaribo vestigde.
In Paramaribo had Noer zijn eigen muziekwinkel, ACME discotheek aan de Kankantriestraat en hij startte hierbij ook een platenlabel onder die naam waarop hij zelf muziek uitbracht. Hij zou hiernaast ook the first Indian Advertising Agency in Suriname ‘Acme Service’ oprichten. Het zou er voor zorgen dat ook internationale artiesten Suriname bezochten.
In 1957 stond Noer Pierkhan aan de wieg van het radiostation RAPAR, waar hij zelf ook hielp bij het verzorgen van programma’s. Dit was een van de stations waar in de jaren zestig het populaire hoorspel “Linda’s eerste liefde” te beluisteren was, met in de hoofdrol Vera Lionarons-Heilbron (1931-2008) als Linda Crokett. Als secretaresse bij RAPAR fungeerde Helouise ‘Loes’ de Miranda-Mers, die ertoe bijdroeg dat er in Suriname ook een eerste vrouwenband werd geformeerd.
In 1975 kreeg gouverneur Ferrier een LP aangeboden met de verzamelde muziek van Noer Pierkhan, die onder de titel Shamma was uitgebracht.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Plantage Ellen

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Plantage Ellen

 

Plantage Ellen is in Commewijne gelegen naast plantage Leliëndaal. De plantage werd na het gereedkomen van Fort Nieuw Amsterdam in 1747 onder de naam Nooytgedacht in gebruik genomen en kwam in de 18e eeuw in het bezit van Nicholas Herbert Cameron die het de naam Ellen gaf.

 

Plantage Nooytgedacht werd aangelegd door de Hugenoot David François Dandiran uit Genève, tevens eigenaar van de Guineesche Vriendschap en Beekvliet. Dandiran overleed in 1774 en werd begraven op Nooytgedacht. Zijn dochter zou in 1771 trouwen met de Zwitser Roux, eigenaar van Visserzorg, wiens familie gerelateerd was aan die van gouverneur Crommelin.

 

Nooytgedacht kwam hierna in handen van Jean André Tourton. Na zijn overlijden werd zijn dochter Elisabeth Claudine Tourton de eigenaar. Elisabeth was getrouwd met Jacob des Tombe, Schepen van Rotterdam. In 1793 stond Des Tombe als eigenaar vermeld en werd er naast koffie ook katoen geteeld.

 

De volgende eigenaar werd Nicholas Herbert Cameron, een zoon van de Schot Adam Cameron (1772-1841) en de ‘mulatttin’ Eleonora Herbert, die de plantage de naam Ellen gaf, afgeleid van zijn moedersnaam. Vader Adam Cameron (1772-1841) was geboren te Invernesshore in Schotland en diende in het 79ste regiment waarmee hij in Berbice terecht kwam. In 1800 keert hij tijdelijk terug naar Groot-Brittannië met zijn eerste vrouw Anne Elizabeth Lemmers.

 

Na Adam Cameron’s terugkeer vestigt hij zich met Eleonora Herbert en hun kinderen in Suriname waar zijn familie in 1808 de eerste plantage in Coronie aanlegt. In Commewijne was Adam Cameron eigenaar van plantage Alliance, die na zijn overlijden in handen kwam van Hugh Wright. Zijn andere zoon met Eleonora, Alan Cameron. werd de eigenaar van plantage Leasowes waar in 1835 Tata Colin in opstand komt.

 

Zoon Nicolas Herbert Cameron zou Ellen tussen 1825 en 1831 omzetten in een suikerplantage, waarbij veel kanalen moesten worden gegraven voor het transport van het suikerriet. In 1880 werd de plantage aangekocht door de Nederlandse Handelsmaatschappij met het doel het suikerriet te leveren aan een nog te bouwen centraal-fabriek in dit gebied. Vanaf 1896 vormde de plantage een alliantie met buurplantage Leliëndaal.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Gheel Gildemeester

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Van Gheel Gildemeester

 

Tot de door Kielstra benoemde Statenleden behoorde ook N.C. Van Gheel Gildemeester, die in Suriname werkzaam was bij de NHM. De mannen deelden een verleden in de Oost.

 

Nicolaas Cornelis van Gheel Gildemeester (1881-1961) is in Keulen geboren als zoon van Cornelis Jan van Gheel Gildemeester (1852-1901) en Petronella Johanna van Heurn (1850-1927). In 1905 vertrok hij naar Nederlands-Indië waar hij gewerkt heeft bij suikerfabriek Modjo Agoeng en als administrateur bij de suikerfabriek Poerwodadi in Madioen.

 

Hij trouwde er in 1908 te Bangil met Constance Henriette Josephine Twiss (1885-1925) met wie hij in dochters Wilhelmina Johanna Maud en Nelly Fransiska kreeg. Hij zou hierna een tweede huwelijk kennen met mw Ten Brink.

 

Rond 1934 verhuisde hij naar Suriname waar hij directeur was van de suikerrietplantage Mariënburg en agent van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM). Hij zou zich er in 1936 hard maken voor de stichting INEF, Indië en Nederland door film, die voor ogen had de Nederlanders meer bekend te maken met de Oost en de West door filmvertoningen.

 

In 1938 werd hij door de gouverneur benoemd tot lid van de Koloniale Staten. In 1940 nam van Gheel Gildemeester ontslag in verband met zijn vertrek uit Suriname. Daarop werd Herman Luitink, waarnemend agent van de NHM, benoemd tot Statenlid.

Dat de suikerfabrieken op Java veel leken op die in Suriname is goed te zien in onderstaand filmpje

 

The Olean sugar mill, an alive Dutch Steam Museum in Indonesia. The Olean sugar mill was established in 1848. Until now Olean is the only remaining sugar mil…

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Henriette Louisa Neral

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Henriette Louisa Neral

 

In 1855 werden vond de manumissie plaats van de in 1807 geboren Louisa en haar tienjarige zoon Frederik afkomstig van plantage Mijn Vermaak. De bijbehorende vergoeding werd betaald door de toenmalige gouverneur, en hij had hiervoor een bijzondere reden.

 

Jhr. Johan George Otto Stuart von Schmidt auf Altenstadt (1806-1857) was een Nederlands koloniaal bewindsman. Hij werd in 1820 aangesteld tot cadet bij de militaire school te Semarang en in 1823 bevorderd tot 2e luitenant. In 1829 werd hij 1e luitenant en 1832 adjudant van gouverneur-generaal Johannes van den Bosch, die eerder in Suriname actief was. Hierna werd hij resident van Bagelen.

 

In 1837 trouwde hij met Wilhelmina Jodoca van Laren en het echtpaar kreeg acht kinderen. Nadat hij in 1850 wegens ziekte naar Nederland was gekomen, werd Von Schmidt auf Altenstadt in 1852 benoemd tot gouverneur van Suriname. Met hem reisde zijn gezin af naar Suriname, waarvan de bovengenoemde Louisa huisbediende werd.

Onder het bestuur van Von Schmidt auf Altenstadt werd het slavenreglement gewijzigd, waarbij het vervoeren van slavenmachten van gesloopte plantages naar elders zonder vergunning verboden werd, en het geven van premies voor de invoer van slaven van de West-Indische eilanden ingetrokken. Tevens kwamen onder zijn bestuur de eerste immigranten uit Madeira en een klein aantal Chinezen uit Java.

 

Hij raakte als gouverneur onder de indruk van het werk van de Afro-Surinaamse medicus Adolf Frederik Gravenberch (1811-1906). Samen met andere ingezetenen zorgde hij er voor zijn benoeming tot arts en bij Koninklijk Besluit honoris causa van 1855 werd aan Gravenberch toegestaan om de medische praktijk in Suriname uit te oefenen.

Voor wat betreft de manumissie van Louisa geldt dat de echtgenote van de gouverneur, Wilhelmina Jodoca van Laren erg onder de indruk moet zijn geweest van de hulp die ze bood bij de verzorging en opvoeding van de gouverneurskinderen. Louisa werd gevraagd om met het gezin mee te reizen naar Nederland, en zou bij haar manumissie een naam krijgen die was afgeleid van die van de gouverneursvrouw. Haar naam na de manumissie, Neral is dan ook een omkering van de naam Laren.

Ze zou overigens niet de enige Surinaamse met die naam blijven. In 1927 trad een Henriette Louisa Neral in het huwelijk met Hendrik Elsperman. Ze was vast een nazaat van ‘onze’ gemanumitteerde. Henriette Louisa Neral was overigens niet de enige huisbediende die in Suriname door een gouverneur werd gemanumitteerd. Eerder overkwam dit in 1845 Johanna Evertina Lande en in 1850 Martha Flora Janga.

Onderstaande afbeelding betreft voor de goede orde niet Henriette Louisa Neral.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Lieve Hugo’s teksten

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Lieve Hugo’s teksten

 

Veel mensen willen meer weten over de songteksten van Lieve Hugo. In het hoesje bij de CD “King of Kaseko” is door Alberto Gemerts de nodige achtergrond-informatie opgenomen. Onderstaand een poging om hier nog wat meer bij te vertellen, en ook zijn andere teksten toe te lichten..

Lieve Hugo (1934-1975) wist op een zeker moment dat hij niet lang meer te leven had. De levensvreugde die hij toonde komt daarom extra door in zijn teksten die veelal bestaan uit one-liners in het Sranan /Surinaams.

 

1. Na Foe San Ede – Waarom

Na fu san de mi e musu fu dede Waarom moet ik sterven. De levenslustige Hugo kon het niet begrijpen. Netzomin als alle anderen. De herkenning is er dan ook bij eenieder die het Sranan verstaat direct aanwezig.

 

2. Dorina

Wat Hugo betreft hoefde Dorina niet te huilen en moest zij niet verdrietig zijn. Hij werd namelijk van binnen verteerd.

 

3. Blaka Rosu – Zwarte Roos

De tekst van dit lied werd bij Orchestra Washboard geschreven en gezongen door ‘the Mighty Power’ Harold Power, die nog lang actief was in Combinatie 2000. Het origineel van dit lied was El Reloj. Lieve Hugo trok het naar zich toe, en maakte het zijn bekendste lied. Het is zonder meer het meest gecoverde Surinaamse lied.

 

4. Kodokoe Loekoe Boeng – Vis pas op

Het intro baseerde Stan Lokhin op de muziek van Osibisa. Pas op dat je niet gevangen wordt is de boodschap van Lieve Hugo, die kennelijk toch niet altijd zo’n een lieverdje was. Soms verkeerde hij in hogere sferen

 

5. Poenta poenta – Poesje poesje

Een poenta is een zwamp, een moeras. Lieve Hugo kreeg zijn inspiratie voor dit lied op de Amsterdamse wallen. Jörgen Raymann voelde zich geroepen het lied 10 april 2008 te vertolken tijdens de Iko Crossover in het Amsterdamse Concertgebouw.

 

6. Profosang – Lef

Lieve Hugo bezong in dit lied het nut van het provoceren. Soms weten Surinaamse muzikanten eigenlijk niet wat ze zingen of waarom ze bepaalde teksten zingen. Ze vinden het geen enkele reden om te spannen (zich druk te maken)

 

7. Mi sa memre na dee – Ik herinner mij die tijd

Een terugblik op de geboorteplek. In het geval van Lieve Hugo is dat Frimangron, een historische wijk in Paramaribo. Lieve Hugo roept in het lied ook de heer aan. In zijn jeugd zong hij in de Rust en Vredekerk.

 

8. Okrosoepoe – Okersoep

In de film Wan Pipel van Pim de la Parra loopt hoofdrolspeler Borger Breeveld over de markt en proeft van alle waren. Het begeleidende lied is dit Okrosoepoe van Lieve Hugo. De liefde voor de Surinaamse keuken richt zich in dit lied ook op de kokkinnen.

 

9. No njang alla njang – Eet niet alles

Lieve Hugo ziet weinig verschil waar het gaat om primaire levensbehoeften. Het idee dat de jonge kerels ook nog iets voor de ouderen moeten overlaten lijkt zich niet tot het eten te beperken.

 

10. Oeng booi – Jongens

Jongens ik heb een mooi klusje voor jullie, waar jullie geen nee tegen kunnen zeggen. “Van ja naar nee en van nee naar ja in de maneschijn”. Soms is de suggestie van wat te doen staat mooier dan een heldere opdracht.

 

11. Mi seni a booi – Ik stuur die jongen

De plantagehuishoudens werden strikt hiërarchisch gerund. Opdrachten werden van baas naar knecht gedelegeerd en eindigden meest bij de futuboi ofwel loopjongen(s). Een odo /spreuk luidt basi seni en dagu, dagu seni en tere – de baas stuurt zijn hond, en de hond zijn staart. Lieve Hugo had blijkens de tekst het nodige begrip voor onwillige loopjongens. Als hij niet gaat ga ik zelf.

 

12. Mariana mi boto – Mariana op jou kan ik varen

De thematiek van dit lied spreekt voor zich.

 

13. Langa bere – Langdradig

Langa bere is een potpourri, die begint met bekende Maria. ‘Als ik mijn drankje drink wil Maria mij slaan’

 

 

14. Leidseplein

Lieve Hugo was goed bekend in Amsterdam en wist waar het vertier te halen was. Het lied kent ook een diepere laag over het verlaten van je thuis en terechtkomen in een nieuw land. Een lot dat de in Suriname te werk gestelden trof.

 

15. Mira – mieren

.Ik wil door niets en niemand lastig gevallen worden, niet door mieren, houtluis of gieren

 

16. Een pot met bonen

Lieve Hugo’s voorliefde voor de keuken doet hier denken aan de Woiski’s. Max Woiski sr bezong Bruine Bonen met Rijst, zoon jr Rijst met Kouseband.

 

17. Bosi mi – Kus me

Deze ballad van Harold Biervliet paste Lieve Hugo als een handschoen.

 

18. Vrij en blij

Hugo heeft zijn eigen tune, de Lieve Hugo melodie

 

19. Srefidensi -Onafhankelijkheid

Hugo zou zingen bij het hijsen van de Surinaamse vlag op 25 november 1975. In plaats daarvan werd hij de week ervoor in Suriname begraven. Edgar “Bugru” Burgos weigerde desgevraagd zijn plek in te nemen bij het hijsen van de vlag, omdat hij vond dat niemand Hugo kon vervangen.

op de foto Orchestra Washboard met centraal Lieve Hugo, en links de recent overleden Harold ‘the mighty’ Power.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Jacob Morgenstond

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Jacob Morgenstond

 

Hij werd geboren op de dag van de Emancipatie en was van beroep visser. Hij stond om meerdere redenen diverse malen in de belangstelling.

 

De in 1863 geboren Jacob Hendrik Morgenstond trouwde in 1896 met Anthoinette Nelson. Hij had als bijnaam Jacoepoe Lintin en zijn familienaam Morgenstond werd ten tijde van de emancipatie verstrekt op plantage Goudmijn te Commewijne.

 

Als visser bezocht Jacob verschillende plaatsen en hij genoot daarom in het land de nodige bekendheid. In 1916 haalde hij de kranten in Suriname toen hij ter hoogte van Coppenamepunt op een houtvlot met vier man naar zee afdreef en daar een angstig nachtelijk avontuur beleefde.

 

Als visser was Jacob niet alleen uit op eigen gewin. Hij was in Suriname medeoprichter van de vissersbond, met medewerking van Louis E. Nelson en Th. Comvalius, en zou om die reden later de nodige dank ontvangen van de Surinaamse Arbeiderscentrale.

 

Hij bereikte in Suriname een legendarische status door van de 35 bootraces die jaarlijks op Koninginnedag werden gehouden er maar liefst 24 te winnen. In 1913 stond de teller al op 16 stuks en het leverde hem een sportdiploma op die door de gouverneur aan hem werd uitgereikt.

 

Zijn boot noemde hij Alenten, naar de Alenten krabu, de snelheid van de krab in de regentijd. Jacob kreeg dan ook al snel de bijnaam Jacopoe Alenten of Jacopoe Linte. Hij wordt bezongen in een lied dat via deze link te vinden is.

Prev 1 of 1 Next
Prev 1 of 1 Next

Jacob stond bij de herdenkingen van de afschaffing van de slavernij regelmatig in de spotlights. Bijzonder vermeldenswaardig is dat hij ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag, en 80 jaar Emancipatie aan het roer mocht staan van de sloep Paramaribo die werd gesponsord door de Gasfabriek.

Hij deed zijn naam eer aan door op 80 jarige leeftijd als eerste te eindigen, nadat hij eerst twijfel had gezaaid bij zijn jonge bemanningsleden door een afwijkende koers te hanteren. Het was zijn laatste kunstje, hij overleed in 1944.

Op de foto Jacob Morgenstond in 1913, ter gelegenheid van de 50-jarige herdenking afschaffing slavernij in Suriname met op de achtergrond feestelijk uitgedoste marktvrouwen.

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Selomoh del Castilho

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis
Selomoh del Castilho
Vader en zoon Del Castilho behoorden in Suriname tot de eerste fotografen. Van vader Selomoh -Salomon- is een aantal werken bewaard gebleven die van grote historische betekenis zijn, waaronder een portret van kapitein Broos, leider van de ‘bakabusinengre’.
De eerste foto die in Suriname werd gemaakt dateert vermoedelijk uit 1846. Het betreft het echtpaar Ellis en wordt toegeschreven aan een rondreizend Amerikaans fotograaf. Nadien zijn er ook lokale fotografen actief, waarvan de gezusters Curiel zelfs het predicaat ‘Koninklijk’ zouden verwerven.
Selomoh – Salomon- del Castilho (1826-1914) was getrouwd met Hannah de Jacob Mopurgo (1838-1895). Als fotograaf was hij op de hoek van de Heerenstraat en de Klipsteenenstraat gevestigd. Hij was naast fotograaf ook tekenaar en tekenleraar. Ook werkte hij als kunstschilder, waarbij hij al in 1885 olieverf toepaste op de chromophotografie, een vroege vorm van kleurenfotografie, waarvan een echt bruikbare versie in 1908 door Lumiere werd uitgevonden. Hiernaast ontving Selomoh del Castilho in zijn atelier gastfotografen uit het buitenland.
In de zaak zou ook zoon Alfred del Castilho (1875-1913) actief zijn, die zich rond 1900 in Suriname ‘The American photographer’ noemde, omdat hij in navolging van de rondreizende Amerikanen ook buiten zijn atelier op locatie kon fotograferen. Hij portretteerde veel van de contractanten die in Suriname aankwamen. Kennelijk was Alfred nogal ingenieus, in 1900 adverteerde hij voor een zelfgemaakte vloeistof waarmee poreuze banden konden worden opgeknapt, dat hij de naam Afredo del Castho gaf. Na zijn overlijden zou het atelier van Alfred del Castilho in 1913 worden overgenomen door George Rustwijk. Rustwijk overleed zelf een jaar later
Het pionierswerk van vader Salomon zorgde er voor dat hij veel prominenten voor de camera kreeg. Zo fotografeerde hij rond 1862 Maria Francisca Henriette Dumontier (1852-1916) , die in 1873 in Den Haag zou trouwen met Johan Samuel Snellen van Vollenhoven. Haar vader Franciscus Armandus Carolus Dumontier (1825-1895) was in Suriname vanaf 1859 hoofd geneeskundige dienst, actief als botanist en verantwoordelijk voor het opzetten van een bibliotheek. Hij ging in 1868 terug naar Nederland, en naar hem is in Suriname een ziekenhuis vernoemd.
Selomoh del Castilho kreeg ook kapitein Broos voor de lens, de oudste van de broers Broos en Kaliko. Deze hadden hun marronkamp aan de bovenloop van de Surnaukreek, een zijtak van de Surinamerivier. In dit kamp had zich de marron-groep ‘Bakabusi-nengre’ verschanst, waartegen vlak voor de emancipatie door het gouvernement een strafexpeditie werd georganiseerd. Na de emancipatie bleven deze Marrons niet in het oerwoud wonen, maar vestigden zich op de verlaten plantage Roorak. Zij leven voort onder de familienamen Babel en Landveld.
  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Doorgowa

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

Doorgowa

 

Met de eerste contractanten van de Lalla Rookh kwam in 1873 ook een 8-jarig jongetje mee, van wie alleen de achternaam Doorgowa in de registers werd genoteerd. Zijn levenspad na zijn aankomst op Kila, Hindi voor het Fort Nieuw Amsterdam, laat zich als volgt reconstrueren.

 

Doorgowa (1865-1931) stond genoteerd als contractant B/146 en zou veld en fabrieksarbeid gaan verrichten op plantage De Resolutie te Beneden Cottica. Doorgowa kwam niet alleen naar Suriname, zijn 49-jarige moeder Khooseeal Jeereea zou op dezelfde plantage tewerk worden gesteld. Van haar zou worden genoteerd dat ze in de jaren 1875 en 1876 werk verzuimde. In 1878 liep haar contract af, maar ze kreeg toestemming in Suriname te blijven, waar ze in 1885 op de Resolutie overleed.

 

Er was op de Lalla Rookh nog een contractant met de achternaam Doorgowa die te werk werd gesteld , de 23 jarige Deenah Doorgowa. Ook van hem stond een aantal keren werkverzuim genoteerd, maar hij verrichte ook overwerk in 1876. Mogelijk was deze jonge contractant ook een zoon van Khooseeal Jeerea, en waren ze met zijn drieën naar Suriname afgereisd. Deenah zou in het laatste jaar van zijn contract in 1878 op De Resolutie komen te overlijden.

 

De grote suikerplantage De Resolutie, tussen Braamspunt en Fort Nieuw Amsterdam werd na 1799 aangelegd door planter Van Ommeren, die in 1773 met het schip De Resolutie naar Suriname was gekomen. Het startte als katoenplantage, en werd hierna een van de eerste suikerplantages waar een stoommolen werd ingezet. Ten tijde van de emancipatie stond de plantage op naam van Bijlaart en Röperhoff en waren er 447 geemancipeerden. De doorstart met Chinese en Hindostaanse contractanten kreeg invulling door de Nederlandse Handelsmaatschappij. Gezagvoerder op de plantage was J. Mavor jr, de zoon van de gezagvoerder op Marienburg, die in 1902 bij de opstand aldaar om het leven werd gebracht.

 

Doorgowa, die dus op 8-jarige leeftijd te werk werd gesteld, zou tot 1894 onder contract staan op de Resolutie, en werd in 1885 tijdelijk ook te werk gesteld op Mariënburg. Na afloop van zijn contract kreeg hij in 1905 een perceel in gebruik aan de Koffiedjompoweg aan het Pad van Wanica in de tijd dat daar de spoorlijn werd aangelegd. Hij zou hierna in de jaren 1906-1907 een contract krijgen van Fernandes die op plantage Leliëndaal zich met de Cultuurmaatschappij Leliendaal en Ellen zou storten op de teelt van o.a. Bacove.

 

Hij keerde hierna terug naar Para, waar hij te Beneden Para in 1917 in het huwelijk trad met Ganesh Sohodra (354/Y), die in 1896 op 24-jarige leeftijd naar Suriname was gekomen en op plantage Voorburg had gewerkt. Kennelijk werd Doorgowa in 1931 ziek en volgde de destijds nog gebruikelijk verwijzing naar Lansigron. Hij overleed in 1931 op ’s Landsgrond Boniface.

 

Voorland De resolutie

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]

Adolf Willem Brakke

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis

Brakke

A.W. Brakke was in Suriname minister van Openbare werken en verkeer. Hiernaast was hij ook maatschappelijk actief. In 1944 werd door hem de Loterij excelsior opgezet, in het land beter bekend als Lotex.

In 1931 verscheen een uitgebreid epistel in de Surinaamse kranten waarin het gouvernement aangaf dat alle loterijen die niet aan de gouvernements-regels voldeden als illegaal werden aangemerkt. Aanleiding hiervoor was de gokgekte in de eerste crisisjaren was ontstaan. Bedoeling was om vooral ook het beruchte Chinese gokspel Piauw aan te kunnen pakken.

Adolf Willem Brakke ( 1901-1977) werd geboren in het district Commewijne als zoon van de planter A.W. Brakke. Na zijn opleiding aan de Hendrikschool in Paramaribo volgde hij een opleiding tot landmeter. Met zijn vrouw Jacqueline Ho Meau Long kreeg hij een drietal kinderen, waaronder dochter Mona Yvonne Brakke, die als ‘Javaanse prinses’ zou trouwen met de beroemde voetballer Faas Wilkes

In de oorlogsjaren zou hij in dienst van Esso boringen naar petroleum verrichten in Suriname. Hij was medeoprichter van de Surinaamse Zuurstofmaatschappij, en de Hygiënische Wasserij. Ook zou hij in Suriname V.V. Voorwaarts oprichten. Voor al zijn verdiensten werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.

In 1948 trad hij toe tot het Surinaamse College van Bijstand met Economische Zaken in zijn portefeuille. Na de eerste algemene verkiezingen van mei 1949 werd hij de landsminister van Openbare Werken en Verkeer in het kabinet-De Miranda dat zou vallen na de Hospitaalkwestie.

Lotex was de eerste loterij in Suriname die aan de landsregels voldeed en werd in Suriname ongekend populair. De lotenverkoop vond plaats vanuit de winkel van Brakke en via een aantal colporteurs waarvan een deel ex-Hansen patiënten. Ze hadden zo hun vaste wijken en verkoopplaatsen. Een van ze was bij het postkantoor.

onderstaande foto stond al eerder in de groep

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]