Opstand

[ad_1]     [ad_2]

W. Boekhoudt

[ad_1]

 

Van 1845 tot 1849 was de heer W. Boekhoudt in Suriname, waar hij geregeld als predikant voorging bij de Lutherse gemeente. Vrij kort na zijn aankomst bezocht hij Plantage Jagtlust, van welk bezoek hij het volgende verslag maakte.
“De eerste Koffie-plantage, die ik tijdens mijn verblijf in Suriname bezoeken mocht, was ‘Jagtlust’, aan de Suriname, op geringen afstand beneden de stad gelegen. De opperstuurman van de ‘Concordia’, een der Nederlandsche schepen, die in lading op de reede lagen, had mij tot een zeiltochtje op de rivier uitgenoodigd. Wij waren in de zeilboot gestapt en gleden onder begunstiging van eene verfrisschende koelte over den schoonen stroom, kwamen aan de landingsplaats der plantage Jagtlust en traden aan wal.
De Directeur ontving ons op het vriendelijkst in zijn woning en liet ons ter verwelkoming door zijne slaven thee en rum aanbieden. Hierop deed hij met ons een wandeling rondom de goed onderhouden en nette gebouwen, die meestal tot droog- en bergplaatsen der koffie dienden van de koffie, die in groote massa’s opeengehoopt lag, deed hij ons de zwarte- van de witte bast wel onderscheiden en laatstgenoemde als van hooger waarde kennen. Met aandacht beschouwden wij een tijd lang in een der gebouwen eene machine, die tot het pellen der koffie gebezigd werd en ongeloofelijk snel werkte.
Onafzienbare velden, met koffieboomen pronkende, breidden zich naar achteren uit en wij werden opmerkzaam gemaakt op de banaanboomen, die overal tusschen de koffieboomen geplant waren, ten einde deze, zoolang zij jong zijn, met hunne breede bladeren te beschutten tegen den verteerenden gloed der zonnestralen. Nog mochten wij hier voor ’t eerst aanschouwen een jongen Tapir of buffel, ter grootte van een zwaar kalf, zwart van kleur met eenige lichtere strepen over den rug en met breeden, leelijken kop; zoo ook eenige raven, groote vogels van hoog schitterend rood, met vleugels en langen staart, omzoomd van glinsterend blauw.
Op echt Surinaamsche wijze begon het nu te regenen, zoodat wij ons genoodzaakt zagen nog eenigen tijd te vertoeven. Sprekende met den Directeur over moederland en kolonie, meesters en slaven en soortgelijke onderwerpen, dáár steeds aan de orde, vernam ik met verbazing uit zijnen mond de navolgende twee proeven van des negers onvermoeidheid en kracht. Een der negerslaven was in den laatsten tijd gewoon geweest van ’s morgens 6 tot ’s avonds 6 op het veld te arbeiden en na afloop hiervan – ondanks ’t verbod zijns meesters – vier uren ver naar eene andere plantage te loopen, grootendeels tot aan de knieën door het water, teneinde bij zijn meisje den nacht door te brengen, hoewel die nacht slechts kort zijn kon, daar hij vóór 6 uur ’s morgens op Jagtlust moest zijn teruggekeerd. Een ander voorbeeld was, dat de neger, wanneer hij op het veld de banaanbossen heeft gekapt, deze aaneen bindt en niet zelden in de trens (gracht) werpt, daarop zelf te water gaat en ze al zwemmende een half uur ver voorttrekt.
Terwijl wij zoo onder aangename gesprekken in de vóór-galerij van het Blankenhuis zaten, was de avond gevallen en de slaven kwamen in grooten getale van den veldarbeid terug. Elk hunner droeg op zijn hoofd eene mand, bevattende de koffieboonen, die door hem op dien dag waren geplukt. Eenige Bastiaans (zwarte officieren), met zweepen gewapend, vergezelden hen. Allen zetten hunne manden voor zich neer en wachtten des meesters oordeel over hun dagwerk af. De Blank-officier, die hen begeleid had, kwam nu den Directeur zijn rapport brengen, waarbij hij melding maakte van een slaaf, die wegens traagheid veroordeeld was tot een arrest van twee dagen in ’t ziekenhuis, maar die deze straf zoo onuitstaanbaar vond, dat hij tot den Directeur het nederig verzoek richtte, haar te veranderen in een zeker aantal zweepslagen. Of hem deze gunst werd toegestaan, is mij onbekend gebleven. Nu schaarden zich alle slaven op rijen, sloegen naar een gegeven wenk de handen boven hun hoofd ineen, bogen zich diep neder voor den Directeur en zijne zuster, die nevens ons zaten en riepen eenstemmig: ‘boen avoen Masra, boen avend Missi!’ Vervolgens werd aan elk hunner een glas Dram geschonken, waarop zij nogmaals zich schaarden en met vrolijk gebaar riepen: ‘boen neti Masra, boen neti Missi!’ (goeden nacht!). Hierop begaven zij zich naar hunne hutten.
Ook voor ons was het tijd geworden om henen te gaan. Met dankbaarheid vervuld voor de gulle ontvangst, die ons hier was ten deel gevallen, gingen wij weer met onze sloep onder zeil. Geen windje deed zich hooren, doch de opkomende vloed dreef ons stadwaarts, hoewel niet dan langzaam. Eindelijk vernamen wij achter ons een hevig gesuis, dat allengs naderde. ’t Was een regenbui, die uit zee opkwam, ons weldra overviel en druipnat maakte, maar die meteen een krachtigen bries aanvoerde, waardoor wij in een oogenblik de stad bereikten.”
Hoewel in deze passage weinig kritiek op het slavernijsysteem doorklinkt, liet hij zich later feller uit over deze periode. Bij de beschrijving van de schoonheid van Paramaribo, zegt hij voorbij te willen gaan aan het wrede verleden, maar noemt het toch.
“Voorbijgaan aan het zoogenaamd ‘Piket’, waar niet zelden slaaf en slavin, zoowel oud als jong, op verlangen van een wreeden meester, aan den strafpaal werden opgeheschen en onbarmhartig met zweepslagen toegetakeld, zoodat zij geheel bebloed in den beklagelijksten toestand huiswaarts keerden; – voorbijgaan aan de ‘Justitieplaats’ aan de landzijde der stad, met hare ijzingwekkende toestellen, die bij den eersten aanblik eene gerechtsplaats deden kennen, waar niet alleen de doodstraf werd voltrokken, maar de lijder aan de onbeschrijfelijke folteringen van den ‘Spaanschen bok’ wreedaardig werd prijsgegeven.”

 

 

[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Busidagu – boshond

[ad_1]

De Surinaamse boshond.
[fb_vid id=”943295556079348″]

De boshond heeft een donkerbruine vacht, die langzaam overgaat in de lichter gekleurde kop en nek. De onderzijde is ook donker. Sommige dieren hebben een witte keelvlek. Boshonden hebben een lange romp, een brede kop met een korte snuit en kleine, afgeronde oren. De poten en de staart zijn kort. Ze worden 55 tot 75 centimeter lang en 20 tot 30 centimeter hoog. De staart wordt 11 tot 15 centimeter lang. Boshonden wegen 5 tot 8 kilogram.

De boshond is meestal overdag actief en waarschijnlijk de meest sociale hondachtige van Zuid-Amerika, en de meest sociale soort van zijn grootte. Boshonden worden regelmatig waargenomen in groepen van drie tot tien dieren. Het is een stevige hondachtige met korte poten, die in groepen over de bosbodem jaagt. Alhoewel ze een groot verspreidingsgebied hebben, worden ze zelden waargenomen, en over hun gedrag in het wild is weinig bekend.

 

 

 

[ad_2]

Louise de Montel

Surinamers in het verzet : Louise de Montel

NIet alleen Jacobes Christiaan van de Montel was met de Bond van Surinaamse arbeiders in Nederland actief in het Nederlandse verzet. Datzelfde gold voor zijn in Suriname geboren -destijds nog jonge- dochter Louise de Montel.

In de Ruyschstraat, op nummer 60-3, woonde bij het uitbreken van de oorlog het gezin De Montel-Boeken. Vader Christiaan de Montel was in 1903 in Suriname geboren, moeder Hendrika Boeken werd geboren op 28 november 1905 in Amsterdam.
Het echtpaar kreeg twee kinderen. Eén van de twee kinderen was Louise de Montel; zij werd in 1926 in Suriname geboren.
Het was een bijzonder gezin. Vader was Surinaams, moeder was Joods en voor de oorlog trokken ze naar Amsterdam.

In Amsterdam werden ze actief tegen het fascisme. Dit deden ze binnen de Bond van Surinaamse Arbeiders in Nederland. Ook toen de oorlog uitbrak ging het gezin De Montel door met het verzet en helpt Joden onderduiken. Dat was niet zonder gevaar; de “zwarthemden” kwamen in de beginjaren van de oorlog al eens om vader te arresteren maar moeder Louise grijpt een zwarthemd en smijt hem het huis uit. Uiteindelijk wordt door verraad Chris op 3 maart 1943 gearresteerd. Hij kwam terecht in Vught en Sachsenhausen. Moeder, de twee dochters en een nichtje, Henriëtte, werden op 12 juli 1943 gearresteerd. Moeder Hendrika overleeft de oorlog niet en werd vermoord in Auschwitz op 31 januari 1944, net zoals haar vader Mozes Boeken (5 maart 1884 – 14 september 1942) en moeder Debora Vogel (3 juni 1879 – 14 september 1942), drie ooms, drie tantes, twee nichtjes waaronder Henriëtte en twee neefjes.
Louise kwam terecht in Vught, Westerbork en Bergen-Belsen en overleefde de oorlog, net zoals haar vader Chris en haar zus Debora.

Louise valt in Vught op. Ze blijft er zingen en krijgt er de bijnaam “de Vughtse nachtegaal”. Haar “Ave Maria” wordt vermaard. Het zingen is voor haar een vlucht uit de gekte van het kamp. In de beginperiode dat ze in Vught zit is er ook een orkest en zijn er uitvoeringen. Ze ontmoette in 1943 in het washok in het kamp Coen Affolter en werd verliefd op hem. De liefde bloeit in het kamp op.
In januari 1944 komen de gevangenen in Vught erachter dat een van de Duitse vrouwen die er gevangen zit informatie aan de Duitse kampleiding doorgeeft om zo eerder vrij te komen. De andere vrouwen in haar barak, 23b, waarschuwen haar om daarmee te stoppen en knippen na een laatste waarschuwing haar haren af. De leidster van de barak wordt hiervoor opgesloten in de bunker, de kampgevangenis. Negentig vrouwen protesteren hiertegen en zetten hun naam en kampnummer op een lijst.

Twee dagen later, op 15 januari, worden deze 90 vrouwen naar de bunker gebracht en kampcommandant Grünewald laat als vergelding zoveel mogelijk vrouwen opsluiten in de 9 m2 grote cel 115. Met geweld worden er 74 vrouwen in deze cel opgesloten, het licht wordt uitgedaan en de vrouwen worden in paniek achtergelaten. Vrouwen raken bewusteloos door gebrek aan zuurstof. Als na 14 uur de deur weer opengaat blijken 10 vrouwen het niet overleefd te hebben. Dit drama, later bekend als “het bunkerdrama”, raakt snel bekend en wordt in verschillende verzetskranten beschreven. De bezetter is daar niet blij mee, Grünewald wordt ontslagen en naar het front gestuurd waar hij sneuvelt.

Louise overleeft het bunkerdrama door positief te blijven en haar gedachten te blijven richten op andere zaken dan de situatie waarin ze verkeerde. Snel na het drama moet ze uit Vught weg. Coen blijft achter in Vught en overleeft de oorlog.
Louise gaat naar Westerbork en Bergen-Belsen en overleeft eveneens de oorlog. Louise en Coen lopen elkaar na de oorlog tegen het lijf in het Sarphatipark in Amsterdam en trouwen in 1949.
Louise begint een zangcarrière en is daarin succesvol. Ze zingt bij verschillende gezelschappen, waaronder bij Willy Walden en Toon Hermans. Louise overleed in 1993 en is op Zorgvlied begraven.

Bron: joodsamsterdam nl

Operatie Gwamba II

Operatie Gwamba II

Ter voorbereiding op de aanleg van het stuwmeer werden in Suriname voor de bewoners transmigratiedorpen aangelegd, zoals Nieuw-Koffiekamp. Onder leiding van de Amerikaan John Walsh werden bij Operatie Gwamba in 1965 tevens zo’n 9700 dieren van een verdrinkings. of hongersdood gered.

De uit Boston afkomstige bioloog Walsh, in Suriname aangeduid als “Vader Noach”, was werkzaam voor de International Society for the protection of animals en deed zijn werk in samenwerking met de Surinaamse overheid. Walsh werd gedurende anderhalf jaar bijgestaan door de lokale deskundige Wimpie, Willem Aniset Pansa, de Nederlander Rob de Bruin, en zo’n honderd lokale bewoners. Hij was over hun werk zo tevreden dat hij ze in 1968 benaderde voor een soortgelijk project in Venezuela.

 

Ter financiering van operatie Gwamba was door de Amerikanen 100.000 dollar beschikbaar gesteld en er werd in 1964 aanvullend in het gehele Koninkrijk gecollecteerd door de dierenbescherming. Voorzitter Jan Michels van de Surinaamse dierenbescherming hield tot in Nederland hiervoor voorlichtingslezingen. Onder de geredde dieren behoorden jaguars, luiaards, herten en apen. De actie werd in september 1965 met een bezoek vereerd van Koningin Juliana en Prins Bernhard, die destijds voorzitter was van het WWF.

 

Het voor de operatie gebruikte gebouw werd later aangeduid als Gebouw Ex-Gwamba, of Oud Gwamba gebouw, Industrieweg nummer 1. Ter plekke werd o.a. de landbouwmarkt afgekort als “Laboma” gehouden. Aan de operatie is aandacht besteed door het bekende blad “Life”. Over de operatie is destijds ook een boek uitgebracht met de titel “De tijd is kort en het water wast”, dat is geschreven door John Walsh en Robert Ganon. Van operatie Gwamba is ook beeldmateriaal beschikbaar.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Operatie Gwamba

Operatie Gwamba

 

 

Operatie Gwamba was een reactie op de constructie van de Afobaka Dam in Suriname. De aanleg van deze dam zorgde voor een snelle stijging van het waterpeil. Hierdoor overstroomden uiteindelijk hele eilanden en ongeveer negenhonderd vierkante kilometer tropisch regenwoud. De lokale mensen konden evacueren, maar de dieren werden achtergelaten en verkeerden in direct gevaar. De Surinaamse regering nam contact op met World Animal Protection (toen nog International Society for the Protection of Animals) en John Walsh kwam in actie.

Walsh stelde lokale teams samen om te helpen met de reddingen en ging aan het werk: hij bepaalde de meest lastige obstakels en bedacht strategieën om deze te overwinnen. World Animal Protection riep ook de hulp in bij de supporters thuis, namelijk om nylon kousen te sturen. Deze gebruikten Walsh en zijn team om de benen van de dieren samen te binden om te voorkomen dat de dieren zichzelf verwondden.

Walsh was ongeveer achttien maanden in Suriname en redde bijna tienduizend dieren, waaronder apen, gordeldieren, schildpadden, luiaards, miereneters, opossums en tientallen andere soorten dieren.

John Walsh werkte 45 jaar voor World Animal Protection en heeft zijn hele carrière besteed aan het helpen van dieren. Hij waadde door overstromingsgebieden en trok door oorlogsgebieden; als voormalig directeur Internationale Projects en was hij daar waar hij kon om een eind te maken aan dierenleed.

 

 

Kindertehuis Alkmaar

 

Kindertehuis Alkmaar commewijne rond 1920

 

 

 

 

 

Gramang Albert Aboikoni

Groot Opperhoofd der Saramaccaner gramang Albert Aboikoni