J.J. Thomson

J.J. Thomson

Onderwijzeres J.J. Thomson zou tijdens haar lange carrière als onderwijzeres het nodige bijdragen aan de ontwikkeling van sportactiviteiten in Suriname. Naast haar liefde voor korfbal is haar initiatief om de avondvierdaagse in het land te organiseren memorabel.
Haar vader John Robert Thomson (1853 -1933) -naar wie de J.R. Thomsonstraat is vernoemd- was een gerespecteerd onderwijzer die onder de naam J.R. Thomson de Surinaamse geschiedschrijving ter hand nam vanuit een niet-blank perspectief. Hij was ten tijde van zijn pensioneren werkzaam aan de Koning Wilhelmschool, later de Koningin Wilhelminaschool en fungeerde hiernaast als voorzitter van de Koloniale Staten.

Zijn dochter Jansje Julia Thomson werd in 1890 in Paramaribo geboren en was woonachtig in haar ouderlijk huis aan de Klipsteenenstraat. Ze zou nadat haar vader na zijn pensionering naar Nederland was vertrokken aan de Oranjestraat nummer 15 komen te wonen. Haar carrière in het onderwijs nam een aanvang aan de Willemschool, en ze zou in 1910 worden aangesteld aan de Hendrikschool.

Als onderwijzeres kwam ze in het bezit van de aktes Frans en Engels. Dat haar verdiensten als onderwijzeres zich niet alleen beperkten tot haar eigen werkterrein blijkt uit het feit dat ze zitting had in de examencommissie van de opleiding tot belastingverificateur. Ook nam ze in 1937 deel in het comité dat de festiviteiten rond het gouden jubileum van de Hendrikschool organiseerde.

Haar sportieve interesse kwam in eerste instantie in 1929 naar buiten toen ze een korfbalvereniging oprichtte voor de 4e klassers van de Hendrikschool. Nadien zou ze als penningmeesteresse fungeren voor de Korfbalvereningen. In 1934 nam ze hiernaast het initiatief om in Suriname ook wandelvierdaagses te organiseren. Ze nam hiervoor persoonlijk aan huis de aanmeldingen in ontvangst voor de proefloop die dat jaar werd georganiseerd. Om het initiatief gewicht te geven regelde ze een Comité met daarin prominenten op sportief gebied, waaronder Mobach en van der Schroeff.

Het einde van haar carrière als onderwijzeres kwam in 1947, toen ze op eigen verzoek eervol ontslag kreeg onder dankbetuiging voor de gedurende lange tijd aan het Land bewezen diensten. Ze werd benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau.

 In 1964 kende Suriname als primeur de deelname van een groep inheemsen aan de avondvierdaagse.
In 1964 kende Suriname als primeur de deelname van een groep inheemsen aan de avondvierdaagse.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Pan American Panam

Pan American

In de roaring twenties zou Pan American Airways op grootse wijze zijn intrede doen in Suriname met de landing van luchtvaartpionier Charles Lindbergh in Paramaribo. Heel Suriname was voor de gelegenheid aan de Waterkant te vinden.

Pan American World Airways werd in 1927 opgericht door John K. Montgomery met als doel mee te dingen naar een contract voor het de Amerikaanse posttransport tussen Key West en Havana in een ‘strijd’ met Atlantic, Gulf and Caribbean Air Lines, van Richard F. Lloyd, en Juan Trippe’s Aviation Corporation of America.

 

Uiteindelijk zouden de drie mededingers op aandringen van de Amerikaanse post fuseren en werd Lloyd als voorzitter en Trippe president en algemeen directeur. Omdat het aanleggen van een startbaan in Florida problemen opleverde werd gestart met het inzetten van watervliegtuigen.
De luchtvaart in Suriname kende in die dagen als pioniers “Jimmy” Lawton, zijn echtgenote Lawton-MacKenzie en Biggers van Pan-Am die de “Amerikaanse Kolonie” in Suriname vormden. James “Jimmy” Swan Lawton (1880-1959) was in 1917 uit Chicago naar Suriname gekomen en hij zou het land niet meer verlaten.

 

Lawton en Biggers zorgden er voor dat Suriname als tussenstop werd gekozen voor het luchtverkeer tussen Noord- en Zuid-Amerika. Hierna werd Lande aan de Surinamerivier gebruikt als luchthaven en werden ter plekke luchtvaart-pioniers ontvangen, waaronder zoals reeds vermeld in 1929 Charles Lindbergh.
In de jaren tot de Tweede Wereldoorlog, groeide de maatschappij uit tot de grootste ter wereld met een enorm netwerk aan verbindingen tussen de Verenigde Staten en bestemmingen in Azië en Latijns-Amerika.

 

Pan Am werd tijdens de oorlog de eigenaar van de door de Amerikanen aangelegde luchthaven Zanderij. Het werd in 1956 voor het symbolische bedrag van een dollar te koop aangeboden aan de Surinaamse regering op voorwaarde van 20 jaar vrijstelling van de betaling van landingsrechten.
Na de oorlog zou Pan Am het eerste Amerikaanse commerciële straalvliegtuig introduceren en nadien sloot het in 1965 met Boeing een contract voor de Boeing 747. De komst ervan viel in financieel moeilijke tijden. Het bedrijf werd overgenomen door National Airlines en zou in 1991 failliet worden verklaard.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

De opstandige Javanen – javaan

De opstandige Javanen

Nadat het besluit was genomen om met ingang van 1890 in Suriname ook Javanen als contractant in te zetten zou het niet lang duren voordat ook deze groep op meerdere plaatsen in het land in verzet kwam. Een overzicht.

1902 Mariënburg
De grootste opstand onder contractanten vond in 1902 plaats op suikerplantage Mariënburg, waar zo’n drieduizend voornamelijk Hindostaanse en Javaanse contractanten werkten. Directe aanleiding zouden de ongewenste avances zijn geweest die directeur James Mavor maakte ten aanzien van de knappe vrouw van Doengdoeng Soemaroe (ca 1880- ca 1955). Bij de opstand zou James Mavor in 1902 aan stukken worden gekapt door de werknemers. Bij de militaire acties die hierop volgden werden vervolgens zo’n 20 werknemers gedood en tientallen gewond.

1907 Slootwijk

In 1907 werd plantage Slootwijk te Commewijne door het gouvernement aangekocht om er een model-plantage voor rubber op te zetten. De omstandigheden op de plantage waren zowel voor de uit Java ingezette Hevea-rubberplant als de van het eiland aangetrokken contractanten totaal ongeschikt. Het verhaal ging al snel de rondte dat het personeelsbestand werd uitgedund door het monster Bajul Bèbèk, het dier met het lichaam van een slang en de bek van een eend, waarvan de directeur er twee zou hebben gehad. Administrateur Anton de Kom zou in zijn in 1934 verschenen ‘Wij slaven van Suriname” over de gang van zaken een vernietigend oordeel vellen.

1913 Geyersvlijt

Plantage Geyersvlijt kende na de emancipatie in 1863 een doorstart met contractarbeiders. In totaal arriveerden er 108 arbeiders uit Brits-Indië en 470 arbeiders uit Java op de plantage. Vanaf het begin was er sprake van onrust. In 1908 kreeg de plantage als nieuwe eigenaar de aan de Waterkant gevestigde firma Haas, met als beheerder Gefken en kreeg het Thomas Waller als gezagvoerder. In die periode groeide Geyersvlijt uit tot een plantage met een hoge productie van bacove (banaan). In 1913 kwam het tot een heuse staking onder zestig van de contractanten, waarbij de eis werd neergelegd om een Brits-Indische leidinggevende te vervangen.

1928 Wederzorg

Met een gewelddadige eenmansactie stond Moeljo Pawiro symbool voor de frustraties onder de Javaanse contractanten. Moeljo was niet op tijd aan het werk gegaan en werd om die reden als straf door de opzichter belast met wiedwerk om het huis. Pawiro ging hem vervolgens met zijn houwer te lijf en verwonde hem in het gelaat. In de rechtbank had Pawiro spijt van zijn daad, die als aanslag werd behandeld. Dat zijn advocaat aangaf dat hij in drift had gehandeld werd door zijn slachtoffer niet als verzachtende omstandigheid gezien. Het kwam na zijn berechting tot een werkstaking op de plantage waarna er bezoek werd gebracht door de agent generaal voor de immigratie. Een jaar later brandde de loods naast de centrale koffiefabriek op Wederzorg af.

1932 Soegino

Door de Nederlandse Handelsmaatschappij werd in 1924 voor de suikerplantages Mariënburg en Zoelen de 25-jarige contractant Soegino ingehuurd. Soegino begon zoals veel van de contracten in de ziekenboeg en zou nadien werk weigeren en pogen te deserteren. In 1932 kreeg hij zijn ontslag van Mariënburg, waarna hij brieven richtte aan Soekarno. Deze correspondentie trok de aandacht van de autoriteiten in zowel Nederlands-Indië als Suriname. Tijdens de crisisjaren, begin jaren dertig, werd Soegino steeds meer gezien als onruststoker en werd hij -geheel in de geest van de tijd- als communist aangemerkt. Vanwege gezagsondermijnende activiteiten zou hij in 1935 door Kielstra worden teruggestuurd.

1933 De Kom

Anton de Kom (1898-1945) had voordat hij naar Nederland afreisde als boekhouder gewerkt in de balatasector. Hier was hij getuige van de ongezonde werkomstandigheden en de onrechtvaardige straffen, de zogenoemde poenale sancties die de contractanten moesten ondergaan. Anton was een van de weinigen die voor de contractanten een luisterend oor had en probeerde voor hun belangen op te komen. Het leverde hem de bijnaam ‘Papa de Kom’ op en bezorgde hem na zijn vertrek een mythische status. De verwachting rond de komst naar Suriname in 1933 werden opgeklopt door de Javaan Salikin Hardjo, die onder het pseudoniem Bok Sark over hem schreef als “Messias” en hiermee bijdroeg aan het gerucht dat hij met boten zou komen om de Javanen terug te brengen naar hun land van herkomst. Na zijn komst zou hij worden opgepakt en bij de rellen die volgden vielen twee dodelijke slachtoffers, de Brits-Guyanees Murray en de Hindustaan Sookha. De autoriteiten wisten hierna geen andere oplossing om de gemoederen tot bedaren te brengen dan zijn uitwijzing.

1942 Douwes Dekker

Tijdens de oorlog werden op het Surinaamse Jodensavanne vermeende NSB-ers geinterneerd uit Nederlands-Indië. De omstandigheden waren erbarmelijk en het had het karakter van een concentratiekamp. Onder de gevangenen was ook Ernest Douwes Dekker (1879-1950), een neef van de schrijver die bekend werd als Multatuli. Hij schreef in 1908 Het boek van Siman den Javaan waarin het Nederlandse volk ervan werd beschuldigd de Javaan te mishandelen. Vanaf september 1940 voorzag hij een Japanse agent op Java van informatie over de economische situatie in Indië. Naar aanleiding hiervan werd hij in januari 1941 gearresteerd en uiteindelijk overgebracht naar Suriname. Na zijn terugkeer maakte hij tot zijn grote genoegen de formele overdracht van de soevereiniteit aan Indonesië mee. Hij stierf acht maanden later.

1954 Tongar

In 1954 zouden vanuit Suriname 1000 Javanen naar Tongar , West-Sumatra vertrekken. Tot de leiders van de groep behoorden Johannes Wagimo Kariodimedjo en Salikin Hardjo (1910 –1993), die ten tijde van De Kom bekend stond onder het pseudoniem Bok Sark. Ze waren prominenten van de in 1947 opgerichte PBIS (Pergerakan Bangsa Indonesia Suriname, Beweging van de Indonesische Bevolking in Suriname), de tegenstrever van de KTPI o.l.v. Iding Soemita. ‘Bapak’ Kariodimedjo gaf bij aankomst in Indonesië aan dat de gerepatrieerden bereid zouden zijn om in de bossen te leven, als dat ten goede zou komen aan de Indonesische landbouw.
 

  Auteur: Nico Eigenhuis

De Wit-Russen

  Auteur: Nico Eigenhuis

De Wit-Russen

Aan het begin van de koude oorlog kwam in 1949 een groep van 30 Wit-Russen als immigrant naar Suriname, met daarbij de garantie dat ze niet- communistisch waren. Een schets van de gang van zaken.

 

De groep betrof 30 technici die ten tijde van de communistische opmars uit China waren gevlucht en op de Philippijnen terecht waren gekomen. Ze kwamen op verzoek van de International Refugee Organisation via tussenkomst van de Nederlandse regering.
Qua huisvesting werd gedacht aan het huren van het gebouw van Kong Ngie Tong, maar ze kwamen uiteindelijk op Halikibe terecht, op de plek waar later hotel Torarica is gebouwd.

 

Hun komst werd op humanitaire gronden toegestaan, en een aantal Surinaamse bedrijven zag de technici graag komen. Het bleken prima vaklieden. Een paar van ze kwam te werken bij het departement openbare werken en verkeer. De verantwoordelijke minister van Sociale Zaken w.g. J.C. Zaal zag in hen een stimulans om de vakkennis op te voeren en arbeidsprestaties te verbeteren.
Dankzij de krantenberichten uit die tijd zijn de namen van betrokken nog bekend. De afbeeldingen betreffen beroemde Wit-Russen en de namen van de Wit-Russen die in Suriname terecht kwamen.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

J.M. Rodriguez

J.M. Rodriguez

Tot de Surinaamse verzetshelden die tijdens de tweede wereldoorlog het leven lieten behoort ook Jozef Marius Rodriguez. Hij maakte deel uit van de Nijmeegse verzetsgroep Vrij Nederland. Jozef Marius Rodriguez (1900-1944) was de zoon van Leopold Rodriguez en Magdalena Cornelia Mehciz (een omkering van Zichem).

In 1924 trouwde hij in het Nederlandse Nijmegen met Rosa Helena Adam met wie hij een aantal kinderen kreeg. Als KNIL-sergeant kwam hij tijdens de oorlog in contact een verzetsgroep die onder leiding stond van de in 1898 te Soerabaja geboren Ernest George van Geuns, een oud-koloniaal. In 1942 kwamen steeds meer illegale bladen in Nijmegen in omloop, waaronder het door protestantse jongeren in Amsterdam opgerichte Vrij Nederland.

Rond Ernest George van Geuns verzamelde zich een klein groepje van merendeels oud-Indiëgangers die zich gingen toeleggen op de verspreiding van dit en andere illegale bladen. Een groep rond de communist Jan Davelaar zorgde voor een georganiseerde verspreiding van De Waarheid. Rodriguez ving radioberichten uit Londen op en verspreidde illegale bladen en pamfletten.

Hij werd in 1944 gearresteerd door de beruchte Wiebe. Nadat hij eerst in Arnhem en vervolgens in kamp Amersfoort was vastgezet werd hij als represaille voor aanslagen in Nijmegen op Duitse militairen gefusilleerd op de Leusderheide. Rodriguez lag na de oorlog tot najaar 1969 begraven aan de Daalseweg (29-1-11), en sindsdien op het Ereveld Vredehof in Nijmegen. In de rouwadvertentie die achteraf werd geplaatst staat vermeld dat hij “als offer voor Nijmegen is gevallen”. Rodriguez staat ook vermeld op het oorlogsmonument in Paramaribo.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Emilius Theodorus Volkerts

 
De komst van de Brits-Indiërs naar de West bracht er ook de Tadja of Hosay-viering. Het liep nogal eens uit de hand en het kwam hierbij tot gruwelijke confrontaties met de autoriteiten. In Suriname zou het feest na 1927 nooit meer hetzelfde zijn.
De Hosay of Husayn is een islamitische Indo-Caribische herdenking die de West werd gevierd in Trinidad en Tobago , Guyana , Suriname en Jamaica . De moskee- vormige graftorens bekend als Tadjah worden gebruikt om het symbolische deel van deze herdenking weer te geven. Ze worden uiteindelijk in het water weggegooid. Het woord ‘Tadjah’ is afgeleid van het Arabische woord Ta’ziehen of Taziya.
 
 
In de jaren 1880 maakten de Britse koloniale autoriteiten zich steeds meer zorgen over openbare bijeenkomsten en in 1884 vaardigden ze een verordening uit om de openbare herdenkingen van Hosay te voorkomen. In Trinidad werden hierna bij een verboden viering 22 Indiërs gedood en vielen er tientallen gewonden. Deze gebeurtenis staat bekend als het Muhurram-bloedbad.
Ook in Suriname kwam het tot ongeregeldheden en slachtoffers. In 1891 veroorzaakte de Tajiya-herdenking nabij de plantage Zoelen in het district Commewijne een rel waarbij uiteindelijk doden vielen nadat processiegangers van de plantages Mariënburg en Zoelen en die van de plantage Geertruidenberg een conflict kregen om de voorrang naar de rivier. Het ingrijpen door de autoriteiten resulteerde in 4 doden en 5 gewonden.
 
 
In 1927 hadden bij een Tadja viering in Paramaribo aan de Hofstede Crulllaan de politieagenten Dorff en Volkerts de opdracht om de orde te handhaven. Nadat Dorff was weggelopen om telefonisch na te gaan of er voor de viering toestemming was liep de viering uit de hand. Ene Abdool “Bardia” Magit begon op de trom te slaan waarna Volkerts hem vroeg te stoppen. Bardia bracht hem hierna een dodelijke messteek in de hals toe waarna agent Volkerts dood ter aarde stortte.
 
 
De dood van de dan 43-jarige Emilius Theodorus Volkerts bracht het nodige teweeg. Er bleek aan de inzet van Dorff en Volkerts al een getouwtrek vooraf te zijn gegaan met de in burger geklede agent Sparendam. Bardia had Volkerts te kennen gegeven dat “disi na Koelie Gado, Bakra habi Gado, Koelie habi Gado, mi no frede skoutoe”. Tegen Bardia zou na het gebeuren de doodstraf worden geëist, en hij kreeg de maximale straf van 16 jaar dwangarbeid.
 
 
Bij het publiek maakte de dood van Volkerts vooral ook indruk omdat deze nog jonge agent een gezin achterliet met naast zijn weduwe ook vijf kinderen.

Het Sefardische Suriname

 
Het Sefardische Suriname
De komst van de eerste Sefardisch Joodse kolonisten in Suriname heeft de nodige sporen achtergelaten in onder andere de namen plantages. Om ze te kunnen duiden is een aantal toelichtingen op zijn plaats.
Over de Sefarden
 
De Spaanse stad Avila, dicht bij Madrid, gold als centrum van de Spaanse inquisitie. Het was vanuit deze stad dat Tomás de Torquemada (1420-1498) minstens 13.000 joden doodde en op zijn aandringen vaardigde koningin Isabella op 31 maart 1492 in Spanje een Akte van Verdrijving uit. Ruim 160.000 Joodse families ontvluchtten daarop het land. Bekende vestigingsplaatsen werden het Portugese Faro en Belmonte, en in Italië Livorno en Venetië. Van hier uit trok een aantal prominenten naar Amsterdam, waaronder Manuel de Belmonte oftewel Isaac de Nunez die o.a. contacten met Spanje onderhield. Hij was betrokken bij het verkrijgen van het Asiento de negros, waarmee de handel in tot slaaf gemaakten werd geregeld.
 
 
Thorarica
Thora Rica betekent in het Portugees ‘De rijke Thora”. Deze plaats -de voormalige hoofdstad van het land- was in Suriname gelegen ter hoogte van het huidige Overbridge. Tegenover Thorarica werd in de 17e eeuw suikerplantage La Confianza , het Vertrouwen, aangelegd door de uit Italie afkomstige David Cohen Nassy . Hij kwam er terecht met behulp van de in Amsterdam gevestigde Paulo Jacomo Pinto, of Jacob Jessurun Pinto (1625-1700) een vertegenwoordiger van de Grana’s , de Joden van het Italiaanse Livorno. David Nassy’s zoon Samuel Nassy is een belangrijke figuur uit de vroege geschiedenis van Suriname. Hij was planter, koopman, en burgerkapitein van de joodse natie. De plantage Ornamibo was in 1678 in zijn bezit. Hij sprak de inheemse talen en was een belangrijke schakel in de communicatie tussen de overheid en de indiaanse bevolking.
 
 
Jodensavanne
Jodensavanne gold vooral als kerkelijke centrum voor de Sefardisch Joodse gemeenschap. In 1684 werd er een Synagoge gebouwd, met daarbij een begraafplaats. Een belangrijke naam ter plaatse is die van De La Parra, Portugees voor Wijngaard. Begin 19e eeuw werd op Jodensavanne de “mulattin” Annaatje van de La Parra (1783-1860) moeder van Abraham Garcia Wijngaarde (1823-1915). Hij vestigde zich in 1866 het dorpje Carolina. Twee jaar later werd in 1825 de slavin Cornelia Druiventak moeder van Quassi Petrus Druiventak (1825-1873), ten tijde van de afloop van het staatstoezicht in 1873 eigenaar plantage Ayo. Deze was in 1675 gesticht door een van de eerste Sefardische kolonisten, te weten Isaac d’Avilar, wiens naam verwijst naar de Spaanse stad waarin de inquisitie een aanvang kreeg.
 
 
Haran
Het huidige La Vigilantia heette ooit Haran, naar de oude stad in Mesopotamië waar Abraham op 75-jarige leeftijd door God werd geroepen. Hij zou hierna zijn land verlaten en zich in het beloofde land te Kanaän vestigen. Met zijn talrijke nageslacht behoort hij tot Israël’s stamvaders. De suikerplantage Haran was in de Engelse tijd al in gebruik en kende nadien als eigenaar Jacob de Pina, een naam die we rond 1600 in Amsterdam tegenkomen, waar de dichter Paolo de Pina (Rohiel Jessurun) in 1629 zijn zwarte huisbediende Elieser op Beth Haim te Ouderkerk aan de Amstel liet begraven. Veelal werden in Suriname de groepen tot slaaf gemaakten vernoemd naar hun eigenaren, waardoor in het geval van Pina dit wellicht heeft geleid tot de vernoeming Pina-lo
 
 
Rama en Hebron
De huidige plantage Phedra heette eerder Hebron en is aan de Surinamerivier te vinden tussen de plantages Rama en Worsteling Jacobs. Zowel Rama als Hebron zijn Bijbelse steden. In het geval van Hebron betreft dit de stad van Jacob. De plantage was oorspronkelijk bezit van de joodse familie Nunez Henriquez en speelt een belangrijke rol in het boek ‘Hoe duur was de suiker”.
Worsteling Jacobs
Plantage Worsteling Jacobs aan de Suriname rivier stond in 1718 op naam van Josef en Jacob Nassy. De naam verwijst naar het Bijbelboek Genesis. Hierin staat Jacob aan de Jabbok op het punt zijn broer Esau, die hij ooit oplichtte en bestal, na ruim twintig jaar weer te zien. Jacob is bang en voelt zich schuldig. Een hele nacht worstelt hij met de gedaante van een engel. Aan het einde raakt Jacob gewond aan zijn heup en krijgt een nieuwe naam, Israël, omdat hij gestreden heeft en overwon.
 
 
 
Gosen
Gosen is volgens de Hebreeuwse Bijbel een gebied in het Oude Egypte waar de Israëlieten zich, als dank voor Jozefs inspanningen voor de farao, konden vestigen tot er een farao aan de macht kwam die de Israëlieten als een gevaar voor zijn land zag. Hierna zou Mozes de Israëlieten naar Kanaän, het huidige Israël en Palestina leiden.De eerste eigenaar van suikerplantage Goosen aan de Surinamerivier was begin 18e eeuw de Sefardisch-Joodse Jos. Gabay Faro, wiens laatste naam een verwijzing kent naar het Portugese Faro, een indicatie van de weg die hij had afgelegd voor hij Suriname bereikte.
 
 
Venetia
Plantage Venetia, gelegen naast La Providence, was eigendom van Isaak David de Meza, lid van een familie met meerdere plantages. In de 19e eeuw werd het beheer van plantage Venetia toegevoegd aan het tegenover Jodensavanne gelegen La Diligence, die in die tijd eigendom was van de aan de De Meza’s gerelateerde familie De La Parra. Een in Suriname bekende Venetiaan is Sebastianus Quartarolis een Italiaanse proseliet (tot het jodendom bekeerde) en handelaar in koffie, thee en chocolade. Hij kwam rond 1715 naar Suriname en had er de plantage Quaad gerucht. In het oude centrum van Paramaribo was lange tijd ook een Quartarolis-straat te vinden. Die werd na de grote brand van 1821 niet herbouwd omdat op die plek het Vaillantsplein is gecreëerd.
 
 
Livorno
Livorno is een havenstad aan de westelijke rand van het Italiaanse Toscane. Toen de Joodse bevolking van de stad bleef groeien, werd de in 1603 gebouwde synagoge aldaar uitgebreid en rijkelijk versierd. Tot de planters die zich begin 19e eeuw vanuit Livorno in Suriname vestigden behoorde Filippo Carlo Cassali (1765-1824). Hij was in Suriname o.a. ook actief als Raad van politie en criminele justitie, en zijn graf is te vinden op Nieuw Oranjetuin. Hij noemde zijn bezit aan de Surinamerivier Livorno, naar zijn stad van herkomst. Het is thans een van de twaalf wijken van Paramaribo.
 
 

Een wonderland

In 1935 zou er in Haarlem door de Stichting “Nieuw-Holland” worden gestart met de werving van honderden gezonde Nederlandse kolonisten voor een te creëren koloniale nederzetting in het westen van Suriname bij het Bakhuys-gebergte. De succesvolle werving zou uiteindelijk niet tot het gewenste resultaat leiden.

 

De initiator van Nieuw-Holland was N.J. van Straten, die kantoor hield aan de Haarlemse Sophiastraat 6. Hij liet zich inspireren door K.J.J. Ingerma een oud-planter die o.a. actief was in Nederlands- Indië en Congo. Het derde bestuurslid, C. van Marselis Hartsinck had de nodige belangen in Suriname, maar zou later wegens onenigheid afhaken. Er werden zo’n 1600 man geselecteerd uit het grote aantal werklozen dat Nederland op dat moment kende.

 

Over hun medische geschiktheid ontstond echter twijfel, alsook over de mogelijkheid om ze in Suriname in de regio van hun bestemming te voorzien van de benodigde infrastructuur. Bedoeling was om met een eerste groep van 300 man te starten en vanaf de Kaboeri-kreek zo’n 80 km landinwaarts richting het Bakhuys-gebergte te trekken. Ook de belangrijkste activiteiten waren al bedacht, de teelt van oliepalm, arabica-koffie en veeteelt.

 

De vestiging van de Nederlanders werd ingegeven door de droom van Pytterson, die had bedacht dat het niet verstandig was om nog langer plantages in de kuststrook erop na te houden maar dat er nieuwe plantages moesten komen die meer landinwaarts lagen. Hij legde zijn ideeën in 1927 vast in zijn werk “Een deel der taak van Nederland in Suriname”. Het kreeg in 1929 een vervolg toen dr. Th Lens het werk “Suriname, land van toekomst voor Hollandsche landbouwers” publiceerde.

In 1935 zouden de initiatiefnemers van Nieuw-Holland zich bij gouverneur Kielstra melden om steun te verkrijgen voor hun plan. Kielstra verbleef in die periode in Nederland, waar hij de handen niet op elkaar kreeg voor de komst van grote aantallen Javanen naar Suriname en zou zich in neutrale bewoordingen uitlaten naar de initiatiefnemers. Nadien zouden de initiatiefnemers langzaam ontmoedigd raken.

 

De deskundigen bleken verdeeld over de mogelijkheden in het door hen geselecteerde gebied, en de plannen voor het “Nieuw-Holland” stortten langzaam ineen. In 1937 verscheen er nog een laatste bericht van ze in de krant, onder de noemer S.O.S. Nieuw-Holland werd er verzocht of er iemand een plantage in Suriname aan ze beschikbaar kon stellen.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Creola

Nadat rond 1830 de vestiging van ‘vrije’ creolen bij het Surinaamse Groningen was tegengewerkt door de planters volgde ruim na de emancipatie in 1934 bij Uitkijk een hernieuwde poging.

Landbouwnederzetting Creola bood in 1934 de mogelijkheid aan creolen om zich als klein-landbouwer te vestigen, een ontwikkeling die begin 20ste eeuw in Suriname reeds werd gepropageerd door George Rustwijk en Julius Johannes Halfhide als alternatief voor de investering in de Lawa-spoorlijn.

Het moment van aanleggen viel vlak na de crisis die begin jaren dertig ook Suriname had getroffen en die ten tijde van de komst van Anton de Kom had geleid tot een oproer. In de regio werd begin jaren dertig te Dirkshoop geïnvesteerd in de teelt van citrus. Op initiatief van citrus-deskundige J.A. Bange werd hierbij ook de Rijpere jeugd te werk werd gesteld, en met name de sinaasappels uit de regio genoten direct grote populariteit.

In 1935 zou gouverneur Kielstra zijn ideeën over het creëren van een Nieuw Holland in Suriname in Nederland voor het voetlicht brengen. Hierbij gaf hij aan Creola als geslaagd voorbeeld van een nieuwe aanpak te zien. Knelpunten om het gebied tot ontwikkeling te brengen waren de slechte bereikbaarheid en de gebrekkige waterhuishouding. Om hier verandering in te brengen werd en weg aangelegd en werd er in 1953 werd door mw Langguth Oliveira, echtgenote van de minister van Landbouw en Visserij, op Creola een nieuw gemaal in gebruik genomen.

In 1974 werd het 40-jarig bestaan van Creola gevierd in aanwezigheid van minister-president Arron, die de eerste steen zou leggen voor de bouw van een nieuw gemeenschapshuis dat een jaar later in gebruik zou worden genomen. Hierbij was een van de oprichters, secretaris W.A. Leeuwin, een van de sprekers, en werd de kerkdienst geleid door R. Doth.

  Auteur: Nico Eigenhuis

Anton Leeuwin

De in 1975 overleden onderwijzer W.A. Leeuwin was een van de stonfutu van de EBG-gemeenschap op Uitkijk. Hiernaast is hij de man die er voor zorgde dat de herinnering aan muzikant Johannes Nicolaas Helstone in Suriname levend is gebleven Willem Anton ‘Anton’

 

Leeuwin trouwde in 1928 met Elisabeth Emelie Ons. Na het behalen van zijn hoofdakte Nederlands werd hij in 1929 aangesteld als onderwijzer aan de destijds nieuwe Graaf van Zinzendorfschool. Als klasse-onderwijzer en later schoolhoofd zou hij vanuit zijn eigen ervaringen zijn collega’s overtuigen van het belang van ‘een leven lang leren’.

 

Hij stond bekend als een onderwijzer met een brede belangstelling en ontwikkeling en legde een persoonlijke bibliotheek aan waarbij hij aantekeningen maakte over onder andere de Surinaamse geschiedenis. Leeuwin werd in 1934 een van de bestuursleden van landbouwnederzetting Creola te Uitkijk, die de mogelijkheid bood aan creolen om zich als klein-landbouwer te vestigen. Hij werkte hierbij mee aan het opheffen van de knelpunten op het gebied van de bereikbaarheid en de waterhuishouding.

 

Tijdens de oorlogsjaren zou Leeuwin op verzoek van de Nationale Vereniging “Suriname Waakt” een radiotoespraak houden over het leven en werk van Helstone, waarbij o.a. diens “Danklied” uit 1913 ten gehore werd gebracht, met een sopraan-solo van Ella-Thijm-Vervuurt. In 1948 zou hij hierna bij de AVROS als trotse voorzitter van het Musicus Helstone Comite de onthulling van het Helstone Monument aankondigen. In 1964 zou in het boek ter gelegenheid van 100 jaar emancipatie de door hem geschreven biografie van Helstone worden opgenomen.

 

 Toen in 1974 het 40-jarig bestaan van Creola werd gevierd in aanwezigheid van minister-president Arron, was W.A. Leeuwin als oprichter en secretaris een van de sprekers. Nadat hij een jaar later, kort voor de Onafhankelijkheid van Suriname, plotseling overleed zou voormalig colllega W.H.C. Monkou een in memoriam aan hem wijden. Naar Anton Leeuwin is in Suriname een school vernoemd.

  Auteur: Nico Eigenhuis