WET
van 8 april 1992, houdende wijziging van de Grondwet van de Republiek Suriname.
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen
2. Het Nationaal Leger
3. De Veiligheidsraad
4. De Nationale Assemblée
5. De Verenigde Volksvergadering
6. De Regering
7. De Staatsraad
8. Het Constitutioneel Hof
9. Overige Wijzigingen
10. Slotopmerking
3. De Veiligheidsraad
In de Grondwet is bepaald, dat De
Nationale Assemblée een Nationale Veiligheidsraad instelt, “wanneer de daartoe
bevoegde organen besloten hebben tot het afkondigen van de staat van oorlog,
etc........” (artikel 128). Maar niet in overeenstemming hiermee is het
bepaalde omtrent de samenstelling van de Veiligheidsraad (artikel 129), dat
ervan uitgaat dat er een Veiligheidsraad is.
Deze
tegenstrijdigheid is thans weggemaakt door te bepalen dat er een
Veiligheidsraad is, die echter zijn werkzaamheden pas kan aanvangen, nadat een
uitzonderingstoestand is afgekondigd (zie Artikel II sub O).
Vermits elke vorm van uitzonderingstoestand door de “bevoegde organen” moet
zijn afgekondigd – en deze zijn de Assemblée en de President (zie artikel 102
leden 1, 2 en 3) – kan de Veiligheidsraad niet eerder functioneren en van de
hem bij artikel 130 toegekende “speciale bevoegdheden” gebruik maken. De
storende herhaling, waarbij niet dezelfde formulering is gevolgd (zie artikelen
128 en 130), is thans weggemaakt door de betrekkelijke zinsnede in artikel 130,
onder verwijzing naar artikel 128, te schrappen. Voorts is bepaald, dat nadere
regels omtrent het uitoefenen van de bevoegdheden door de Veiligheidsraad en
het uitroepen van de nood- toestand (als in artikel 102 lid 3 bedoeld) bij wet
worden vastgesteld (zie Artikel II sub Q).
Wat de samenstelling van de
Veiligheidsraad betreft (artikel 129), kan het volgende worden opgemerkt. Het
is niet juist, dat de Voorzitter van De Nationale Assemblée er deel van
uitmaakt, daar de Assemblée juist toestemming tot het afkondigen van de
uitzonderingstoestand moet geven.
Voorts spreekt het
vanzelf, dat niet een vertegenwoordiger van het Ministerie van Justitie en
Politie en een lid van de Raad van Ministers er zitting in moeten hebben, doch
de Minister van Justitie en Politie en de Minister van Defensie, alsook een
andere Minister, door de Raad van Ministers aan te wijzen, zulks afhankelijk
van de heersende bijzondere omstandigheid; ook niet twee vertegenwoordigers van
het Nationaal Leger en een vertegenwoordiger van het Korps Politie Suriname,
doch de Bevelhebber en de Korpschef (zie Artikel II sub P).
|