Wayang Wong

[ad_1]

Dit hoofddeksel wordt gedragen tijdens de Wayang Wong, een toneel in wajangstijl met levende acteurs. Het verhaal is altijd gebaseerd op de Ramayana of Mahabharata. Tijdens de Jaran Képang, de Javaanse rituele paardendans, dragen de dansers een soortgelijk hoofddeksel, maar dan zonder het bovenste bolvormige deel. Jaran betekent paard in het Javaans. De dansers raken tijdens de dans in trance en worden begeleid door de gambong of dukun, de leider van het ritueel.

[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

HELDEN VAN MARIENBURG 2

[ad_1]

DE HELDEN VAN MARIENBURG.
Op 30 juli 2006 werd door de Stichting Gevallen Helden 1902 een monument onthuld dat herinnert aan de opstand op plantage Mariënburg in 1902. Jaarlijks worden hier de contractarbeiders herdacht die gevallen zijn in deze strijd.
Oorzaak van de opstand was het, bij herhaling, verlagen van het loon van de rietkappers op de plantage. Uit onvrede met deze onwettige verlaging weigerden de arbeiders op 29 juli 1902 aan het werk te gaan. Toen directeur James Mavor de mannen hier op aansprak, ontstond er tumult, eindigend in een gevecht waarbij Mavor door een woedende menigte werd “doodgekapt”. De volgende morgen arresteerde een militaire macht meer dan honderd arbeiders. De overigen werd opgedragen weer aan het werk te gaan. Deze weigerden dit en eisten de arrestanten terug. Hierop openden de militairen het vuur op de demonstranten. Zestien van hen vonden de dood en een zeventiende overleed op weg naar Paramaribo. De lichamen van de gedode slachtoffers werden in een kuil gegooid en bedekt met ongebluste kalk.

Onder de blanke bevolking was de verontwaardiging groot.
In planterskringen werd geroepen om het weer invoeren van de doodstraf. Een overbodig geluid, want in Suriname was in tegenstelling tot het moederland, de doodstraf nog helemaal niet afgeschaft. En de Bond voor de Grote Landbouw (de plantersbond) pleitte ervoor om een eventuele executie op Mariënburg uit te laten voeren bij wijze van afschrikking.
Zover kwam het echter niet.

De Rechtbank achtte doodslag met voorbedachte rade niet bewezen en kon bovendien niet met zekerheid vaststellen welke personen de dodelijke klappen hadden gegeven. Daarom kwam er een mildere strafeis.
Van de in totaal 22 personen die terechtstonden, eiste het O.M. vrijspraak voor vijf van hen, wegens gebrek aan bewijs. Voor vier was de eis 10 jaar dwangarbeid en voor dertien 15 jaar.
De verdediging voerde aan dat de arbeiders, na het horen van de verlaging van loon, terecht geweigerd hadden aan het werk te gaan. In de krant stond:
“De gewoonte bestaat, dat wanneer er kwestie bestaat rond loonbetaling, de immigrant het werk kan laten; totdat een Rechterlijke beslissing valt. Dadelijk wordt dan een zitting belegd, terwijl den arbeider ander werk wordt opgedragen, waaruit geen onmin ontstaan kan.”
Het uiteindelijke vonnis luidde als volgt:
“Van de 22 immigranten, 21 koelies en 1 Javaan, die, beschuldigd van moord op den gezagvoerder der plantage Mariënburg, den heer Mavor, terecht hebben gestaan, zijn 8 der koelies, wegens doodslag, veroordeeld tot 12 jaren dwangarbeid; de Javaan en de 13 andere koelies zijn wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken.”

In hoeverre het pleidooi van de verdediging er aan meegewerkt heeft dat de uiteindelijke uitspraak veel milder uitviel dan de eis, valt moeilijk na te gaan. Het kan ook dat het Gouvernement bang was voor een niet te beteugelen opstand, wanneer de straffen strenger zouden uitvallen. Op de achtergrond speelde wellicht dat er naast de kwestie van de loonsverlaging, nog een andere wrok tegen Mavor bestond, namelijk zijn ongeremde seksuele escapades naar vrouwelijke contractarbeiders.

In de krantenverslagen werden geen namen van beschuldigden en veroordeelden genoemd. Willen we dus weten wie de Helden zijn uit de titel van ons verhaal dan moeten we elders zoeken. Een belangrijke bron vormen de registers van Contractarbeiders, zoals te raadplegen is bij het Nationaal Archief. En daarnaast vormen natuurlijk de namen op het monument een belangrijke aanwijzing. Belemmerend werkt dat, op foto die namen moeilijk te lezen zijn. Bovendien bleek bij verder onderzoek dat namen soms iets veranderd waren, of verkeerd waren overgenomen.

Op het monument worden drie groepen onderscheiden: De twee aanvoerders, doodgeschoten arbeiders en andere verzetsstrijders.
De namen van de aanvoerders Hardat en Wongsoredjo zijn duidelijk te onderscheiden op de plaquette.
Over Wongsoredjo vallen in het register van Javaanse contractarbeiders geen bijzonderheden te vinden. Er waren in het jaar van de opstand verschillende mannen met die naam op Mariënburg.
Over Hardat is meer te vinden.
Hij kwam, onder de naam Deby Herdeth, in 1898, aan in Suriname en was toen 22 jaar oud. Bij vonnis van het Hof van Justitie dd. 5-11-02 werd hij veroordeeld tot 12 jaren dwangarbeid en het vergoeden van de kosten van het geding wegens “doodslag in vereeniging gepleegd.”
Na afloop van zijn straf ontving hij in gebruik perceel 29a serie A Meerzorg, trouwde met een vrouw genaamd Sewrania en koos op 3 oktober 1932 de naam Debi Hardat.

Van een aantal arbeiders, allen veroordeeld tot dezelfde straf, zijn ook nog gegevens gevonden.
-Kewal Charru.
Kwam in 1892 aan in Suriname en was toen 32 jaar oud. Zat zijn straf uit en vertrok in 1909 weer naar Brits Indië.
-Podaruth Budree.
Kwam in 1894 aan in Suriname en was toen 14 jaar oud. Overleed in 1927 op plantage Nieuw Weergevonden.
-Bhagun Ganput.
Kwam in 1898 aan in Suriname en was toen 23 jaar oud. Overleed op 25 januari 1915 op plantage De Goede Verwachting.
-Nanku Sing Sheo Sing.
Kwam in 1895 aan in Suriname en was toen 26 jaar oud. Vertrok in 1909 weer naar Brits Indië.
-Cheda Natha.
Kwam in 1896 aan in Suriname en was toen 22 jaar oud. Bij beschikking van 04.05.1929 in huur gekregen perceel Livorno 380.

Ook van een aantal van de doodgeschoten personen, zijn gegevens gevonden.
-Balgobind Surajbali
Kwam in 1894 aan in Suriname en was toen 25 jaar oud.
-Uggarah Ramdhari.
Kwam in 1898 aan in Suriname en was toen 24 jaar oud.
-Sukhu Chadi.
Kwam in 1898 aan in Suriname en was toen 19 jaar oud.
-Mathura Goptar.
Kwam in 1901 aan in Suriname en was toen 20 jaar oud.
-Shewdin Gurdin.
Kwam in 1892 aan in Suriname en was toen 36 jaar oud.
-Kanaiya Jenna.
Kwam in 1893 aan in Suriname en was toen 22 jaar oud.
-Mohni Kamakhya.
Kwam in 1893 aan in Suriname en was toen 20 jaar oud.
-Kashi Ramudit.
Kwam in 1895 aan in Suriname en was toen 24 jaar oud.
-Mohabali Huysen Ali.
Kwam in 1895 aan in Suriname en was toen 20 jaar oud.
-Dhanai Ashruf.
Kwam in 1896 aan in Suriname en was toen 19 jaar oud.

Tot nu toe is vergeefs gezocht naar de plek waar deze slachtoffers liggen begraven. De kans op een gepaste Hindoestaanse uitvaartplechtigheid blijft ze dus voorlopig ontnomen.

Jacob van der Burg

(Zie ook www.plantagejagtlust.nl voor veel meer artikelen over de geschiedenis van Plantage Jagtlust en de kolonie Suriname).

.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Suzanna Du Plessis

[ad_1]

SSuzanna Du Plessis .
Bij discussies over de gruwelijkheden van de slavernij wordt vaak het verhaal van slavenmeesteres Susanna du Plessis aangehaald. Tijdens een boottochtje op de Surinamerivier verdronk ze de baby van een slavin omdat ze zich ergerde aan het gehuil. En toen haar echtgenoot wat al te begerige blikken wierp op de borsten van één van haar slavinnen, Alida, sneed ze de borsten af en diende ze op aan haar man bij het diner. Of het zich echt allemaal zo heeft afgespeeld is twijfelachtig. Mogelijk zijn verschillende gebeurtenissen opgehangen aan één persoon, waarvan het eerst niet duidelijk was wie bedoeld werd. Bovendien is het verhaal in de de loop van de tijd ook zo gegroeid omdat het enkele malen basis is geweest voor toneelstukken, waarvan de schrijvers zelf al hadden aangegeven dat ze er veel fictie aan toegevoegd hadden. Zo zijn er ook verhalen dat Alida juist tot één van de favoriete slavinnen van haar meesteres behoorde en door haar vrijgekocht werd en tot erfgenaam benoemd.
Van Alida bestaat een standbeeld te Wageningen. Maar los van het waarheidsgehalte van het verhaal staat ze daar niet alleen als een symbool van de wreedheden uit de slaventijd, maar ook om de kracht uit te stralen waarmee ze dat alles kon weerstaan. En niemand zal op grond van de twijfel aan het hele verhaal concluderen dat het met de slavernij wel meeviel.
Of wel soms?
Er zijn in Nederland nog steeds historici die menen dat het met de wreedheden tegen slaven wel meeviel en dat enkele wreedheden begaan in de bostochten tegen de Marrons in de 18e eeuw, niet maatgevend waren voor het leven op de plantages rond 1800. Zij halen hun gelijk door te wijzen op de onnauwkeurigheden in de verhalen over de wreedheid van Susanna du Plessis.
Sandew Hira, onderzoeker en publicist, beschrijft de gehanteerde methodiek van de groep die zegt dat het allemaal zo erg niet was, ongeveer als het volgt.
Richt je op één van de argumenten van de tegenstanders, bewijs dat dit onjuist is. Gebruik dit als argument om de hele stellingname van de tegenstander te ondergraven.
Voorbeelden daarvan zijn:
De bewering dat Nederland goed verdiend heeft aan slavernij klopt niet.
Tijdens de overtocht lag het percentage sterfgevallen van bemanningsleden en slaven even hoog.
Nederlandse planters waren niet wreder dan anderen in het Caraïbisch gebied.
In Afrika werden de slaven door gekleurde handelaren aangevoerd.
Er waren ook, vrijgekochte, slaven die een goed bestaan hadden opgebouwd in Paramaribo.
Er waren ook gekleurde slavenhouders, even wreed als de blanken.

Al deze kreten gaan voorbij aan het laakbare systeem van slavernij dat men eigendom was van een ander en dat deze eigenaar naar willekeur kon beschikken over zijn slaven. Voor Suriname gold dat op de plantages de eigenaar kon straffen naar willekeur. Zeker als de plantage verder weg lag van Paramaribo. De enige beperking was dat de slaaf kapitaal vertegenwoordigde en dus in leven moest blijven.

Jacob van der Burg


[ad_2]

  Auteur: Jacob van der Burg

Desertie van contractanten

[ad_1]
Desertie van contractanten
Nog voor de afschaffing van de slavernij had Suriname al met contractarbeiders te maken. En eveneens met desertie door die arbeiders. Het was dan ook niet zonder reden dat bijgaande advertentie, waarin wachters tegen deserteurs gezocht werden, geplaatst werd. In dit geval betrof het Chinese contractarbeiders. Deze waren op verzoek van de planters, al voor de afschaffing van de slavernij, naar Suriname gekomen, maar eenmaal daar aangeland, weigerden de planters deze arbeiders te betalen. Door een maatregel van de Gouverneur werd dit gesanctioneerd en werden de mannen gedwongen zonder loon aan het werk te gaan. Voor velen was dit een reden om te deserteren. Bij gebrek aan weglopersdorpen lag het voor de hand toevlucht te zoeken in het nabij gelegen Berbice (later Brits Guyana). Dat deze desertie een groot probleem opleverde bewees wel het feit dat weer enkele jaren later een snelle jachtboot werd aangeschaft om het ontvluchten over water tegen te gaan.
Ook toen de slavernij eenmaal was afgeschaft en aan contractanten een loon werd uitbetaald ontvluchtten arbeiders geregeld de plantages. Dit had te maken met de hoge arbeids-eisen en de strenge wetten waaraan contractanten onderworpen waren. Op hen was de “Poenale Sanctie” van toepassing. Dit hield in dat voor contractbreuk geen burgerrechtelijke, maar strafrechtelijke bepalingen van kracht waren. Een strafrecht waaronder nog steeds lijfstraffen, zoals kromboei en rottingslagen, een plek hadden. Een plantage-eigenaar kon aldus arbeiders die onder contract stonden zwaar straffen. De basis voor die straf kon van alles zijn, zoals luiheid, belediging of weglopen van de plantage. Later moest de planter de arbeiders ter bestraffing bij justitie melden. In de loop van de tijd werden de bevoegdheden van de planters dus ingeperkt. De omvang van de desertie lijkt niet gering. In de registers van het Nationaal Archief zijn de namen van 620 weggelopen contractarbeiders te vinden, maar waarschijnlijk ligt dit aantal veel, hoger, want kortdurende ongeoorloofde afwezigheid werd wel bestraft, maar lang niet altijd gemeld door een planter. Zeker niet in de periode dat de planter zelf mocht straffen. Het knellende juk van de contractarbeid en de omvang van de desertie blijkt ook uit de talrijke grote en kleine plantage-opstanden. En waarschijnlijk zijn de veel zelfmoorden onder de contractarbeiders ook in de hand gewerkt door de slechte arbeidssituatie. In het begin van de twintigste eeuw was desertie nog steeds een groot probleem. In 1914 nog werden in Nickerie 20 beambten extra aangesteld om desertie naar het buurland tegen te gaan.
Het aantal klachten tegen gecontracteerde arbeiders bedroeg in 1909, 1910 en 1911 respectievelijk 10.5, 16 en 16.6 procent van het totale aantal.
In de jaren daarna verflauwde de aandacht voor desertie langzamerhand. Van overheidswege werden deserteurs die langer dan één jaar op vrije voeten bleven, vrijgesteld van straf. Zo zag men vaak dat een contractarbeider na vier jaar arbeid deserteerde, tussentijds allerlei karweitjes deed zonder gepakt te worden, en dan na het vijfde jaar als vrij man weer openlijk aan de slag ging. Het gebeurde zelfs dat deserteurs op de vlucht, werk vonden bij de overheid, bijvoorbeeld in de bosbouw.
Uiteindelijk werd de poenale sanctie pas in 1948 officieel afgeschaft, maar al vanaf rond 1930 werden geen nieuwe arbeidscontracten met poenale sanctie afgesloten.

Jacob van der Burg.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Plantage Jaglust plattegrond

[ad_1]

EEN OUDE PLATTEGROND VAN PLANTAGE JAGTLUST.
Oorspronkelijk was het mijn bedoeling om op deze FB pagina zo veel mogelijk gegevens over Plantage Jagtlust te verzamelen om zo tot een soort “plantageboek” te komen, omdat het originele boek niet meer te vinden was. Langzamerhand leek er weinig nieuws meer te vinden over Jagtlust, terwijl mijn belangstelling voor de geschiedenis van Commewijne en heel Suriname groeide. Dit was de reden om in verschillende artikeltjes dieper op die historie in te gaan. Toch is het altijd leuk om iets over Jagtlust te vinden wat je nog niet bekend was. En dat was onlangs het geval.
Op internet kwam ik tegen dat er nog een oude plattegrond van Jagtlust te vinden moest zijn bij het Nationaal Archief in Den Haag. Wel werd vermeld we dat deze vanwege de slechte staat niet opvraagbaar was, maar toch besloot ik het er op te wagen. In Den Haag trof archiefmedewerker Frank Kanhai en hij hielp me een stuk verder. Het ging inderdaad om een oude plattegrond van Jagtlust uit 1889, getekend door Sally Lyon, in opdracht van eigenaar Barnet Lyon. Het document was te zeer beschadigd en dermate groot van afmeting dat het niet mogelijk was om het uit het depot te halen en op degelijke wijze te fotograferen. Bij wijze van uitzondering mocht ik met een medewerker mee naar de kelder van het archief, waar we zo goed mogelijk hebben geprobeerd de plattegrond fotografisch vast te leggen. Het plaatje bij dit artikel is een uitvergroting van het gedeelte tussen de doorgaande weg en de Surinamerivier, waarop diverse gebouwen en gebouwtjes te zien zijn. De toelichting op de kaart welke gebouwen het precies betrof was niet overal goed leesbaar. Toch heb ik geprobeerd één en ander zo goed mogelijk te ontcijferen. Later zijn sommige gebouwen afgebroken en nieuwe gebouwd. Mogelijk zijn er nog mensen die op Jagtlust gewoond hebben en gebouwen herkennen. Hun opmerkingen zijn meer dan welkom.

Jacob van der Burg.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Staatsbezoek Prinses Juliana

[ad_1]

SURINAME 1955.
Op zoek naar foto’s van het bezoek van Koningin Juliana in 1955 aan Meerzorg, kwam ik deze film tegen. Het is een verslag in kleur van het bezoek van Juliana en Bernhard aan Suriname, met veel mooie opnamen van land en bevolking.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Lelydorp

[ad_1]

VESTIGINGSPLAATS LELYDORP, DEEL 1.
Lelydorp, hoofdplaats van district Wanica, heette lang geleden Koffiedjompo. Deze naam is nog terug te vinden op bijgaande foto van 28 maart 1905, gemaakt ter gelegenheid van de opening van station Kofiedjompo aan de Lawa-spoorlijn. (n.b. de naam Koffiedjompo wordt op vele manieren gespeld).
Over de herkomst van de naam Koffiedjompo vermeldt het Koloniaal nieuws- en advertentieblad Suriname op 31 maart 1905:
“De herkomst van den naam Koffiedjompo te voren door slechts weinigen gekend, doch nu op aller lippen, zal zeker velen, met ons, geïntrigeerd hebben. Langen tijd hebben wij vergeefs gezocht tot eindelijk bij gelegenheid van den proefrit, ons van geachte zijde een zeer aannemelijke verklaring werd gegeven. Deze namenlijk: In den slaventijd liep een slaaf, Koffie genaamd, van zijnen meester weg. Na ijverig patrouilleren werd hij eindelijk aan den overkant van een uitgestrekte zwamp ontdekt en gevangen. Toen men hem vroeg : ‘Koffie, hoe ben je de zwamp overgegaan ?’ antwoordde hij : ‘Mi djompo’, ik ben er over gesprongen. Ironisch werd toen naar dezen wonderbaarlijken sprong, de plaats voortaan aangeduid met Koffiedjompo Koffie heeft er gesprongen.”
Er zijn ook versies van dit verhaal waarbij Koffie niet gepakt wordt en voorgoed naar de vrijheid springt.
Kort na de opening van station Kofiedjompo werd bij Gouvernementsbesluit bepaald dat de plaats voortaan Lelydorp zou heten, ter ere van Gouverneur Lely. Deze was de stuwende kracht achter de aanleg van de Lawaspoorweg. Met het wijzigen van de naam besloot het Gouvernement ook dat Lelydorp voortaan een vestigingsplaats voor Javanen zou zijn. Zoals bekend, kregen ex-contractarbeiders na het uitdienen van hun vijf jaren contact, landbouwpercelen aangeboden. Om de vestiging tot een succes te maken, schakelde het Gouvernement al vlug een ervaren Javaans contractarbeider in. Dit was Bapak Kartomodjo, in 1904 uit Java gekomen om in Suriname aan de Lawaspoorweg te werken. Al gauw was hij hierbij opgevallen door zijn goede werklust en leiderscapaciteiten. In een krantenartikel bij zijn pensionering in 1932 wordt teruggekeken op zijn loopbaan.
“Den eersten januari 1932 vierde Hoofdman Kartomodjo in alle stilte zijn zilveren ambtsjubileum als Javaansche opziener op de vestigingsplaats Lelydorp. Onder een transport van ongeveer 73 koppen is hij destijds ten behoeve van de aanleg van de koloniale spoorwegen in Suriname aangekomen. Van dit transport zijn alleen Kartomodjo en een Javaansche tolk, Mardjo, in Suriname gebleven. Onder verschillende ingenieurs heeft hij langs de spoorlijn gewerkt en nadien kwam hij op de werkplaats Beekhuizen. Aldaar tewerkgesteld, werd hij opgeroepen om op het Immigratie Departement te verschijnen. De toenmalige Agent Generaal, de Heer van Drimmelen, sprak hem aan en onder overlegging van verschillende getuigschriften uit Ned. Indië, stelde Zijn H. EdelGestrenge aan Kartomadjo de vraag of hij gaarne op het Immigratie Departement zou willen werken. Op den eersten Januari 1907 is hij bij Gouvernements Resolutie aangesteld als Javaansche opziener en onder zijne werkzaamheden moest hij ook de van contract vrijgekomen Javanen, die in de stad rond zwierven, opsporen om kolonisten te worden. Bekend met de terreinen langs de spoorbaan had Kartomodjo veel liefde voor de vestigingsplaats Koffiedjompo! In dien tijd was er veel vertier en geld van de spoorwegen in omloop. De eerste zes kolonisten vestigden zich aan den Javaanse weg langs de spoorbaan. De Javaansche bevolking groeide langzaam aan. Naarmate de Creoolen en Br. Indiërs de perceelen verlieten, vestigden de Javanen zich op de verlaten perceelen. Thans is Lelydorp een bloeiende vestigingsplaats van Javaansche kolonisten geworden. Hun aantal kan op drie duizend worden geschat. Kartomodjo heeft gedurende deze vijfentwintig jaren veel gezien, en onder verschillende chefs gediend. In samenwerking met het Bestuur, heeft deze eenvoudige man veel gedaan voor de kolonie en het is voor een groot deel aan hem te danken dat de vestigingsplaats Lelydorp geworden is, wat zij thans is, namelijk op weg is nummer één te blijven in haar soort.”
Verzuimd te melden in bovenstaand artikel werd nog dat Kartomodjo in 1924 voor zijn verdiensten een koninklijke onderscheiding ontving. Hij was één van de eerste Javanen die een dergelijke eer ten deel viel!

Jacob van der Burg.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Killinger complot

[ad_1]

Paramaribo, voorjaar 1911:
“Hoe zorgwekkend de toestand in Suriname is, blijkt uit de volgende punten.
1e Met de hygiëne is het slecht gesteld. De drinkwaterverschaffing is onvoldoende en het ontbreekt aan publieke toiletten. Onbebouwde panden worden verwaarloosd.
2e De regering is te luxe gehuisvest. Er zijn teveel overbodige departementen, die gemakkelijk samengevoegd zouden kunnen worden.
3e De economie is veel te eenzijdig. Alleen cacao en bananen worden geteeld. De regering moet ook het telen van andere gewassen bevorderen.
4e Het politiekorps moet hervormd worden. Er zijn teveel bekwame mensen in de lagere rangen, die geen promotie kunnen maken.
5e De immigranten worden slecht behandeld.
6e Veel regeringsfunctionarissen zijn corrupt en volstrekt onbekwaam.
7e Alles is veel te duur.”
Met woorden van deze strekking rechtvaardigde politie-inspecteur Frans Killinger in 1911 voor de Rechtbank te Paramaribo zijn plan tot het plegen van een staatsgreep.
In de Rechtbank puilde de publieke tribune uit van de toeschouwers en buiten scandeerden nog eens een veelvoud van mensen zijn naam bij zijn aankomst of vertrek. Met een zwierig gebaar groette de altijd perfect geklede Killinger dan de massa
Bij het woord staatsgreep zullen niet veel mensen in Suriname denken aan het jaartal 1910. Toch werd, dankzij de man in het wit op bijstaande foto, het nieuws in de kranten van 1910 en 1911 voor een groot deel beheerst door de bijzondere geschiedenis rond een geplande, maar bij voorbaat al mislukte staatsgreep.
Frans Killinger was van oorsprong een Hongaars onderdaan, met kennelijk een grote hang naar avontuur. Hij nam dienst in het Hongaars-Oostenrijkse leger, maar werd daaruit ontslagen na een verkeerd afgelopen schietincident. Belust op avontuur probeerde hij mee te gaan strijden in de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Toen dit niet lukte verlegde hij zijn pad naar Nederland. In Harderwijk solliciteerde hij naar een plek in het KNIL om in Nederlands Indië dienst te doen. Ook hier werd hij niet aangenomen, maar wel bood men hem een plaats bij het Surinaamse politiekorps aan. Rond 1900 kwam hij in Suriname aan. Binnen het politiekorps vielen zijn goede kwaliteiten op en maakte hij snel carrière. Na een lange verlofperiode in Europa, kwam hij begin 1910 weer in Suriname. En het duurde niet lang of er begon zich een bijzondere geschiedenis te ontvouwen, die in beginsel meer leek op een klucht, maar allengs toch een ernstiger karakter kreeg.
Het eerste signaal dat er iets mis was met Killinger, was een melding van een oud-agent Jacob Schoonhoven. Deze was door Killinger benaderd met het verhaal dat hij op verzoek van de Procureur-Generaal er voor moest zorgen dat een hoeveelheid munitie van elders in Suriname ingevoerd kon worden. Het verhaal kwam Schoonhoven vreemd voor en hij liep te piekeren wat hij daarmee aan moest. Op straat trof hij Pastoor Joannes van der Walle van de Bonifaciuskerk. Hem vertelde hij zijn verhaal en deze geestelijke adviseerde zo spoedig mogelijk de Procureur-Generaal in te lichten. Justitie besloot de gangen van Killinger na te gaan. Het bleek dat hij, vooral ‘s nachts, met verschillende personen beraadslagingen voerde. Ook werd hij, weer in de nacht, gesignaleerd op strategische plekken waar hij militairen aansprak die op wacht stonden. Op grond van deze signalen werd Killinger in hechtenis genomen en uitgebreid verhoord. De informatie, hierbij verkregen, was reden tot de arrestatie van nog zes andere personen. Er leek genoeg reden om een gerechtelijk onderzoek te starten, wat uit zou kunnen monden in een proces. In de periode van detentie kwam stukje bij beetje het hele verhaal aan de oppervlakte. Vrij vlot kwam er een “bekentenis” van Killingers kant. Hij verhaalde dat, gezien de miserabele toestand van Suriname, hij zich geroepen voelde een omwenteling tot stand te brengen.
In een overzichtsartikel van december 2017, schrijft Het Historisch Nieuwsblad hierover:
“Killingers coup had plaats moeten hebben in de nacht van 25 op 26 mei 1910. Hij zou dan zelf de hoogste in rang zijn op het politiebureau en makkelijk bij de wapens kunnen, voornamelijk revolvers. Die wilde hij uitdelen aan de mannen met wie hij enkele keren bijeen was geweest om zijn plannen door te spreken en ook enkele anderen zouden wapens ontvangen. Killinger was ervan overtuigd dat verschillende agenten op het bureau zich spontaan bij de revolte zouden aansluiten. Zijn handlangers moesten ervoor zorgen dat enkele tientallen geronselde burgers op straat klaar zouden staan. Deze moesten dan bewapend worden met knotsen, vervaardigd door de timmerman Marius Breedveld. Aldus gewapend dienden Killingers troepen uit te zwermen naar Fort Zeelandia, de gouverneurswoning, het telegraafkantoor en nog enkele strategische plaatsen. Bij het fort wachtte de riskantste operatie. Daar zouden de wachtposten met dekens over hun hoofd overmeesterd moeten worden. Vervolgens dienden de slapende troepen in de kazerne, een kleine 150 man, op de bovenverdieping te worden ingesloten. Dat kon door de houten trappen – ladders eigenlijk – weg te halen. De gijzeling hoefde maar even te duren. Killinger wilde de soldaten onmiddellijk toespreken in de overtuiging dat ze zich dan wel bij hem zouden aansluiten.”
Uiteindelijk lag het in de bedoeling van Killinger de kolonie Suriname om te vormen tot een republiek.
Het naïeve en amateuristische van de hele operatie blijkt nog eens uit een artikel in het blad Van Stad en Land, van 10 juni 1910. waarin de vervaardiger van de knotsen zijn verhaal komt doen.
“Gisteren vervoegde zich bij ons Marius Breeveld, de timmerman die de beruchte knotsen voor het complot van Killinger vervaardigd had. Breeveld beklaagt zich dat hij het slachtoffer is van een ongelukkigen samenloop van omstandigheden. Hij had, vertelde hij, geregeld werk, nu eens als knecht in dienst van een aannemer, dan weer aan karweitjes. Op den morgen van den 11den Mei tusschen 9 en 10 van een karweitje komende, werd hij op eens gepraaid door Ch. A. Deze vroeg hem wanneer hij tijd zou hebben om bij hem (A) aan te loopen daar hij werk voor hem had. B. antwoordde dat hij van de week nog bezet was, maar dat hij Maandag in de avond zou aanloopen. Reeds den volgenden dag ontving Breeveld bezoek van A., die hem geld gaf om sparren te koopen, met een model van de te vervaardigen stokken. Deze moesten den 17den Mei geleverd worden. Breeveld beweert dat hij niet gevraagd heeft waartoe die ruwe stokken moesten dienen. Toen hij het grootste deel van de stokken af had, ging hij naar plantage Zoelen waar zijn vrouw bij hare zieke moeder was. Intusschen was A. hem, naar hij vernam, gedurende zijn afwezigheid verscheidene keeren komen opzoeken zonder hem aan te treffen. B. bleef maar één dag op plantage. De avond van zijn terugkeer in de stad kwam A. weer bij hem en deelde hem mede dat die stokken voor een complot bestemd waren, doch dat dat ontdekt was door de schuld van zekeren S. Hij verzocht Breeveld daarom die stokken goed te verbergen. Deze verklaarde zich bereid daartoe en begroef, als bekend, de stokken op het erf van zijn moeder. Toen A. later met de politie bij hem kwam om naar de stokken te vragen, is hij ze onmiddellijk weer gaan opgraven. Hij werd 24 uren door de politie in bewaring gehouden en toen weer op vrije voeten gesteld. Ten huize van zijn schoonmoeder op Zoelen werd huiszoeking gedaan. Breeveld zegt dat hij van het complot niets afwist, niet wist voor welk doel hij de stokken moest vervaardigen, nooit eene vergadering der samenzweerders had bijgewoond.”
Tot zover het krantenbericht.
Na een lange voorbereiding startte uiteindelijk op 13 maart 1911 het proces tegen Killinger en 6 andere verdachten. Er werden door de zes verschillende verklaringen afgelegd, waarbij de verdediging zijn best deed voor ieder van hen hun rol minder belangrijk te maken. Alleen Killinger legde een volledige bekentenis af en verklaarde zelf de volledige verantwoordelijkheid voor de geplande operatie te dragen. De rechtbank ging hier niet in mee en vonniste uiteindelijk alle zeven mannen gelijkelijk.
Dagblad de Surinamer deed hier op 4 april 1911 uitgebreid verslag van:
“Het Hof achtte alle beklaagden schuldig aan het misdrijf; samenspanning die verandering der regeering ten doel heeft en veroordeelt ze tot de straffe des doods, uit te voeren binnen Paramaribo, en in de hoofdelijke kosten van het geding. Voorts gelast het vernietiging der bewijsstukken.
Met bewogen stem werd dit vonnis door den President voorgelezen. Nog steeds ontroerd hield ZHEdGest, ongeveer de volgende toespraak tot de veroordeelden : ‘Het doet mij leedt op den avond van mijne carrière nog een zoodanig vonnis te moeten uitspreken. Het is de gehoorzaamheid aan de wet die mij noodzaakte haar uit te spreken. Het is ons, in dit geval niet gegeven op verzachtende omtstandigheden te letten. Wij hebben ons te onderwerpen aan de strafbepalingen der wet. Wij hopen echter dat deze straf moge verzacht worden. Ik wil u den weg wijzen, om dit te bereiken. Uwen rechters konden niet anders doen, dan de doodstraf uitspreken. Er is echter een anderen weg open. Hier nabij, op het Plein, is er een, de vertegenwoordiger van H. M., onze geëerbiedigde Koningin, die het heft in handen heeft. Raadpleeg uwe verdedigers, die, ik twijfel er niet aan, waar zij reeds om u zulk een zwaren arbeid hebben verricht, nu ook aan uw verlangen gevolg zullen geven. De Gouverneur kan zonder te letten op de wet, enkel en alleen uit clementie handelen. De P. G. deed reeds de toezegging in zijn requisitoir, dat mocht gij tot deze straf veroordeeld worden, hij medewerken wil, om verzachting daarvan te verkrijgen.’
Hierna werd de zitting gesloten. Nogmaals ontblooten wij eerbiedig het hoofd voor den grijzen President, die weer getoond heeft een hoog en nobel menschelijk hart te bezitten. Zonder twijfel zal door den Gouverneur de hardheid der verouderde wet gecorrigeerd en het doodvonnis in gevangenisstraf gewijzigd worden”.
Tot zover de krant.
Zoals verwacht corrigeerde de Gouverneur het vonnis, hierbij gesteund door het feit dat de strafwetten in Suriname ver achter liepen bij die van het moederland. In Nederland, waar de doodstraf allang was afgeschaft, zou Killingers misdrijf waarschijnlijk met niet meer dan vijf jaar gevangenis bestraft zijn. Killinger werd uiteindelijk veroordeeld tot 5 jaar dwangarbeid. De anderen kregen lichtere straffen. Onmiddellijk na het vonnis werd Killinger op de boot naar Nederland gezet om daar zijn gevangenisstraf (zonder dwangarbeid!) uit te zitten. Waarschijnlijk waren zowel de lage straf als de deportatie naar Nederland mede ingegeven door de angst dat een andere uitkomst hem in Suriname tot een martelaar gemaakt zou hebben. Vrij spoedig na afloop van het proces keerde de rust terug onder het deel van de bevolking dat zich aanhanger van Killinger had getoond.
Het zou twintig jaar duren voor een andere leider, genaamd Anton de Kom, in staat bleek om een grote ontevreden massa op de been te brengen.
Killinger werd na drieënhalf jaar vrijgelaten wegens goed gedrag. Zijn zucht naar avontuur was niet minder geworden. Hij werd soldaat in het Turkse leger en vocht mee in de Eerste Wereldoorlog. In Turkije bekeerde hij zich tot de Islam en koos als nieuwe naam Mohammed Tewfiq Killinger. En ook in Turkije vond hij in 1936 uiteindelijk zijn laatste rustplaats.

Jacob van der Burg.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Plantage Jagtlust

[ad_1]

Plantage Jagtlust, gelegen aan de Suriname rivier, was één van de ruim vierhonderd plantages, die Suriname ooit telde. Mijn interesse in de plantage werd in mijn jeugd al gewekt (hierover later meer). Bij een recent bezoek aan Suriname trof ik toevallig(?) een aantal mensen die op één of andere wijze met Jagtlust verbonden waren. De één stamde af van Hindostaanse contractarbeiders die op de plantage gewerkt hadden. Een ander telde in zijn stamboom iemand die als slaaf op Jagtlust werkte ten tijde van de afschaffing van de slavernij. Een andere ontmoeting bracht ons in contact met iemand die net een perceel grond op het plantage terrein gekocht had om een huis op te bouwen. Naar voren kwam de vraag of er nog ergens een archief van de plantage bewaard zou zijn.
Terug in Nederland ging ik op zoek en stuitte bij het Amsterdamse Stadsarchief op stukken van de Bank Insinger en Co, waarin een aantal documenten betreffende Jagtlust aanwezig was. Helaas loopt dit archief niet verder dan ergens in de 18e eeuw. Hoewel niet groot, lijkt de plantage wel een meer dan gemiddelde plaats in de Surinaamse historie gehad te hebben. Dit, gevoegd bij mijn al bestaande belangstelling heeft mij ertoe aangezet te proberen, op grond van algemene gegevens toch een soort dossier Plantage Jagtlust aan te leggen. Een dossier waarvan ik hoop dat het zal groeien in de loop van de tijd. Aanvullingen en kritiek zijn altijd welkom. Er zal dankbaar gebruik van gemaakt worden!

In de geschiedenis van Jagtlust weerspiegelt zich natuurlijk ook de historie van de kolonie Suriname in haar geheel. Daaraan kan en moet niet ontkomen worden
In Nederland lijkt de belangstelling voor Suriname niet heel groot. In gesprekken daarover komen voornamelijk zaken als de slavernij en decembermoorden naar boven. Gekoppeld aan de Zwarte Piet discussie komt telkens weer de eventuele schuld van Nederland en het aanbieden van excuus aan bod. Er lijken alleen uitersten te bestaan.
Aan de ene kant zij die uitgebreid de gruwelijkheden van de slavernij beschrijven en aan de andere kant de mensen die zeggen dat men alles in zijn tijd moet zien en dat alleen enkele excessen het beeld scheef trekken. Mijn standpunt is dat we moeten erkennen dat Nederland in het verleden een aantal zaken tot stand heeft gebracht, die ook nu nog hun nasleep hebben en belemmerend werken op een gunstige ontwikkeling van het land. Niet alleen is de oorspronkelijke bevolking, de indianen, gedecimeerd, maar door import van grote groepen van elders, is een heel diverse bevolking tot stand gekomen. Daarbij doel ik niet alleen op de aangevoerde slaven, maar evenzeer geldt dit ook voor de Hindostanen en Javanen die na de afschaffing van slavernij als contractarbeiders naar Suriname kwamen. De verschillen lijken nog steeds bepalend voor het land. Naast nazaten van slaven en contractarbeiders, zijn er ook nog de mensen wier voorouders plantagehouders waren. Plus Europeanen en mensen van buiten dat werelddeel, o.a. Chinezen, die in de loop van de tijd naar Suriname emigreerden en er in diverse lagen van welstand terecht kwamen. Bijna een onmogelijke opgave om zo een stabiel land op te bouwen.
In hoeverre met bepaalde zaken uit het verleden nog afgerekend zal moeten worden is een zaak voor de Surinamers zelf. Ons viel op dat er ten aanzien van de Nederlanders weinig rancune bestaat. Vaak hoorden we “We moeten het verleden vergeten en naar de toekomst kijken”. Ik denk dat wij het land helpen door ons in haar geschiedenis te verdiepen en het te bezoeken. Te vaak wordt er in Nederland nog alleen in negatieve zin over Suriname gesproken. Daar is niemand bij gebaat.

EEN PERSOONLIJK VERHAAL.
Als jongen van tien kwam ik in vijftiger jaren geregeld over de vloer bij tante Ella en oom Folmer. Echt familie waren ze niet. We hadden ze leren kennen door een paar broers, die vlak na de oorlog bij ons in huis kwamen om in Nederland de middelbare school te bezoeken. Hun ouders, naar Suriname verhuisde Nederlanders, waren kennissen van mijn ouders.
Oom Folmer heette in werkelijkheid Reinders Folmer. Hij was rond 1895 naar Suriname vertrokken om op plantage Jagtlust aan het werk te gaan. Eerst in een ondergeschikte functie, maar daarna al vlot als beheerder. Pas na de tweede wereldoorlog waren hij en zijn vrouw definitief naar Nederland teruggekeerd. Geboeid luisterde ik bij hen thuis naar ontelbare verhalen over die verre onbekende wereld, dikwijls daarbij onthaald door tante Ella met allerlei zoete Surinaamse lekkernijen.
Op een keer nam oom Folmer me mee naar boven en liet enkele voor mij heel bijzondere zaken zien. Een zweep, een pistool en een degenstok, attributen waarvan hij vertelde dat je die wel nodig had om op de plantage de orde te bewaken!
De tijd verstreek en onze contacten werden zeldzamer en stopten tenslotte.
Pas enkele jaren geleden kwam Plantage Jagtlust weer in beeld. Dat was toen in het tv-programma Andere Tijden een ex-bewoner van Plantage Peperpot, Joost Jansen, vertelde over die aardige tante Ella en Oom Folmer, waar hij in de oorlogstijd als jongen vaak over de vloer kwam. Ik maakte contact met hem en kwam via hem weer in contact met mensen in Suriname. Ik ging me verdiepen in de geschiedenis van de kolonie Suriname en geleidelijk groeide het verlangen dat land ook eens echt te gaan bezoeken. Dit bezoek werd gerealiseerd in voorjaar 2017. Vanaf dat moment raakten we in de ban van het land en de mensen die we er troffen. We bezochten onder andere het terrein van de oude voormalige plantage. En al die indrukken samen waren de impuls om te proberen zoveel mogelijk over het verleden naar boven te brengen, waarvan hier het resultaat.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg