Belfon Aboikoni

Er zijn zes marron-gemeenschappen, gaan-lo of nási, in Suriname en Frans-Guyana: Ndyuka of Okanisi (Aukaners), Saamaka of Saramakaners, Pamaka of Paramakaners, Matawai, Aluku of Boni en Kwinti. Aan het hoofd van elk van deze zes gaan-lo staat een granman.

 

Belfon Aboikoni

Hij is “staats”hoofd, geestelijk leider, het gezicht en de stem van zijn volk. De granman vormt samen met lanti (een college van kapiteins en basja’s van alle lo uit dezelfde Gaan-lo), het bestuur van een Marron etnische gemeenschap. Samen oefenen zij het traditionele gezag uit over het volk.

Een kabiteni (kabiten, indien als titel gebruikt) is de leider van een lo, een dorp of leefgemeenschap. Een basia is de assistent van de kabiteni. De granman en lanti worden bij de uitvoering van hun taak bijgestaan door de zogenoemde Bendi-a se man, een afvaardiging van het volk, als adviesraad. De samenstelling van de bedi-a se man, kan steeds wisselend zijn. Er kunnen kabiteni en basia worden aangesteld als hedikabiteni ( hoofdkapitein) en hedibasia (hoofdbasja).

 

De hedikabiteni coördineert de werkzaamheden van de andere kabiteni uit dezelfde Gaan-lo in een regio, terwijl de hedibasia die van de andere basia in zijn dorp. Het college van kapiteins en basja’s wordt soms ook aangeduid met het aantal lo waaruit de gaan-lo bestaat. De Ndyuka bijvoorbeeld spreken, ondanks dat zij uit veertien lo bestaat, van Den Tuwalufu, de Twaalf-Lo. Omdat bij de formatie van de Nási of Gaan-lo aan het eind van de eerste helft van de 18e eeuw (1758-1759) er maar twaalf lo waren die zich geformeerd hebben tot het Ndyuka of Okanisi gemeenschap, met één gemeenschappelijke leider, de granman.

 

Later voegden er zich nog twee andere lo bij. In principe is de granman en het college van kapiteins en basja’s, bij de uitoefening van hun gezag over hun volk niet onderworpen aan het nationale gezag, een precaire verhouding die op de proef wordt gesteld bij grensoverstijgende kwesties.

 

Over alle zaken die een Marron etnische gemeenschap aangaan, heeft de granman en het college van kapiteins en basja’s beslissingsbevoegdheid. Voor ernstige misdrijven als moord en doodslag worden de autoriteiten in Paramaribo ingeschakeld. De bijzondere status van de granman komt onder meer tot uitdrukking in de zeer uitgebreide rituelen wanneer hij overlijdt.        

Begrafenis Belfon Aboikoni

 

Belfon Aboikoni werd rond 1940 geboren. In oktober 2005 volgde hij de twee jaar eerder overleden Songo Aboikoni op als granman van de Saramaccaners.  Aboikoni was Nederland goedgezind en had in zijn residentie portretten van Nederlandse vorstinnen hangen.

Zijn benoeming tot granman was tot stand gebracht door de regering, wat tegen de traditie was van de Saramaccaanse gemeenschap.

De benoeming leidde daarom tot onenigheid en ontaarde in maart 2006 in zijn ontvoering gedurende enkele dagen door eigen familieleden. Hierna bleef Aboikoni enige tijd in Paramaribo, ook toen de overstromingen van mei 2006 zijn woongebied troffen. Als reactie liet hij toen weten dat hij zijn volk het beste vanuit de hoofdstad kon verdedigen. Tijdens zijn granmanschap vonniste het Inter-Amerikaans Hof voordelig in het proces over de grondenrechten van de Saramaccaners (2007).

Later, zoals na zijn dood, werd hij geroemd voor de rol die hij had gehad in het Samaaka-vonnis.

Het vonnis betekende voor Aboikoni vervolgens dat het grondenrechtenvraagstuk een belangrijke stempel zou gaan drukken op zijn regeerperiode. Hij maakte zich sindsdien sterk voor de uitvoering ervan door de regering. Andere doelen waarvoor hij ijverde, waren onder meer de elektrificatie van binnenlandse dorpen en voor een weg tussen de dorpen Atjoni naar Asidonhopo.

Aboikoni leed aan suikerziekte en werd tijdens zijn regeerperiode meerdere keren opgenomen in het ziekenhuis.  In 2014 was hij al geruime tijd ziek, toen hij op 24 juni overleed. Aboikoni is 74 jaar oud geworden.

Hij werd in 2018 opgevolgd door Albert Aboikoni.

 

Diplomatieke geschiedenis

Met eigen oren horen, met eigen ogen zien en met eigen stem spreken. Zo zou men het verlangen naar een eigen Surinaamse vertegenwoordiger in het buitenland kunnen verwoorden, een verlangen dat reeds in de veertiger jaren van de vorige eeuw heel sterk aanwezig was bij de Surinaamse politieke en intellectuele elite.

 

Suriname, eerst volksplanting (1667), toen kolonie (1815,) later gebiedsdeel (1936) en vervolgens rijksdeel (1954) kreeg wat de interne belangenbehartiging betreft telkenmale meer ruimte, maar voor wat de externe i.e. de buitenlandse belangenbehartiging betreft, had het rijksdeel Nederland duidelijk de krijtlijnen getrokken.

 

De Ronde Tafel Conferentie van 1948 had duidelijk bepaald dat de Koning het opperbestuur had over de buitenlandse betrekkingen. In de jaren 40 van de 20e eeuw, vooral na de Tweede Wereldoorlog, groeide in de gehele koloniale wereld het verzet tegen de koloniserende mogendheden.

 

Dit verzet resulteerde in een mondiale dekolonisatie golf, die aan vele landen de onafhankelijkheid bracht. In Suriname was het streven niet direct een volledige onafhankelijkheid, maar het verlangen voor een zelfstandige behartiging van de buitenlandse betrekkingen.

 

Op 11 november 1947 verklaarde in de Staten van Suriname het lid Emile de la Fuente dat “Suriname niet langer kan lopen aan de leiband van Den Haag dat zonder kennis van de feitelijke toestanden in dit land, regelingen treft die in strijd zijn met onze belangen”.

 

Op de op verzoek van Suriname in mei/juni 1961 gehouden Ronde Tafel Conferentie in Den Haag met als centrale thema het verlangen van Suriname naar zelfstandigheid in de buitenlandse betrekkingen, verklaarde de Surinaamse premier S.D. Emanuels, dat “er zich gemakkelijk belangen tegenstellingen en ook een gebrek aan kennis omtrent Surinaamse behoeften en omstandigheden kunnen voordoen”. Emanuels verklaarde dat de conclusie van Suriname logisch en onweerlegbaar is nl. “dat de verdere ontwikkeling het noodzakelijk maakt dat Suriname zijn buitenlandse betrekkingen zelfstandig behartigt”.

 

Echter, de Staatsregeling van 1936 bood Suriname niet de mogelijkheid voor de benoeming van een eigen vertegenwoordiger in het buitenland m.n. in Nederland. Die mogelijkheid werd wel gecreëerd in de Wet van 21 mei 1948 houdende de wijziging van de Surinaamse Staatsregeling. In artikel 67h, lid 1 werd opgenomen: “Er is een vertegenwoordiger van Suriname in Nederland”. In november 1947 werd Mr. Dr. Raymond Henri Pos benoemd tot de eerste Vertegenwoordiger van Suriname in Nederland.

 

In de relatie Suriname – Nederland vonden na 1947 snelle ontwikkelingen plaats die de instelling van nog een vertegenwoordiging noodzakelijk maakten. Die vertegenwoordiging werd het Commissariaat genoemd met aan het hoofd een Gecommitteerde. In januari 1949 werd tot de eerste Gecommitteerde benoemd Mr. Henry (Hein) Luciën de Vries.

 

Henry Pos Anda Suriname NU
Henry Pos

Begin 1961 verliet Surinames eerste en ook enige Gecommitteerde de dienst. In 1965 aanvaardde Hein de Vries het ambt van gouverneur, dat hij bekleedde tot 15 maart 1968. Overeenkomstig de bepalingen van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden dat in december 1954 in werking trad, werd Vertegenwoordiger Raymond Pos benoemd tot de eerste Gevolmachtigde Minister van Suriname in Nederland.

 

Tot de onafhankelijkheid in november 1975 heeft Suriname 6 Gevolmachtigde Ministers gehad, te weten, Raymond Pos, Severinus Emanuels, Johan Einaar, Walter Lim A Po, Daisy Polanen en Wim van Eer. Bij de onafhankelijkheid werd Wim van Eer, de eerste ambassadeur van de Republiek Suriname in Nederland.

 

De Ronde Tafel Conferentie van 1961 had Suriname niets opgeleverd, in de wandelgangen van de Conferentie werd gezegd dat Suriname de kwadratuur van de cirkel zocht. De status quo bleef gehandhaafd, buitenlandse betrekkingen bleven een aangelegenheid van het rijksdeel Nederland. Suriname was zwaar teleurgesteld, de sfeer op de Conferentie was gespannen en het was Raymond Pos die met een klein rijmpje de partijen tot elkaar wist te brengen:

Er bloeit een heel klein bloempje Aan de oever van de stille vliet Het heeft een heel klein naampje Verbind, verbind me niet

Als aannemelijk alternatief werd in augustus 1961 het Bureau Buitenlandse Betrekkingen (BBB) ingesteld, met aan het hoofd Mr. Henricus Heidweiller.

Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, was het BBB de basis voor de opzet van het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Buitenlandse Dienst.

De Vries
De Vries

 

 

Heidweiler surinam nu
Heidweiler

 

minister Goede en Wim van Eer (rechts)
minister Goede en Wim van Eer (rechts)
Ronde Tafel Conferentie leden suriname Nu
Ronde Tafel Conferentie 6 juni 1961

 

Waterkant met Mahieda

Waterkant met Mahieda

 

 



Mahieda Joemmanbaks-Fakirmohamed.
Stadsgids Paramaribo
Prachtige vertellingen met beelden toen en nu. Ze neemt u mee op een virtuele toer door de straten van Paramaribo en vertelt boeiende verhalen over hoe het vroeger was. Beleef deze spannende reis naar het verleden zelf

Stadsgids historisch centrum Paramaribo. Coördinator monumenten educatie project.
Tel:00597 8715960 (ook whatsapp)

Ügene Richenel Henry Fitz-Jim

Ügene Richenel Henry Fitz-Jim (1914-2004), biografie

In 1932 slaagde hij voor de hulponderwijzersakte en in 1935 voor de onderwijzersakte. In 1937 kreeg hij een benoeming als onderwijzer op de Emmaschool te Paramaribo.

Na enkele jaren werd hij als jonge ongetrouwde onderwijzer naar Bradimofo te Saramacca gedetacheerd als schoolhoofd nadat hij intussen de hoofdakte had behaald. Daar heeft hij enkele jaren gewerkt. Aangezien Bradimofo voornamelijk bevolkt werd door inwoners van Indiase afkomst leerde hij daar vloeiend Hindi spreken, zodat hij op huisbezoek ook met de ouders kon praten.

In 1949 werd hij overgeplaatst naar Nw Nickerie als schoolhoofd van de openbare lagere school.. Inmiddels getrouwd en vader. In Nickerie had hij het voordeel dat hij Hindi sprak. Nickerie is ook een district dat voor een groot deel door mensen van Indiase afkomst bewoond wordt. Na 4 jaar Nw Nickerie werd hij overgeplaatst als schoolhoofd van de openbare lagere school Leiding VIIIA( district Suriname). Ook weer een district met mensen van Indiase afkomst.

In Suriname had je toen GLO A EN GLO B scholen. De openbare school leiding VIIIA was een GLO B school, leerlingen van zulke scholen deden geen toelatingsexamen voor de muloschool. De enige opties voor hun waren de ULO, de Technische School of de Huishoudschool of werk. Dhr Fitz-Jim vond dat zeer onrechtvaardig. Alle kinderen hebben recht op dezelfde kansen vond hij ook de districtskinderen. Hij streed ervoor en won de strijd gelukkig. Ook de GLO B scholen mochten toelatingsexamen doen.

Maatschappelijk was hij altijd zeer betrokken bij zowel zijn personeel als leerlingen. Leerkrachten die verzuimden omdat ze geen oppas voor hun kinderen hadden moesten hun kinderen maar naar zijn vrouw brengen, ook studenten die hetzelfde probleem hadden kregen te horen: mijn vrouw past wel op zodat je examen kunt doen. Verschillende leerkrachten waren ook bij zijn vrouw in de kost zodat ze wat meer tijd hadden voor ze naar de avondschool gingen.

Na 4 jaar leiding VIIIA vond hij dat zijn districtsjaren erop zaten. Zijn twee oudste kinderen zaten al op de Muloschool en moesten door de week bij Oma verblijven. Ook wilde hij graag verder studeren. Hij was al begonnen aan een driejarige opleiding tot landbouwleraar. En moest daarvoor steeds naar Paramaribo gaan. Toen nog een hele onderneming.

De overplaatsing naar Paramaribo werd een feit. Hij werd in 1957 hoofd van de Julianaschool te Paramaribo. Intussen had hij zijn diploma als landbouwleraar behaald. Hij werd door LVV , afdeling van het Ministerie van Landbouw gevraagd om landbouwlessen in het district Suriname te verzorgen.De lessen moesten namelijk vnl in het Hindi gegeven worden. Vier keer in de week werd hij ‘s middags door een chauffeur van LVV opgehaald en naar verschillende locaties gereden om daar les te geven.

Na enkele jaren werd er eindelijk een school gebouwd op Ma Retraite en hij werd toen overgeplaatst als schoolhoofd naar die school. In 1962 bleek de Calorschool(Mulo) te groot geworden. Er volgde een splitsing en de MGJ Poolschool werd opgericht. Dhr Fitz-Jim werd benoemd tot directeur van deze school. De school begon aan de Jacobusrust in de leegstaande barakken. Een deel van de leerlingen kwam van de Calorschool.

Met geld afkomstig van het Tienjarenplan voor Suriname(1956-1966) werd er een school gebouwd aan de Marowijnestraat te Zorg en Hoop en in 1965 verhuisde de Poolschool daar naar toe. Intussen had Dhr.Fitz-Jim ook nog de akte Biologie en Handelsvakken behaald.

Hij bleef tot aan zijn pensioen in 1974 directeur van de Poolschool. In 1967 werd hij voor zijn vele verdiensten in het onderwijs beloond en werd ridder in de orde van Oranje Nassau.Na zijn pensionering vond hij zichzelf nog te jong om thuis te zitten. Hij werkte dus nog vijf jaar als leraar handelsvakken op het CPI(christelijk pedagogisch instituut) een opleiding tot onderwijzer. Daarna heeft hij zich tot zijn 88e met landbouw beziggehouden en reed vrijwel dagelijks naar Tijgerkreek in Saramacca waar hij een landbouwperceel had.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Callender

[ad_1]

Callender

Begin 19e eeuw werd door de Britten een groot deel van de slavenmacht van hun plantages op Barbados overgebracht naar het Surinaamse Nickerie en Coronie. De tot slaaf gemaakten kregen de namen van planters als Coleridge, Cumberbatch en ook Callender.

De Callenders waren op Barbados eigenaar van plantage Hopefield. Die plantage dateert van 1680 en ligt op de grens van Christ Church en St. Philip. Oorspronkelijk heette het Boucher’s, naar de eerste eigenaar, kapitein Robert Boucher. Nadat zijn zoon Clement Boucher overleed in 1753 kwam het in handen van zijn dochter Mary en haar man Richard Callender (1710-1766) en wijzigde de naam naar Callender. Hun zoon zoon Timothy Callender (1734-1800) was de volgende eigenaar.

De volgende eigenaar werd diens zoon luitenant-kolonel Nicholas Rice Callender (1780-1816), die was afgestudeerd aan het Oriel College in Oxford. Op 16 april 1816 vond op Barbados de zwaarste slavenopstand plaats die Barbados heeft gekend, onder aanvoering van Bussa, die zo’n 400 vrijheidsstrijders tegen de troepen van het First West India Regiment leidde. De opstand werd bekend als Bussa’s Rebellion en tot de slachtoffers onder de planters behoorde Nicholas Rice Callender.

Na het overlijden van Nicolas Rice hield zijn weduwe, Mary Jane (Gaskin) Callender toezicht op het beheer van de plantage totdat hun oudste zoon, Thomas Edward Callender (1808-1858), de leeftijd had bereikt om het over te nemen. Nadat het plantershuis was verwoest door een orkaan werd de huidige Hopefield Manor gebouwd.

De afschaffing van de slavernij op Barbados in 1838 betekende niet het einde van de plantage. Thomas Callender werd opgevolgd door zijn zoon, George Gaskin Callender. In 1881 was de plantage uitgegroeid tot 236 hectare en verkocht George het aan James Edward Ince (1848-1908), van Adams Castle.

Hopefield Manor op Barbados is door het publiek te bezoeken.


[ad_2]

Herinneringen aan de Domineestraat

Herinneringen aan de Domineestraat

Laat mij jullie door mijn geboortestraat leiden. Op de Hoek JFD Haenen Dealer van van Mercedes Benz. Dominestraat 20. Op dit kruispunt stond altijd een Rood witte kist waar een politie agent het verkeer regelde. Nadat de kist met agent een drietal keren is overreden heeft de politie een stoplicht geplaatst.

Het Houten gebouw naast Haenen is ook aangekocht door Haenen nummer 22 in dit gebouw was een schoenmaker gevestigd genaamd Rijzig, was getrouwd met een dochter van opa Jaques Kerpens, Helouise Kerpens. Later heeft Pipo (piauw koning Chin a Woeng, hier Piauw gespeeld)

Daarnaast op nummer 24 het hoofdkantoor van Wong Tsang Tsoi. Oom Ruben Wong Tsang Tsoi was getrouwd met tante Amalia Chang Sing Pang een nicht van mijn vader. Het gebouw op nummer 18 hebben ze later aangekocht en daar verkochten ze Chinese kleding en souvenirs. In het hoofd gebouw op nummer 24 zaten Roy en ATen. Aten heet Kam van zijn achternaam en is een neef van mijn oma. Aten zijn moeder is Lew Jen Tai. Ako is een halfbroer van Roy. Van Chinese vrouw uit China.

Op nummer 26 zat boekhandel Varekamp en boven Varekamp woonde de famile Deekman Dahpne en Clea Deekman.) Het pand van Varekamp is verkocht aan Hoogeboom van Prolasco en sindsdien heet de boekandel Vaco.

Op nummer 28 woonde de gezusters Curiël, Augusta, Elizabeth en Anna ze hadden een fotografie zaak. Pand is in 1954 aangekocht door mijn vader A.S. Lee Kong. Op het pand 28 A woonde mijn oom Edmund Lee Kong met mijn oma Rosaline Chung.

Op Nummer 30 woonde de Familie D.M. Lachman Boekhandel. Boven de boekhandel was vroeger de foto studio Kong Min die verhuisde later naast Moussi Issa bij Siva plein en daarna onder gebouw bij Kuo Min Tang. In het gebouw nummer 30 woonde vroeger de weduwe Christie. Hier heeft Ernst Matziliger ook gewoond voor hij naar Boston vertrok de weduwe Christie was zijn tante. Het erf werd “Christie Djarie” genoemd. Dit erf is het eerste erf die loopt van de Dominestraat tot aan het kanaal ( Baka Gotro) Op het erf van Lachman zaten er zeker 6 tot 8 slavenhuisjes.

Op nummer 32 was de drukkerij van Varekamp ook dit pand is gekocht door Hoogeboom.

Op nummer 34 was de familie Doekie Bromet. Verkochten buitenboord motoren en hadden een schoenfabriek erachter hier heeft de laatste machine van Ernst Matziliger gedraaid.

Op nummer 36 was een kantoor van Kersten en daar achter een Pharmaceutiche fabriek van Kersten op nummer 38 was ook een apotheek van Kersten en erboven bleef de famile Morpurgo.

Op nummer 40 was Boembox ook van Anthoy. 42 was een Chinese winkel Jong A Ten en later Anthony’s Corner (Anthony Lau is een klein zoon van Fatai aan de maagdenstraat)

Chinees NIeuwjaar 1955

 

Dennis Lee Kong

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Rijts

[ad_1]

Rijts
Een eenvoudig geschil tussen de zwarte Surinaamse landbouwer Johannes J. Rijts en districtscommissaris Nassy zou uitgroeien tot een conflict van Bijbelse proporties waarbij Rijts -de zelfbenoemde Zwarte Profeet- als martelaar zou eindigen.
Johannes/Johannis Jordaan Rijts (1883-1933) zou in 1917 in een conflict belanden met Nassy omdat hij zijn trens onvoldoende zou onderhouden. De ingeschakelde rechter zou de zaak als niet relevant aanmerken en de zaak seponeren.
Hierna gaf Rijts te kennen dat hij zo zijn eigen visie op de landbouw had en hij als Leeuw van Cham het opnam tot de Leeuw van Jafeth. Rijts refereerde hiermee aan de Cham doctrine die terugslaat terug op de zoons van Noach, waarvan Cham zijn vader zou bespotten nadat hij hem dronken had aangetroffen. Het zou er voor zorgen dat Cham niet door Noach werd gezegend en zijn broers Jafeth en Sem wel.
Hierna zou Rijts worden veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf wegens ‘anti-semitische laster’.
Johannes Rijts zou hierna met zijn broer Rudolf een uitgave verzorgen van het blad van de Nimrod beweging. Deze is gebaseerd op Nimrod die volgens het oude testament vanuit Babel alleen de wereld beheerste en hierbij in conflict kwam met Abraham.
De gebroeders Rijts zouden ook als straatprediker optreden, en hun afwijkende visie zorgde voor de nodige controverse. In 1921 zou Johannes Rijts worden opgepakt en worden geïnterneerd in het zwakzinnigeninstituut Wolffenbuttel. Een juridische basis ontbrak en de directeur van het instituut kwam op de mogelijke diagnose paranoia.
Nadat broer Rudolf volharde in de door zijn broer geventileerde visie dat de wederopstanding van Suriname enkel en alleen kon worden gerealiseerd door het opstaan van Neger-Christenen in de landbouw zou ook hij in 1924 in Wolffenbuttel belanden.

[ad_2]

 

Poelepantje plein

[ad_1]

(William Kraan plein)

 

 

William/Willem Kraan (Londen, 12 november 1878 – Soest, 31 december 1947) was een Nederlands journalist en politicus in Suriname.

Hij werd geboren als zoon van Willem Kraan (1843-1902) en Louise Thonneij (1843-1929). Zijn vader kwam uit Nederland (afkomstig uit Waddinxveen) maar zelf was hij geboren in Engeland waar zijn ouders toen woonden. Later woonde het gezin in Amsterdam en Nieuwer-Amstel. Rond 1893, hij was toen nog maar 14 jaar, ging hij naar Suriname waar hij huis-onderwijzer werd bij een gezin van J.R.C. Gonggrijp op de plantage Nijd en Spijt. Daarna ging hij werken bij de plantage Mariënbosch en vervolgens in Paramaribo bij een kantoor in goudzaken.

Hij was 19 toen hij reporter werd bij het door ds. Hoekstra opgerichte nieuwsblad Onze West die hem in het begin hielp bij het schrijven van krantenartikelen. In 1900 volgde hij Hoekstra op als redacteur van die krant. Enige tijd later kwam hij in conflict met de firma Heyde die eigenaar was van de krant. Kraan wilde de krant kopen maar de onderhandelingen daarover mislukte waarna hij vertrok naar de firma Oliviera waar een andere krant werd gemaakt. Bij ‘Onze West’ werd hij opgevolgd door R.A.P.C. O’Ferrall. Kraan richtte in 1909 De West op; een krant waarvan hij de redacteur werd.

Naast het werk bij de krant was hij ook politiek actief. Nadat het Statenlid A.R. Bueno in 1913 was opgestapt werd Kraan bij tussentijdse verkiezingen verkozen tot lid van Koloniale Staten. Enkele dagen voor de verkiezingen stond hij terecht voor “… aanranding van het gezag of belediging van de gouverneur …” naar aanleiding van een door hem geschreven tekst in De West. Kort na die verkiezingen werd hij veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf maar nog dezelfde dag verleende de gouverneur hem gratie. In 1914 en 1920 werd Kraan herkozen maar bij de parlementsverkiezingen van 1926 behaalde hij te weinig stemmen om aan te kunnen blijven. In 1928 werd hij wel verkozen. Bij de verkiezingen van 1946 stelde hij zich niet meer verkiesbaar. In totaal was hij ruim dertig jaar Statenlid.

Nadat David Findlay in 1943 teruggekeerd was naar Suriname verkocht Kraan De West aan hem. Rond 1946 keerde Kraan terug naar Nederland waar hij eind 1947 op 69-jarige leeftijd overleed. Postuum werd het William Kraanplein in Paramaribo naar hem vernoemd.

 

[ad_2]

Blufpand

 

Blufpand

 

Begin 20ste maakte onderwijzer J.M. Blufpand zich sterk voor het Christelijk onderwijs in Suriname. Hij behoorde tot de Vrije Evangelisatie en schreef in 1928 de biografie van oprichter Meyer Salomon Bromet.

 

Jaques Martinus Blufpand (1879-1951) was voorganger van de gemeente van de Vrije Evangelisatie, waarvoor hij in 1929 als spreker zou optreden bij een vertoning van lichtbeelden bij de stadszending aan de Burenstraat.

 

Vanaf 1914 stond hij aan het hoofd van de Christelijke School, die onder zijn bezielende leiding uitgroeide met een Fröbelschool. Hiernaast werden aan de school cursussen Frans, Engels en Wiskunde gegeven door H.J. Heilbron, F.H. Zwiggelt en J.M. Blufpand. Blufpand was hiernaast ook betrokken bij de oprichting van een aantal sportverenigingen.

 

De baptistengemeente Vrije Evangelisatie is sinds 1888 in Paramaribo gevestigd. Stichter van deze gemeenscbap is Meyer Salomon Bromet (1839-1905) die in 1839 in Paramaribo is geboren als kind van Joodse ouders. In 1867 promoveerde hij in Engeland tot predikant, waarna hij werd aangesteld bij de Schotse zending. Bromet collecteerde voor de aanschaf van een eigen kerkgebouw dat vanuit Schotland naar Suriname werd verzonden.

 

J.M. Blufpand overleed in 1951 en is begraven op begraafplaats Vrede en Arbeid. Ter ere van hem werd na zijn overlijden een basisschool naar hem vernoemd. Deze betrok in 1959 een nieuw pand aan de Tourtonnelaan dat in 1959 werd geopend door zijn dochter Hanna.

De J.M. Blufpand school is hierna verhuisd naar de Lotjessteeg 16, schuin tegenover de Christelijke middelbare school.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Tankard bearing the coat of arms of Ishak Carrilho (1699–1755) | The Israel Museum, Jerusalem

[ad_1]

Abroea
Plantage Abroea is gelegen aan de rechteroever van Surinamerivier tussen Jodensavanne en Thorarica. De plantage wordt ook wel Brua genoemd en raakte medio 18e eeuw buiten gebruik, mogelijk omdat de erven onderling gebrouilleerd oftewel bruya raakten.
Plantage Abroea werd in de Engelse tijd in gebruik genomen en er werd ter plaatse onder andere koffie en cacao geteeld. Begin 18e eeuw werd Abraham da Fonseca Meza de eigenaar. Hij was gehuwd met Abigail Messias en later Sara da Fonseca Meza. De familie had een woonhuis op Jodensavanne, en na het overlijden van Abraham in 1748 kwam de plantage in 1750 op naam van Isak Carrilho en Moses de
Aharon Henriquez Moron.
Van Ishak Carrilho (1699-1755) weten we dat hij in 1721 trouwde met Sara de Jacob Henriquez de Barrios. Zijn naam komen we tegen in de requesten aan de Sociëteit van Suriname van 1734 die hebben geleid tot de scheiding van de joodse Sefarden en Asjekien.
Henriquez Moron is een naam die we vanaf 1659 ook op Curacao aantreffen. Vanwege de terugkerende periodes van droogte, keerden ze al snel in de richting van de handel. Tegen deze achtergrond moet destijds Henriquez Moron zich in Suriname hebben gevestigd.
Een van de plantages op naam van een Henriques Moron is de plantage Klein Curaçao, die van ca 1735 tot 1765 in het bezit van Benjamin Henriques Moron. Er is in de loop der jaren ter plekke suiker, koffie en katoen geteeld en het behoort vanaf ca 1940 tot het terrein van Paranam.
Onderstaand object bevat het wapen van Ishak Carrilho, en is thans te vinden in het Israel museum te Jerusalem.

 

This personal object represents a tangible connection between one of the prominent personalities of the Portuguese Jewish community in Suriname, Ishak Carrilho, and the community’s synagogue, Zedek veShalom. Carrilho, a member of the Ma’amad (board of governors) of the synagogue, was one of the leaders who signed the agreement authorizing the separation between the Portuguese and Ashkenazi congregations of Suriname in 1734.

The elegant tankard, manufactured by one of the most renowned silversmiths in the American colonies in the 18th century, attests to the active involvement of Jews in the trade between Suriname and North American mainland.

[ad_2]

Source