Frederik Lim A Po

Lim A Po

Bij de eerste Ronde Tafel Conferentie in 1948 over de verzelfstandiging van Nederlands overzeese gebiedsdelen maakte F. Lim A Po deel uit van de delegatie. Deze jurist liet in die periode zijn sporen na.

Frederik “Frits” Hendrik Roëll Lim A Po (1900 – 1957) werd geboren aan de Beneden-Saramacca. Zijn vader was Chinees en zijn moeder Creools. Hij begon als bakkersknecht bij Fernandes en kwam hierna bij de douane te werken. Door zelfstudie werd hij op zijn 37-ste jurist waarna hij al snel Statenlid werd.

In 1945 werd hij voorzitter van de Staten. Hierna koos hij er voor om in Nederland zijn rechtenstudie te voltooien. Hij zou na die studie het voorzitterschap opnieuw op zich nemen.

Begin 1948 nam hij deel aan de Eerste Ronde Tafel Conferentie. Hij heeft hierbij een grote bijdrage geleverd aan het dekolonisatieproces, vooral aan de totstandkoming van de interim-regeling van 1950. Gedurende een korte periode -van 8 januari 1950 tot 3 juni 1951- was hij de tweede voorzitter van de Nationale Partij Suriname.

Op 52-jarige leeftijd kreeg hij een hersenbloeding, waarna hij vijf jaar later zou overlijden. Frederik “Frits” Hendrik Roëll Lim A Po is de vader van Freddy Lim A Po, Walter Lim A Po en Hans Lim A Po. Deze laatste richtte het Institute for Social Studies op en noemde dit naar zijn vader.

 

 

 

 

 

 

Pikin Tiki berpe

 

Pikin Tiki berpe, of Ptjin Tiki berpe lag aan de Dr. Sophie Redmondstraat en wel dat gedeelte dat ligt tussen de Van Idsignastraat en de Rosalinastraat.

Op de graven werden stokken ‘geplant’, vandaar de naam ‘Pikin-Tiki berpe (kleine stokken begraafplaats).

 

 

 

Strafrecht in de kolonie

[ad_1]

Strafrecht in de kolonie, drie eeuwen ongelijkheid
(N.B. Dit artikel is uitgebreider dan gebruikelijk omdat het de hoofdlijnen bevat van mijn tweede boek over de koloniale tijd, dat rond 2020/2021 zal verschijnen).

 

In Nederland woedt al jaren een soms zeer emotionele discussie over slavernij, discriminatie en recentelijk natuurlijk ook Zwarte Piet. Er is een groep mensen die vindt dat het nu maar eens uit moet zijn met al dat geklaag over het verleden. Ze erkennen dat er veel onrecht was in het verleden, maar vinden dat men alles moet zien in de geest van tijd, het is lang geleden en die periode is al lang afgesloten.

 

Wie de moeite neemt zich te verdiepen in de geschiedenis van de kolonie Suriname, ziet dat die periode van onrecht en discriminatie nog echt niet zo lang geleden is. Tot in het midden van de vorige eeuw was er in Suriname volop discriminatie en een onrechtvaardige behandeling van mensen in vergelijking met Nederland. Ook in de behandeling van de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname waren er verschillen. Dit kan met, vaak aangrijpende voorbeelden toegelicht worden, maar dan is de kans groot dat er weer een emotionele discussie ontstaat, waarin het ene leed met het andere vergeleken wordt.
In onderstaand verhaal is daarom gekeken naar de wetten en regels, die opgesteld door de koloniale macht, onrecht en discriminatie mogelijk maakten. We gaan hiervoor ver terug in de tijd.
Nadat de Engelsen in 1652 van Suriname een kolonie gemaakt hadden, kwam deze in 1667 bij de vrede van Breda in Nederlandse handen.

Officieel werd bepaald dat de Nederlandse wetten ook in Suriname zouden gelden. Dit was niet gemakkelijk want in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zoals Nederland toen heette, was nog lang geen eenheid op het gebied van rechtspraak en wetten. Er waren verschillende rechtssystemen door elkaar.
Voornamelijk gold het oud-Hollandse recht. Ook dit was geen eenheid, want het verschilde van streek tot streek en maakte bovendien ook nog onderscheid tussen de behandeling van adel, gegoede burgers en het lagere volk.

Naast dit oud-Hollands recht, gold ook het oude Romeins Recht. Eigenlijk was dit meer een zakenrecht dan een strafrecht. Maar het was voor Suriname wel van belang omdat in het oude Rome slavernij voorkwam. In de Romeinse wetten werden slaven niet als personen beschouwd. maar als zakelijk bezit, waarover meesters konden beslissen. De heer, aan wie de slaaf door geboorte toebehoorde, of die hem door koop had verkregen, bezat over die slaaf het eigendomsrecht, zoals over een voorwerp. Hij kon de slaaf naar willekeur verkopen, pijnigen of doden. Oorspronkelijk was hij ook zelf rechter over de slaaf. De straffen waren o.a. dwangarbeid in gevangenschap, geselen met roeden of riemen, brandmerken of kruisigen. Later werd de slavenmeesters verboden slaven zomaar te doden. Ook werd de rechtspraak aan de overheid overgelaten. Omdat Nederland zelf in eigen land geen ervaring had met slavenwetten, kwamen deze Romeinse regels goed van pas in de koloniën, waar wel slavernij was.

Ook waren er al in de16e eeuw, toen Nederland nog deel uitmaakte van een groot Europees rijk, eerst door Keizer Karel V, en later door zijn zoon Philips ll een aantal wetten afgekondigd, die de eenheid in rechtspraak moesten bevorderen. En hoewel Nederland zich bevrijd had van het Spaanse juk, bleven de wetten doorwerken in de rechtspraak. Met name zijn de ordonnantiën van Philips ll in onze geschiedenis van belang omdat ze ruim baan maakten voor het uitgebreid martelen van verdachten. De opvatting hierachter was dat mensen slechts veroordeeld konden worden als ze hun misdaad bekenden. Het idee was dat als iemand gepijnigd werd, het hem onmogelijk zou zijn ook nog eens te liegen, zodat hij naar waarheid een bekentenis zou doen. Onder Philips werd het ook toegestaan om wanneer iemand eenmaal bekend had, door te gaan met pijnigen om te zien of hij ook nog andere misdaden te bekennen had of misschien nog andere misdadigers kon verraden.

Het lijkt erop dat deze wetten ook in gevallen waar er niets te bekennen viel, het martelen als straf een wettige grond gaven in de kolonies.

Naast de wetten uit Nederland waren in de kolonie nog belangrijker de regels die door de Gouverneur werden afgekondigd, regels tot stand gekomen in samenwerking met een Politieke Raad (hoofdzakelijk samengesteld uit plantagebezitters).
In de maatregelen van de Gouverneur was de leidraad vooral het maken van winst met de opbrengsten van de kolonie. Nadruk lag op voldoende aanvoer van werkkrachten (slaven) en op het bewaren van tucht en orde. Omdat veel Gouverneurs afkomstig waren uit de marine, vertoonden de strenge regels vaak overeenkomst met de tucht die aan boord van schepen heerste.

Naast de slaven was er natuurlijk ook de oorspronkelijke bevolking, de indianen. Deze hadden hun eigen, eeuwenoude wetten. Zolang deze niet botsten met de belangen van de blanke overheersers, werden deze wetten getolereerd. Als arbeidskrachten werden de indianen, “rode slaven”,al vrij vlug afgeschreven. Ze waren te zwak voor het zware plantagewerk. Regels werden door de overheid voornamelijk gesteld aan de Indianen wanneer onderlinge strijd tussen de stammen onrust en opstandigheid gaf. Vaak werd hierbij ook de verdeel en heers methode toegepast om de zwakste stam eronder krijgen.

De wetten die door de eerste Gouverneur, Lichtenberg, werden afgekondigd waren zeer streng. Lichtenberg was afkomstig uit Zeeland en waarschijnlijk zeer godsdienstig en gezagsgetrouw. Bovendien had men omdat er na de Nederlandse overname van Suriname, veel planters met hun slaven de kolonie hadden verlaten, uit Nederland veel volk aangevoerd van nogal laag allooi, in feite vaak tuchthuisboeven. Dit rechtvaardigde volgens de Gouverneur zeer strenge regels. Zo werd bijvoorbeeld met de dood bestraft: majesteitsschennis, rebellie, muiterij, moord, overspel en godslastering.
Gouverneurs volgden elkaar in hoog tempo op en sommige strenge bepalingen verdwenen met de tijd. Zo werd godslastering in latere tijden bestraft met een boete van 6 gulden, en bij herhaling 12 gulden.
Een speciaal slavenreglement was er vooreerst niet. Wel werden er met enige regelmaat bepalingen en regels afgekondigd. Meestal met betrekking tot strenge straffen, maar soms ook regels die versoepeling leken te brengen. Zo werd bijvoorbeeld al in 1685 afgekondigd dat weglopende slaven niet doodgeschoten mochten worden. Er moest op niet vitale delen gericht worden. Ging een slaaf toch dood dan ontliep de eigenaar een straf wanneer hij kon verklaren niet geschoten te hebben met de intentie om te doden. Elke dode slaaf betekende trouwens een strop, kapitaalverlies voor de eigenaar. Het doorsnijden van achillespezen of afzetten van een been beperkte het kapitaalverlies omdat er toch werkkracht overbleef. Bovendien was het slachtoffer een blijvend voorbeeld voor de andere slaven om niet te proberen om weg te lopen.

Omdat slaven als een bezit werden gezien, werd in de wetten ook vaak naar de meesters verwezen. Deze moesten zorgen dat hun slaven niet het risico liepen door ongehoorzaamheid bestraft, en zelfs gedood te worden.
In een aantal gevallen golden dezelfde wetten voor de blanke bevolking en de slaven, maar werden die wetten bij slaven vlugger toegepast en waren de straffen strenger.

 

Maar in Nederland gingen de ontwikkelingen verder. Er kwam steeds meer eenheid in de wetgeving en rechtspraak, ook omdat er op universiteiten veel studie gemaakt werd door kundige rechtsgeleerden. De resultaten van deze vooruitgang bereikten echter de kolonie niet. Hier bleef alles in het teken staan van winst maken en rust en orde bewaken.
Wel kwamen er steeds meer vrije zwarten en kleurlingen via het zogenaamde manumissiesysteem. Manumissie, het vrijgeven van slaven, gebeurde vermoedelijk al vanaf het begin van de kolonie Suriname. Het gebeurde in de nieuwe kolonie al vlug dat slavinnen zwanger werden van hun blanke meester. Soms werden deze kinderen zonder aanzien ook in de slavenstand gehouden, in andere gevallen werden ze vrijgekocht door de verwekker. Pas in 1733 werd een echt manumissiereglement van kracht. In feite kwam er toen, naast de rechtsongelijkheid tussen slaven en blanken een derde groep bij.

 

Aan de procedure van invrijheidstelling waren namelijk veel voorwaarden verbonden en eenmaal “vrij” hadden de ex-slaven beslist niet dezelfde rechten als de andere inwoners van Suriname.
Volgens een reglement uit 1761 waren niet alleen zij, maar ook hun nakomelingen verplicht hun voormalige eigenaar, diens vrouw en kinderen en afstammelingen van deze “alle Eere, Respect ende Reverentie” te bewijzen. Dit hield ook in dat, wanneer een voormalig eigenaar niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien, de vrijgemaakte hier zorg voor moest dragen.
Voor vergrijpen als het slaan of beledigen van zijn voormalige meester of diens vrouw en voor het ten tweede male bijwonen van een slavendanspartij moest de gemanumitteerde in slavernij terugkeren.

 

Sexuele omgang met slaven of slavinnen was verboden. Een eerste overtreding werd gestraft met boete, een tweede met lijfstraf en bij een derde keer wachtte weer de slavernij.
In 1779 werd het gemanumitteerden verboden zich op wegen, velden en bossen rondom Paramaribo met een schietgeweer te vertonen. In 1788 werd verordonneerd dat iedere vrijgemaakte slaaf 100 gulden en iedere vrijgemaakte slavin 50 gulden aan de wegloperskas moest betalen. En in 1804 werd bepaald dat een meester die een slaaf wilde vrijgeven een borg van 2000 gulden moest betalen. Ook werd het aan alle gemanumitteerden verboden zich binnen het eerst jaar van hun vrijheid, buiten de kolonie te begeven.

 

Het verschil tussen Suriname en Nederland werd nog groter toen Nederland in 1815 een eigen wetboek van strafrecht kreeg, geïnspireerd op de tijdens de voorafgaande Franse periode van kracht zijnde Code Pénal, maar wel met enkele wijzigingen voor de Nederlandse editie. Zo was nieuw het Gesel en Worgbesluit. Hierin werd o.a. de uitvoering van de doodstraf geregeld. Voor mannen bleef als executiemethode alleen de strop of het zwaard over. Vrouwen moesten het doen met de wurgpaal. Suriname had nog steeds de oude plakkaten en regels, die afgekondigd waren door de diverse Gouverneurs. Dus het verbranden van Codjo, Mentor en Present in 1833 was geheel binnen de toen heersende wetten.
Toch kwamen er ook in Suriname wel enkele wijzigingen. Zo werd in 1828 officieel afgekondigd dat slaven niet alleen als goederen gezien moesten worden, maar dat ze daarnaast ook enkele menselijke aspecten bezaten die bij beoordeling meegenomen moesten worden.

 

Uiteindelijk volgde in 1863 de afschaffing van de slavernij, maar vrijheid bestond er nog steeds niet voor de ex-slaven. Ze moesten nog tien jaar verplicht werken onder staatstoezicht. De macht die eerder de plantage eigenaren over hen gehad hadden, werd nu overgedragen op de van regeringswege aangestelde districtscommissarissen.
Als opvolgers van de ex-slaven kwamen vanaf dat moment de contractarbeiders, eerst uit India, later van Java. Ten aanzien van hen waren er weer aparte wetten die een stukje ongelijkheid t.o.v. de andere bevolkingsgroepen met zich mee brachten. Zo werd in het Reglement van Strafvordering uit 1874 bepaald dat de arbeidscontracten van de arbeiders bij verbreking onder het strafrecht zouden vallen. Verbreking van het contract werd volgens de strafrechtwetten bestraft. Dit kon betekenen boetes en gevangenisstraf, maar ook lijfstraffen als zweepslagen en geseling.

Onder verbreking van het contract werd bijvoorbeeld verstaan, ziekte voorwenden, luiheid, verlaten van de plantage zonder toestemming en minder presteren dan was voorgeschreven.
Dit alles ter beoordeling van de plantage eigenaar en later van de districtscommissaris. Bovenstaande regel heeft officieel tot 1947 bestaan.

 

Al voor het Reglement van strafvordering kreeg Suriname trouwens in 1869 al een eigen Wetboek van Strafrecht, in feite een kopie van het Nederlands Wetboek van Strafrecht, dus weer een kopie van de Franse Code Pénal. Er was echter een belangrijk verschil. Inmiddels was namelijk in Nederland de doodstraf afgeschaft, maar deze wijziging in de oorspronkelijke Code Pénal werd in Suriname niet meegenomen. De doodstraf bleef gehandhaafd.

 

Nederland kreeg in 1889 een geheel nieuw eigen Wetboek van Strafrecht, terwijl Suriname het nog moest doen met de verouderde Franse strafwet, zodat er opnieuw een achterstand was in de strafwetten van Suriname ten opzicht van Nederland.

 

In 1916 kreeg Suriname eindelijk een eigen wetboek, maar weer met verschillen ten opzichte van Nederland. Zo was er verschil met betrekking tot het ondergaan van gevangenisstraf.

“Tot hechtenis veroordeeld zijn behoort anders dan in Nederland te worden geregeld. Het grote kwaad bij de lagere bevolking in de tropische landen is de luiheid, vooral de tegenzin tegen geregelde arbeid. In zeer grote mate wordt deze tegenzin gevonden bij de negers, die verreweg het grootste gedeelte der bevolking van Suriname uitmaken. Gevangenisstraf is zowel voor negers als immigranten dan ook een zeer lichte straf, bij korte duur volstrekt geen straf, als zij niet gepaard gaat met gedwongen arbeid, en dan wel gedwongen inspannender arbeid. Daarom is het nodig dat, omdat het binnen de gevangenis niet mogelijk is, de rechter kan bepalen dat ze aan openbare werken te werk gesteld moeten worden. In afwijking van de Nederlandse wet kan dat ook met voetboei.”

Het grootste verschil t.o.v. Nederland was echter dat in 1916 nog steeds de doodstraf gehandhaafd bleef. Om een beter inzicht te geven in de geest van die tijd volgt hieronder de originele tekst waarmee de Minister de keuze van handhaving van de doodstraf motiveerde.
“Op grond van artikel 117 van het Regeerings Reglement zou de afschaffing van de doodstraf ook in Suriname doorgevoerd moeten worden, ware het niet dat de daar bestaande toestanden het behoud van die straf noodzakelijk maakten.
De uit zeer heterogene bestanddelen bestaande bevolking van Suriname toch staat voor het grootste gedeelte in beschaving en ontwikkeling beneden de grote meerderheid van de lagere klassen der bevolking in Nederland. Bij zodanige bevolking is het beslist noodzakelijk de zwaarste vergrijpen tegen de rechtsorde met den dood te kunnen bestraffen. Hoe men toch over het algemeen ook moge denken over de afschrikkingskracht van de doodstraf, zeker is het dat zij van alle straffen den meesten indruk maakt op eene onbeschaafde bevolking, en haar vervult met ontzag voor de macht van het hoogste gezag, zonder welk ontzag handhaving van de rechtsorde onmogelijk is.”

 

Deze opvatting dat de Surinaamse bevolking tot een lagere klasse behoort, heeft kennelijk tot ver in de vorige eeuw stand gehouden, want tot aan de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 heeft de Nederlandse regering verzuimd de doodstraf af te schaffen!

Jacob van der Burg

 

 

.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Historie op Nederlandse bodem

Video: Surinaamse Historie op Nederlandse bodem.

[fb_vid id=”1902792153086850″]

Somohardjo bij Karel Graaf, vechtpartij met
3 december 1984 – In de (live) talkshow van Karel van de Graaf gaan voor- en tegenstanders van het Surinaamse Bouterse-regime met elkaar op de vuist…
Het was een van de “tv-momenten aller tijden”:

Karel van de Graaf interviewt die avond tegenstanders van het toenmalige bewind in Suriname. In het publiek zitten opponenten, waarvan een het verbaal aan de stok krijgt met een van de gasten aan tafel. Uiteindelijk mondt dit uit in een vechtpartij tussen de man uit het publiek en gast Paul Somohardjo. Nadat de twee kemphanen van elkaar gescheiden zijn worden er vanuit de coulissen twee schoten gelost. Hierbij raakt de chauffeur van een van de gasten gewond.

  Cheryll van Leewaarde

Nijverheid Zeedijk, Nickerie

 

Nijverheid van een familie op de Zeedijk in Nickerie rond het jaar 1940

 

 

 

 

Thielenius Kruijthoff

 

Thielenius Kruijthoff

 

De naam Thielenius Kruijthoff komen we zowel op Sint Maarten als in Suriname tegen. Er vonden binnen de familie diverse vernoemingen met deze naam plaats, waaronder aan kinderen met slavinnen. Er was zelfs een dochter met de naam Judith Thielenius Kruijthoff.

 

De eerste Thielenius Kruijhoff die we tegenkwamen in Suriname was de vader van de door Stedman bekende slavin Joanna. Hierna was er een Kruijthoff genaamd Adolf Thielenius Kruijthoff die in 1860 te Breda overleed.. Hoewel de meeste slaven op zijn plantage te Sint Maarten reeds in 1848 waren geëmancipeerd was er in 1863 alsnog sprake van een vergoeding (ad f 150 ) per geemancipeerde.

 

De in 1863 geëmancipeerde 14 slaven te Sint Maarten werden vergoed aan Judith R. van Romondt (Roermond). Een van ze was direct naar Adolf Thielenius Kruijthoff vernoemd, het betrof zijn zoon en die kreeg 1/3e van zijn plantage op Sint Maarten als erfenis. Tegelijkertijd was er in Suriname sprake van een vergoeding voor A.T. Kruijthoff en werd op plantage Hecht en Sterk een Adolf Filenius (?) Kruithoff geëmancipeerd.

 

Judith Rink Tielenius van Romondt kreeg ten tijde van de emancipatie op Sint Maarten niet alleen de vergoedingen, maar werd zelf als weduwe van Johan Willem van Romondt gemanumitteerd. Kennelijk was het in haar geval dat op dat moment zo dat ze zowel zelf de status van slaaf had, als dat ze eigenaresse was van slaven.Het leverde zelfs de bijzondere situatie op dat ze een vergoeding kreeg voor haar eigen emancipatie.

 

In Suriname was tijdens de emancipatie in 1863 Adolf Tielenius Kruythoff de eigenaar van plantage Hecht en Sterk. Hij was pakhuismeester en lid van de Raad van Justitie. De plantage heeft daarna nooit contractanten aangeworven, en werd waarschijnlijk al kort na de emancipatie buiten productie gesteld.

 

Suriname kende begin 20ste eeuw een handels-onderneming van Romondt waarvoor Cornelis Jong Baw werkzaam was.

Van Shirinivasi is een dichtbundel vernoemd naar plantage Hecht en Sterk

 

 

Ming Doelman

 

Ming Doelman

Ming Doelman was actief als tolk voor de Javaanse gemeenschap. Vanaf 1946 was hij 2 jaar lang actief als Statenlid, maar hij verloor dit lidmaatschap nadat hij langer dan negen maanden uitlandig was.

 

Ming Doelman (1896-1952) had als gouvernementstolk een belangrijke sleutelpositie voor de Javaanse gemeenschap. Hij was gevestigd te Combe en naast de Javaanse taal beheerste hij ook het Maleisisch en het Sranantongo. Voor de oorlog reisde hij in 1935 naar Indonesië als een van de begeleiders van een groep Javaanse repatrianten. In 1946 maakte hij deel uit van de autonomie-delegatie die naar Nederland afreisde.

 

Hij zette zich in Suriname in voor de Indonesische belangen. In die hoedanigheid werd hij in 1946 gekozen tot Statenlid, in de periode waarin ook Wim Bos Verschuur en Emile de la Fuente als zodanig actief waren. In 1947 reisde hij met het migrantenschip de Tabian af naar Indonesië, met een laatste grote groep rechthebbenden op terugkeer naar Indonesië. Hij zou pas na geruime tijd weer terugkeren naar Suriname.

Ming Doelman ligt begraven op Lina’s Rust. Naar hem is in Paramaribo een straat vernoemd.

 

 

 

Jacqueline Ricket

 

Jacqueline Ricket (1883)

In 1883 was zij fruitverkoopster in Paramaribo. Haar karakter werd als zeer onafhankelijk omschreven. Ze sprak Nederlands dat ze had geleerd op een school van de Moravische Broeders (Herrnhutters). Ze kon dan ook lezen en schrijven.

 

Sranan Fosten Taki

Javaanse immigranten 1910

 

Feestelijkheden bij de Javaanse immigranten 1910 in beeld op de plantage

 

 

 

 

Oude bioscopen

[ad_1]

Oude bioscopen

Eén van de eerste filmvoorstellingen van Suriname vond in 1899 plaats in theater Thalia. In oude advertenties krijg je een aardig beeld van wat er zoal vertoond werd in daarop volgende jaren. Dat waren bijvoorbeeld opnames van nieuwsfeiten, zoals koninklijke bezoeken, tentoonstellingen, rampen, etc. Daarnaast waren er korte speelfilms, zowel voor kinderen en volwassenen. En ook de enigszins “ondeugende” films ontbraken niet, al werden die dan wel weer verpakt in een moraliserend jasje.

Het bleef niet bij het ene theater. In 1912 kwamen er nog drie bij: Theater Sheurle, de Cinema Pathé Frères (later verhuisd naar de Domineestraat als Bioscoop Bellevue) en de Hollands-Amerikaanse Bioscoop.
Verdere uitbreiding volgde.

Tussen 1950 en 1970 maakte de bioscoop in Suriname een wezenlijk onderdeel uit van het uitgaansleven. In deze periode kende Suriname meer dan 30 bioscopen. De meeste waren gevestigd in en om de nabijheid van Paramaribo. De bekendste bioscopen van die tijd waren: Theater Star, Luxor, Bellevue, Tower, Lincoln, Jassodra en De Paarl.
Ook in de districten waren er in het verleden al een aantal bioscopen. Bekend waren o.a. Theater Ansoe in Meerzorg, de Bioscoop in Moengo en in Nieuw Nickerie het Volkstheater en het Juliana theater.

 

Niet iedereen was tevreden over de kwaliteit van de verschillende accommodaties, getuige dit artikel in de Vrije Stem uit 1978.
“KRITIEK OP BIOSCOOPEXPLOITANTEN NEEMT TOE!
Bioscoopbezoekers zijn niet te spreken over de accommodatie in verschillende bioscopen in en rond Paramaribo. In theater Empire zakken iedere avond een paar mensen door hun stoel. In andere bioscopen zijn behalve kakkerlakken ook ratten gesignaleerd. Bezoekers van Star en Tower klagen steen en been over de toiletten, die al enige tijd onverzorgd blijven.”

 

Met komst van nieuwe media verdwenen in de tweede helft van de vorige eeuw de meeste oude bioscopen. De laatste bioscopen die rond 1990 verdwenen waren Tower, Bellevue en Star (als laatste in 1999).
Maar ondanks dat ze verdwenen zijn, vind je nog steeds op internet talloze verhalen over belevenissen rond en in die bioscopen, melancholiek, romantisch en vaak ook een tikkeltje ondeugend.

Hieronder zo’n op internet gevonden verhaal over de Tower.
“Side, wil je nog een mooie herinnering?
Ik behoorde tot de groep wakkamangs, die ervan hield een stalleskaartje te kopen om helemaal vooraan te gaan zitten. De drie eerste rijen van Tower waren voor en van ons. Het filmdoek van Tower was even breed als de zaal. Als je naar de film keek was het net een tenniswedstrijd .

 

Je moest steeds van links naar rechts kijken. Maar ja, daar kwamen wij niet voor. Wij wilden altijd herrie trappen in een bioscoop. Zodra het donker werd en de film brak scholden we de operator uit.
Ja in het donker was je sterk. Niemand kon je zien. De operator op zijn beurt wilde ons een loer terugdraaien en het lukte.
Op een avond zaten we zoals gebruikelijk op de eerste drie rijen van stalles en kregen wat reclamefilmpjes te zien. Op zich nog niks aan de hand. Op gegeven moment kregen wij een reclamefilmpje te zien over een voetbalwedstrijd. Een van de voetballende jongens trapte de bal naar de camera. Het effect op ons was dat de bal steeds groter, groter, groter en groter werd. Zo groot zelfs als het filmdoek. Eén van die wakkamangs gilde: Dok! Het gevolg was dat de jongens die op de eerste drie rijen zaten onder hun stoel verdwenen. Voor ons niet, maar voor de rest van de zaal was het heel komisch. Ze hebben ons de hele verdere avond uitgelachen. Wat hebben we ons geschaamd die avond. Wij, de geweldige wakkamangs uit die tijd dokken voor een niet bestaand gevaar. Ik weet niet wie die operator was, maar hij heeft terecht wraak op ons genomen. Proficiat. Ik denk dat al die wakkamangs van die bewuste avond en die nu nog leven, bij het lezen van dit stuk, rode wangetjes zullen krijgen van schaamte. Het was een avond om nooit meer te vergeten.
John. “

Ik ben benieuwd of later over het nieuwe moderne TBL Cinemas (opgericht in 2010) met dezelfde passie gepraat gaat worden.

Jacob van der Burg

 


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg