Van Leeuwaarde, Luciën

  Cheryll van Leewaarde


Van Leeuwaarde, Luciën

Van Leeuwaarde, Luciën; begon op 8 mei 1973 bij de heer Hens met de judosport. De judoka’s die toen de judosport domineerden, waren Iwan Bansia (zijn favoriet), Iwan Blijd, Ricardo Elmont, Winston Currie, Meda

De winnaars in de alle categorieën klasse
(v.l.n.r.): John Kohinor, Lucien van Leeuwaarde, Harold Kohinor.
(foto L. van leeuwaarde)

Kommies en Ralph van Keeken (zie Ricardo Elmont, zie Iwan Bansia).

 

Tijdens de nationale kampioenschappen had Luciën steeds de pech zijn aartsrivaal John Kohinor tegenover zich te hebben, die na een moeilijke wedstrijd Luciën versloeg.

 

In 1977 was het echter zover Luciën werd in de halfmidden gewichtsklasse nationaal kampioen.
Datzelfde jaar zat hij in de nationale selektie die het tegen Frans-Guyana opnam. Suriname won toen met 6-1.
Luciën kon in 1978 zijn titel echter niet verdedigen daar dat jaar geen nationale kampioenschappen werden georganiseerd. Aangetekend kan worden dat in de periode 1978-1981 geen judokampioenschappen werden georganiseerd.

 

In 1981 behaalde Luciën zijn zwarte band en in 1982 vertegenwoordigde hij Suriname tijdens het drielandentoernooi. Suriname, Frans-Guyana en Martinique kwamen toen tegen elkaar uit. Martinique werd kampioen, Suriname semi-kampioen.
In 1982 vertegenwoordigde Luciën Suriname tijdens de Cacso-spelen en behaalde toen een bronzen medaille in de halfzwaargewichtsklasse. Met deze prestatie werd hij de tweede judoka die tijdens de Cacso spelen een medaille voor Suriname veroverde (zie Cacso spelen).

 

Watertoren

 

De watertoren op het William Kraan plein

 


Wikipedia anda Faceboek

Trotse javaanse familie

 

Trotse javaanse familie ( 1900 ) Man, vrouw, grootmoeder en twee kinderen. Grootmoeder draagt een van de kinderen in een selendang. (Draagdoek voor een baby of klein kind)

 

Sranan Fosten Taki

Watermolenstraat plein

 

Reusachtige boom op het plein op de kruising Watermolenstraat en Grote Hofstraat in 1968

 

Op het plein de reusachtige mooie boom

 

 

 

Zwarte slaven in Nederland

 

Zwarte slaven in Nederland

 

Al in het Nederland van de 17e en 18e eeuw was de aanwezigheid van zwarte of gekleurde mensen in het straatbeeld, zeker in Amsterdam niet geen grote zeldzaamheid. Men denkt vaak dat dit altijd vrije mensen waren, op grond van het feit dat Nederland officieel in het moederland geen slavernij kende. Toch is dit niet waar, zoals uit onderstaand stuk blijkt.
Wanneer een land vroeger elders een kolonie stichtte, gold als regel dat de wetten van het moederland ook in die kolonie van kracht werden. In de praktijk bleek dit lang niet altijd het geval.

Toen Nederland in 1667 in bezit kwam van de kolonie Suriname, was daar al een uitgebreid systeem van slavernij, hoofdzakelijk in de vorm van plantagearbeiders. Een kleiner aantal was werkzaam als huisslaven, in het algemeen een mildere vorm van slavernij. Slavernij, overigens, was iets waar de Nederlanders, op grond van kolonies elders, al vertrouwd mee waren. Bovendien hadden Nederlanders al een zekere faam als slavenhandelaars.

Wanneer eigenaren met slaven als huisbedienden naar Nederland reisden, waren deze daar dus in principe vrije mensen.Toch werden ze in de praktijk nog vaak als eigendom behandeld. Men leest ook wel dat het recht op vrijheid binnen de Nederlandse landsgrenzen alleen werd ingewilligd als een slaaf daar actief om vroeg. Hoeveel betrokkenen zich dat recht realiseerden is twijfelachtig. Hoe dan ook, lang is gedacht dat er geen slavernij was in de Nederlanden, omdat dit bij de wet niet bestond.
Uit het Amsterdams Stadsarchief blijkt dat dit een misvatting is. Er waren, zeker vanaf 1776 wel degelijk zwarte en gekleurde slaven in de Nederlanden.

Hoe dit mogelijk was, is ook terug te vinden in dat archief.

Hieruit blijkt dat in mei 1776 een wet aangenomen werd die speciaal gericht was op slaven die naar Nederland gereisd waren in gezelschap van de slavenhouder. Bepaald werd dat ze tot zes maanden na aankomst nog gevangen bleven in slavernij, tenzij de slavenhouder ze de vrijheid schonk. Wanneer eigenaren aannemelijk konden maken dat de noodzaak bestond dat de termijn verlengd moest worden, kon de rechter besluiten deze periode nog eens met zes maanden te verlengen. Deze situatie deed zich voor wanneer de eigenaren van plan waren binnen die tweede periode met hun slaaf terug te keren naar de kolonie.
Waren ze na deze tweede periode van zes maanden nog in Nederland waren dan moesten ze onherroepelijk hun vrijheid krijgen.
Deze regel gold overigens niet voor slaven die uit Suriname gevlucht waren en als verstekeling hier waren gearriveerd. Zij werden altijd teruggestuurd.

 

Of deze wet op enig moment actief is ingetrokken, of pas bij de afschaffing van de slavernij zijn kracht verloor, is niet bekend.

 

 

  Auteur: Jacob van der Burg

Verborgen verleden Jetty Mathurin

Verborgen verleden Jetty Mathurin

[fb_vid id=”photo_id”:”557700574272553″”][fb_vid id=”557700574272553″]

 

Zwarte jagers

[ad_1]

De Zwarte jagers

Zwarte jagers waren zwarte slaven, die in dienst van het Gouvernement de strijd moesten aangaan met de Marrons in het binnenland van Suriname. Ze werden ook wel Redi Musus (roodhoeden) genoemd vanwege de kleur van hun hoofddeksels.

Maar de term Redi Musu kreeg in de volksmond ook al vlug een andere betekenis, nl. verrader of collaborateur. Dit is begrijpelijk als je bedenkt dat ze streden tegen hun eigen rasgenoten. Toch lag hun situatie wel wat genuanceerder. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, hadden ze zich niet vrijwillig opgegeven, zoals blijkt uit onderstaande ontstaansgeschiedenis.
We moeten hiervoor terug naar de jaren 1750-1760. Het was de tijd waarin gouverneur Mauricius tevergeefs probeerde de strijd te winnen van de weggelopen slaven, de Marrons.

In het Tempatigebied brak een grote opstand uit die militair niet te bedwingen leek. Mauricius veranderde van opzet en probeerde vrede te sluiten. Hiertoe zond hij de slaven Coffy en Charleston uit om met één van de belangrijkste Marrongroepen, de Okanisi, vredesonderhandelingen te voeren.

Dit had succes. Na een belofte van de Okanisi om in het droge seizoen van 1759 geen plantages meer aan te vallen, volgde in verder onderhandeling een meer duurzaam vredescontract. Als dank voor hun rol in de onderhandelingen kregen Coffy en Charleston hun vrijheid en tevens een eigen stukje grond. Hiermee was een nieuwe ontwikkeling ingezet. Als beloning voor het strijden als soldaat tegen de Marrons kon men voortaan een eigen stukje grond krijgen. De wijk Frimangron werd door Mauricius’ opvolger, Nepveu, hiervoor ingericht.

Na de vredestraktaten van de jaren zestig, laaiden in de jaren zeventig de Marronoorlogen toch weer op. Gezien eerdere ervaringen met ex-slaven als militairen werd gepoogd hierin meer continuïteit te brengen.
In eerste instantie werd in 1770 een legertje van vrijwilligers opgestart, dat open stond voor “Vrije Mulatten en Neegers”.
De animo hiervoor was echter niet groot en de behaalde militaire resultaten gering.

De teleurstellende resultaten leidden ertoe dat er in 1772 het korps van de Zwarte Jagers werd opgericht, een legermacht bestaande uit door het Gouvernement bij plantagehouders opgekochte slaven, die na afloop van hun dienst de vrijheid zouden krijgen. Ook werden ze daarna eigenaar van een stukje grond. Het korps was dus beslist geen leger waarbij slaven zichzelf aangemeld hadden. Ze werden door de plantage-eigenaar verkocht en waren verplicht dienst te nemen!

Hun taak was vooral om te strijden tegen de Boni-Marrons waarmee geen vredesverdrag was gesloten. Niet alle Redimusus legden zich neer bij hun gedwongen strijd in blanke dienst. Toen elders in het Caraïbisch gebied grote slavenopstanden ontstonden, kwamen ook veel Zwarte Jagers in verzet.

Karwan Fatah-Black beschrijft dit in zijn boek Eigendomsstrijd als het volgt:
“De opstand begon op de posten Oranfebo, Imotapie en Boven-Commewijne waar twee officieren, een sergeant en de (enige) drie witte mensen op een plantage werden vermoord. Bij de eerste dertig militairen die in opstand kwamen, sloten zich nog een dertigtal plantageslaven aan. Bij een andere post, Armina, sloten twintig man zich aan en vermoordden alle witte officieren en een chirurgijn, waarna ook de manschappen bij post Mapane zich bij de opstand aansloten.

Uiteindelijk sloten ze zich aan bij de Okanisi en vestigden zich in een eigen clan met de naam Lebimusu, een verbastering van Redi Musu, de rode mutsen die ze hadden gedragen. Het liep uiteindelijk niet goed met deze opstandelingen af. De groep werd door de andere Okanisi gewantrouwd en als minderwaardig beschouwd. Een aantal van hen werd in hekserijprocessen levend verbrand, anderen werden als goedkoop werkvolk door de Okanisi uitgebuit, terwijl weer anderen een marginaal bestaan leidden en berucht waren als struikrovers die de Okanisi in het gebied beroofden”
Het korps der Zwarte Jagers nam steeds meer in betekenis af, onderging enkele naamswijzigingen en werd uiteindelijk in 1862 opgeheven.

 

[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg