[ad_1]
[ad_2]
[ad_1]
[ad_2]
[ad_1]
Haenen
De in Nederlands-Indië geboren J.F.D. Haenen zou in Paramaribo met zijn gelijknamige zoon bekend worden vanwege hun handelsonderneming. Ze waren er hiernaast ook de vertegenwoordigers van onder andere de Trinidad Asphalt Cy.
Jerome François Dominicus Haenen (1863-1949) werd geboren te Katimbang , Oost Indie en overleed in 1949 in Amsterdam. Hij was in Suriname actief als winkelier aan de Waterkant en vestigde zich hierna aan de Domineestraat.
Zoon Jerome François Dominicus Haenen junior (1901-1975) trad in 1931 in het huwelijk met Johanna Amanda Brakke. Met haar broer Adolf Willem Brakke zou hij de Surinaamse Zuurstofmaatschappij oprichten.
In 1936 werd Haenen vertegenwoordiger van de Trinidad Asphalt Cy, die een asphaltmeer op Trinidad exploiteerde. Haenen startte dat jaar met asfalteren voor hun pand aan de Domineestraat, en zou in Suriname ook asphalt dakbedekking aanbieden. Ook was hij betrokken bij Suhoza, de Surinaamse houtzagerij.
Haenen trad vanaf 1939 op als vertegenwoordiger van de sinds 1898 in Suriname actieve HEM (Hollandse Export Maatschappij), was dealer van Mercedes Benz en verhandelde rijwielen.
Al in 1595 voorspelde Walther Raleigh dat de asphalt Pitch Lake te Trinidad lucratief zou zijn
[ad_2]
[ad_1]
Auteur: Nico Eigenhuis
[ad_1]
Auteur: Nico EigenhuisMettray
In 1857 werd op de voormalige koffieplantage Lustrijk in Commewijne een landbouwkolonie opgericht voor protestantse weesjongens. De naam van de inrichting verwees naar soortgelijke initiatieven in Europa.
Bij de Codjo branti van 1832 ging in Paramaribo ook het weeshuis van de Lutherse gemeente verloren. Bijna 25 jaar later werd het plan ontwikkeld om in Suriname specifiek voor protestantse weesjongens ter vervanging een landbouwschool op te zetten. Het plan werd goedgekeurd door Charles Pierre Schimpf (1812-1886,) die van 1855 tot 1859 gouverneur van Suriname was.
Als voorbeeld voor de opzet gold het Nederlandse Mettray, een protestants opvoedingstehuis voor niet-criminele jongeren met gedragsproblemen, die in 1851 werd opgericht door Willem Hendrik Suringar. Het werd als landbouwkolonie opgebouwd op het landgoed Rijsselt bij Zutphen, naar het voorbeeld van een gelijksoortige inrichting in het Franse Mettray en werd later een jeugdzorginstelling.
De voormalige koffieplantage Lustrijk dateert uit de tijd van De Rayneval, en lag aan de overzijde van zijn plantage Schoonoord. In de periode 1821 tot 1843 was de plantage in het bezit van de familie Wilkens, de planter aan wie de Surinaamse familienaam Kenswil is ontleend. Niet veel later raakte de plantage in onbruik.
De initiatiefnemers Conradi, Van Schaik, Nielson en Ellis zouden in 1956 enthousiast hun initiatief propageren en vanaf 1858 gold voor alle arme protestantse wezen zelfs de verplichting om zich op Mettray op te laten nemen. Gezien de gebrekkige voorzieningen werd het echter geen succes en werd slechts een gering aantal kinderen opgenomen. Het bleef desondanks een aantal jaren in gebruik, en zou pas na het vertrek van Schimpf worden ontmanteld.
Hierna kwam er op de gouvernements-rubberplantage Slootwijk een opvang voor jongens en inmiddels had ook de Katholieke kerk rond 1858 een soortgelijk initiatief ontwikkeld voor de opvang van weeskinderen, in het gebouw van de Oude Bank aan de Gravenstraat.
Auteur: Nico Eigenhuis[ad_2]
[ad_1]
Auteur: Nico EigenhuisSukul
J.P.K. Sukul behoorde tot de oprichters van zowel de SHP en de VHP en zou in 1948 deelnemen aan de Ronde Tafel Conferentie waarin een zelfstandiger positie van Suriname werd besproken. Er is over zijn carrière nog meer te vertellen.
Jagesar Persad Kaulesar Sukul (1900-1980) begon zijn carrière als klerk en werd nadien actief als onderwijzer in het openbaar onderwijs in Suriname. In 1934 werd hij voorzitter van de Pandit Rampersad Sukul Stichting ter bevordering van den Vedischen Godsdienst, met als secretaris Johannes Sukdew Mungro.
Toen in 1938 gouverneur Kielstra naast de 10 gekozen leden in de Staten van Suriname zelf 5 leden mocht aanwijzen werd hij tot Statenlid benoemd. Andere benoemde leden waren Van Gheel van de NHM, Vogel van de NIGM, Hendrik Miskin Javaans tolk en Rahgoenandas Brahma Tewari onderwijzer.
In zijn poging om van de West de Oost te maken gaf Kielstra in zijn benoemingen de voorkeur aan kandidaten van Aziatische komaf. Hierdoor had hij een draagvlak voor het beleid waarin hij die groeperingen zou bevoordelen, en uit loyaliteit zouden ten tijde internering van Bos Verschuur deze zich niet tegen Kielstra uitspreken.
In 1947 was Sukul oprichter en voorzitter van de Surinaamse Hindoe Partij in 1947 en hierna ook medeoprichter van de politieke partij VHP. In 1948 maakte hij deel uit van de Surinaamse delegatie aan de Ronde Tafel Conferentie. In 1951 werd hij benoemd tot tijdelijk districtscommissaris van Saramacca. Hij zou dat jaar voor zijn werk ook worden gehuldigd door Sanatam Dharm.
Jagesar Persad Kaulesar Sukul was vanaf eind 1958 naast districtscommissaris ook waarnemend hoofd van het binnenlands bestuur. Kaulesar Sukul studeerde Sanskriet aan de Columbia University in New York en de Rijksuniversiteit Utrecht en etnologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1958 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit Utrecht in de letteren op een proefschrift dat bestond uit een Nederlandse vertaling van Bhagavadgītā en beschouwingen daarover.
In 1960 werd hij benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau, waarbij hij de felicitaties ontving van Prins Bernard, die hem nog kende uit zijn tijd als DC. In 1973 vestigde Kaulesar Sukul zich in Nederland waar hij in 1980 overleed
Auteur: Nico Eigenhuis[ad_2]
[ad_1]
Auteur: Nico EigenhuisDrie gebroeders
Nadat de Sefardische joden zich in Suriname vestigden kregen plantages er namen als Hebron en Worsteling Jacobs. Een van de in gebruik genomen plantages werd voorzien van de naam Drie gebroeders, en is te vinden tegenover Groot-Chatillon.
De inquisitie zorgde ervoor dat in Amsterdam tussen 1610 en 1618 drie Sefardische gemeenten werden opgericht. Vanaf 1622 werkten de drie gemeenten samen en in 1639 werden ze samengevoegd tot de gemeente die later de Portugees-Israëlitische Gemeente werd genoemd.
Portugees bleef binnen de gemeente de voertaal. Spaans was de taal voor cultuur en wetenschap. Hebreeuwse gebedenboeken vervingen op den duur de Spaanse vertalingen. Als je kijkt naar de herkomst van deze groep Sefarden die zich ook in Suriname vestigden kende die drie landen van herkomst; Portugal -zoals De la Parra-, Italië –zoals Nassy- en Spanje –zoals d’Avilar, een naam verwijst naar de Spaanse stad Avila.
In Suriname maakte in 1675 Isaac d’Avilar zich hard tegen de invoering van de zondagsrust op de plantages. Het zou er in 1691 toch van komen. Isaac was eigenaar van plantage Ayo, schuin tegenover Jodensavanne. De familie d’Avilar was ook eigenaar van de plantages Restaurada, Karmelk en tevens de Drie gebroeders.
De eigenaar van plantage Drie gebroeders, Samuel d’Avilar overleed in 1769. De plantage zou later o.a. in handen komen van de families De la Parra en Van Emden.
De herkomst van de naam van de plantage Drie gebroeders is niet geheel duidelijk. Het kan verwijzen naar de samenstelling van de familie d’Avilar, maar zou ook een verwijzing kunnen zijn naar de drie ‘bloedgroepen’ die de joodse gemeenschap in Suriname vorm gaven.
Auteur: Nico Eigenhuis
[ad_2]
[ad_1]
Auteur: Nico EigenhuisZalman
De eerste Zalman die voet zette op Surinaamse bodem was de in 1772 geboren Elija ben Sjlomo Zalman uit Litouwen. Hij was een naamgenoot van een beroemde rabbijn, die bekend stond als de Vilna Gaon, het genie van Wilna.
Elijah ben Solomon Zalman , “het vrome genie van Vilnius” (1720-1797) werd een van de meest bekende en invloedrijke figuren in de rabbijnse studie. Grote groepen mensen houden zich aan de reeks Joodse gebruiken en riten ( minhag ), de ” minhag ha-Gra “, die naar hem is genoemd, en die door velen ook wordt beschouwd als de heersende Ashkenazi minhag in Jeruzalem. .
Hij werd geboren in Sielec, Brest Litovsk, en was al op jonge leeftijd een autoriteit onder de rabbijnen. Als volwassene zwierf hij in verschillende delen van Europa, waaronder Polen en Duitsland. Geleerden, joods en niet-joods, zochten hem op wegens zijn inzichten in wiskunde en astronomie. In 1755, toen de Gaon vijfendertig was, verzocht rabbijn Jonathan Eybeschütz hem een oordeel in een onenigheid tussen Eybeschütz en rabbijn Jacob Emden.
Hij legde speciale nadruk op de studie van de Jeruzalemse Talmoed , die eeuwenlang bijna geheel was verwaarloosd. De Vilna Gaon leidde een ascetisch leven. Hij legde letterlijk de woorden van de Joodse wijzen uit, dat de Torah alleen kan worden verkregen door alle genoegens op te geven en door opgewekt het lijden te aanvaarden. De Gaon begon ooit aan een reis naar het land Israël, maar zag geen kans deze te voltooien.
De Zalmans kwamen al vroeg ook in Nederland terecht. Zo leefde in Amsterdam Salomon Shlomo-Zalman Juda Norden (1665-1728), en zien we de naam ook elders in het land terug. De familie kende ook een relatie met de familie Meijer, waardoor er ook de dubbele achternaam Zalman Meijer is ontstaan.
In Suriname is de familie Zalman inmiddels volledig geïntegreerd. Tot de bekende namen horen fitnessinstructeur en fotograaf Marinus Zalman en zijn zoons Marciano en Sirano. Mogelijk aan Zalman te relateren familienamen in Suriname zijn: Zalmijn van La Paix, Zalmo- van De Eendragt en Zalstam van d’Alyda en Karelsburg.
Auteur: Nico Eigenhuis[ad_2]
Bigi Poika
Rond 1950 werden de nodige inspanningen geleverd om het inheemse dorp Bigi Poika, oftewel Akarani ‘tot ontwikkeling’ te brengen. Het leidde tot de bouw van een nieuwe school.
Bigi Poika – in het Karaïbs: Akarani- ligt tussen de rivieren Saramacca en Coesewijne, en wordt bewoond door Karaïben. Het dorp valt onder traditioneel inheems gezag en kent ca 500 bewoners. Ze leven van de jacht en de bosbouw en van wat hun kostgrondjes voortbrengen. De voertaal is het Karaïbs.
Na de tweede wereldoorlog lieten de inheemsen weten dat ze qua voorzieningen achtergesteld werden. Dit leidde bijv. op Bernharddorp tot het nemen van de nodige infra-structurele maatregelen. Voor wat betreft Bigi Poika liet kapitein Bok in 1949 weten dat het dorp al een jaar geen dokter had gezien. Ook wenste hij dat de RK school werd opgeheven en er daarvoor in de plaats een openbare school moest komen. De klachten kwamen in een periode dat de RK onderwijzer Williams wegens ziekte het dorp had verlaten en er bij de RK het idee was ontstaan om de leerlingen in plaats van in het dorp in de stad les te geven.
Om de situatie goed in te schatten kwam er een bezoek van DC de la Fuente en P. Wong, de minister van Sociale zaken. In 1950 zouden ook Geijskes en Waller Bigi Poika bezoek om in gesprek te gaan over de landbouwplannen voor de regio met daarbij bijzondere aandacht voor de bestrijding van mieren.
In 1951 bezochten dorpelingen Jogendorus en Pichotte de minister van volksgezondheid omdat er verscheidene zieken waren in het dorp, met koortsen buikpijnen en oogontstekingen. DC de la Fuente zegde toe dat hij met een medicus binnen enkele dagen het dorp zou bezoeken en kon melden dat er recent een speciale dokter voor het binnenland was aangewezen. Hierna werden filmvertoningen georganiseerd over opvoeding en hygiëne door het bureau V&V.
De inspanningen vanuit Bigi Poika bleven niet zonder gevolg. In 1951 werd er door de gouverneur Klaasesz in gezelschap van zijn echtgenote, minister Juglall, directeur onderwijs Ferrier en DC de la Fuente ter plaatse een nieuwe openbare school geopend met daarbij tevens een nieuwe onderwijzerswoning.
Op de foto Bigi Poika in de jaren 60
Auteur: Nico Eigenhuis
[ad_1]
Auteur: Nico EigenhuisDeens schip voor anker voor de kade van Paramaribo 1798
Prachtige prent van de Waterkant gevonden in de collectie van het Deens Maritiem Museum, geschilderd door C.C. Parnemann. Op de achtergrond de Waterkant voor de grote stadsbrand van 1821. Rechts het Fort Zeelandia. Achter het schip is nog net de Stenen trap zichtbaar.
Een Deens schip in de West was niet zo vreemd in die tijd.
Doorgaans denkt men veelal aan de Nederlanders, Engelsen, Fransen en de Spanjaarden als koloniale machten. Denemarken behoorde echter ook tot een van de koloniale machthebbers in het Caribisch gebied. In de 17e en 18e eeuw koloniseerden ze Saint Thomas, Saint John and Saint Croix die samen de Deense West Indies vormden en evenals Suriname een plantage economie hadden die voornamelijk gebaseerd was op suiker en slavernij. Denemarken stond ook bekend om zijn slavenhandel. Diverse Deense schepen voeren ook als slavenhaler uit Afrika op de West.
Vandaag aan de dag staan deze eilandjes bekend als de U.S. Virgin Islands. In 1917 werden ze door Denemarken verkocht aan de USA.
Auteur: Nico Eigenhuis[ad_2]
Plantage Naaldwijk
De herkomst van de naam Naaldwijk voor een koffieplantage aan de Cotticarivier is niet geheel duidelijk. Enig graafwerk naar de herkomst brengt ons in Nederland in het nabij Naaldwijk gelegen Schiedam.
In 1709 trouwde in Paramaribo Catharina Maria van Vollenhoven met de in Amsterdam geboren John Adamse, weduwnaar van Anthoinetta Vacheron, en woonachtig te Commewijne. Het nazoeken van de namen van de beide echtelieden levert op dat John Adamse als volledige naam John resp Jan Adamse Cliffort heeft. Catharina Maria van Vollenhoven had bij haar geboorte oorspronkelijk een andere achternaam, te weten Van Naaldwijk.
Koffiepantage Naaldwijk kreeg die naam in de tijd dat Johan Villepontoux hiervan eigenaar was. De naam Villepontoux is verbonden aan die van Du Peyrou. Dit betreft Hugenoten die via Zwitserland en Nederland in Suriname terecht kwamen en daar de plantages Perou en l’Esperance in bezit hadden. De plantages bezorgden de familie een groot kapitaal.
De naam Van Vollenhove brengt ons in Schiedam, een schippersstad die deel uitmaakte van de Kamer van de Maas, een onderdeel van de WIC waarin naast Schiedam ook Rotterdam en Delft participeerden. De naam Cliffort resp. Clifford Kok brengt ons o.a. ook in het nabijgelegen Delft.
De exacte reden van de naamgeving van plantage Naaldwijk ten tijde van Johan Villepontoux laat zich raden. De Surinaamse plantersgemeenschap was in die tijd echter klein en het is goed voorstelbaar dat Villepontoux ten tijde van de start van zijn plantage het nodige te danken had aan de in de regio actieve John Adamse Cliffort en op diens suggestie als eerbetoon aan zijn echtgenote de plantage de naam Naaldwijk gaf.
Auteur: Nico Eigenhuis