De Paltzers

De Paltzers

Afbeelding kan het volgende bevatten: 2 mensenDe toestroom van kolonisten in Suriname werd gestimuleerd door gratis landuitgiftes en bonussen. Een groep Duitse boeren werd medio 18 eeuw bereid gevonden zich in Suriname te vestigen, maar het werd geen succes.

In 1727 werd door Philip Hack van de Sociëteit van Suriname voorgesteld om verarmde bewoners uit de Paltzstreken te benaderen voor vestiging in Suriname. In 1733 werden via een predikant van Altenwied Montanus een aantal jonge gezinnen bereid gevonden de overtocht te maken.

In Suriname kwamen ze onder toezicht van predikant Jan Martin Klein, afkomstig uit Neu-Wied, die kort daarvoor naar Suriname was gekomen. Hierna komen meer Paltzer immigranten in Suriname, te beginnen in 1734 met vier families uit Neu-Wied die werden begeleid door de zoon van predikant Altenwied Montanus.

Ze werden gevestigd aan de Patamecakreek aan de bovenloop van de Cottica. Het liep uit op een totale mislukking. Er waren ziektes en er vielen slachtoffers. Men voelde zich onveilig en wilde liever door naar Nieuw-Engeland.

De groep keerde in 1739 terug naar Paramaribo waar ze voor de nodige onrust zorgden. Een aantal van de overgebleven Paltzers sloot zich hierna aan bij de Herrnhutters die rond die tijd in Paramaribo actief werden.

Er zou in 1747 nog een groep Paltzers en Bazelers (Zwitsers) naar Suriname worden gehaald. Deze werden ingezet bij houtplantage Victoria (aan de Surinamerivier naast Berg en Dal).

Vanuit deze plantage werd in de periode 1742-1745 door Wilhem Hack, een broer van Philip Hack, met een aantal Duitse mijnwerkers onderzoek gedaan naar bodemschatten. Hij had hiervoor van de Sociëteit van Suriname toestemming gekregen met zijn Geoctrooieerde Surinaamse Mineraal-Compagnie, maar was er weinig succesvol.

Tot overmaat van ramp stortte tijdens de werkzaamheden in de mijn de mijn-ingang in. Hierdoor verloren 40 mijnwerkers het leven.

Victoria was gelegen bij de verdedigingslinie Oranjepad, maar desalniettemin werden in 1753 de Paltzer-boeren ter plekke door marrons aangevallen. Het betekende het einde van de kolonisatie door de Paltzer-boeren.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Grace Schneiders-Howard

Grace Schneiders-Howard

Afbeelding kan het volgende bevatten: lucht, boom, plant, buiten en natuurGrace Schneiders-Howard kwam uit een plantersgezin. Haar opa en vader kwamen van Barbados naar het Surinaamse Coronie en waren onder andere actief op plantage Burnside.

Burnside was een grote katoenplantage die begin 19e eeuw was aangelegd door Cameron. Nadat eerder Hugh McLeod het overnam kwam het in 1843 in het bezit van Thomas Gray die het omzette in een suikerplantage.

Gray was getrouwd met Charlotte Anne Cort uit Barbados. Na zijn overlijden zou ze hertrouwen met Anthony Howard die ook van Barbados afkomstig was. De komst van Howard naar Suriname was niet verwonderlijk.

Op het eiland Barbados vond in 1816 de zware slavenopstand plaats onder aanvoering van Bussa en in 1838 werd de slavernij op het eiland definitief afgeschaft. De planters van Barbados volgden het voorbeeld van de planters die rond de afschaffing van de slavernij in Brits Guyana (1834) in Suriname actief werden.

Alfred Ernest Howard (1841-1921) was de zoon van Anthony uit een eerder huwelijk. Hij is geboren in het jaar 1841 te Barbados en werd na de Emancipatie de beheerder op Burnside.

Hierna werd hij ook eigenaar van plantage Welgelegen te Coronie, tevens de naam van het gebied dat grenst aan Saramacca.

Alfred trouwde met Helena Sophia van Emden (1841-1908). Ze woonden in Paramaribo en hun in 1869 aldaar geboren dochter Grace Schneiders-Howard zou in Suriname de nodige bekendheid krijgen.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

 

Onverwacht

Onverwacht

       Vorige pagina

Plantage Onverwacht (ook wel Onverwagt) is na 1863 gekocht door 8 voormalige slaven. Er kwam een onderlinge Sweri (eed) aan te pas die tot op de dag van vandaag zijn doorwerking kent. In het Bosee-park ter plaatse is een eigenarenmonument te vinden.

foto van Nico Eigenhuis.Onverwacht is de hoofdplaats van het district Para in Suriname. Het werd in de zeventiende eeuw gesticht aan de rechteroever van de Hoykreek, een zijtak van de Pararivier en was oorspronkelijk een plantage waar tabak werd verbouwd.

In de eerste helft van de achttiende eeuw kreeg het in het Sranan Tongo de naam Bose naar de eigenaar van de plantage, Frederik Coenraad Bossé. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 kochten acht voormalige slaven in 1881 de grond om er een houtplantage te beginnen.

Door Urwin Vyent is in het boek Gekocht en betaald (Wi bay, wi pay) de geschiedenis opgetekend van handelingen van de voormalige tot slaaf gemaakten om de plantage Onverwagt in 1881 te kopen.

Paniek brak uit op deze plantage, nadat de bewoners toevallig vernamen dat de plantage waarop zij jarenlang hebben geleefd en gewerkt op de veiling te koop stond. De onderlinge spanningen om gezamenlijk het geld bij elkaar te brengen, de gemaakte sweri (spirituele eed) nadat zij eigenaren geworden zijn en het sociale leven op de plantage na 1881, worden in dit boek beeldend verteld

Het leven in de negentiende en vroeg twintigste eeuw op deze plantage, is gereconstrueerd aan de hand van feiten zoals aangetroffen in archieven, opgetekende verhalen en overblijfselen van dat verleden op de plantage.

Tot het midden van de jaren tachtig had Onverwacht een halte aan de Lawaspoorweg die tussen 1903 en 1912 is aangelegd door Cornelis Lely die destijds gouverneur was. De spoorlijn was bedoeld voor het vervoer van goud en passagiers vanuit Benzdorp in het Lawagebied naar Paramaribo.

De route liep van het Vaillantsplein in Paramaribo tot aan station Kabel, vernoemd naar de 300 meter lange kabelbaan daar. Na het nemen van de kabelbaan moesten de passagiers een tweede treintje nemen dat hen naar station Dam bracht. Door de stijging van het water zijn uiteindelijk beide plaatsen verzonken in het Brokopondostuwmeer.

Het gedeelte tussen Onverwacht en Brownsweg bleef uiteindelijk nog over, maar werd later ook gesloten. Het traject tussen Paramaribo en Onverwacht is geheel verdwenen en op de overige delen van de lijn heeft de natuur vrij spel. De overblijfselen van de dieseltreinen staan in Onverwacht.

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Tilburg en Roosendaal

Tilburg en Roosendaal

       Vorige pagina

Tilburg is voor Surinamers voor altijd verbonden aan de naam Peerke Donders, maar Peerke is niet de enige band tussen Brabant en Suriname.

Tilburg en de verering van Peerke Donders:

Peerke Donders is inmiddels wereldwijd bekend voor zijn werk onder e Surinaamse leprozen op plantage Batavia. Vanaf 1900 kochten de redemptoristen de grond in Tilburg rond het voormalig geboortehuis van Donders. Pelgrims kwamen daarnaartoe om Donders te vereren en bezochten er een put, die miraculeus water zou bevatten.

In 1923 werd op de plek waar het geboortehuis had gestaan een marmeren gedenksteen geplaatst. In hetzelfde jaar bouwde men er een kapel met processiepark. In 1926 werd in het Wilhelminapark het standbeeld van Peerke Donders opgericht. Het geboortehuis van Peerke Donders werd in 1930-1931 gereconstrueerd op de vroegere fundamenten.

In 1933 werd bij het huis het Peerke Dondersmonument onthuld.

De Fraters van Tilburg:
De fraters hebben een belangrijke rol gespeeld in het onderwijs, de dovenzorg en de missie in Suriname en de Nederlandse Antillen. In het archief van het fraterhuis aan de Gasthuisring te Tilburg bevindt zich veel materiaal over deze activiteiten. In Suriname hebben de laatste fraters in 1982 het onderwijs verlaten. Oud-president Ronald Venetiaan heeft bij de Fraters op school gezeten, evenals o.a. Anton de Kom en Lou Lichtveld, Desi Bouterse en Phillip Lutz.

Zusters Franciscanessen Penitenten Recollectinen van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria te Roosendaal :

In 1856 komt Mgr. Schepers, apostolisch vicaris van Suriname, bij Mère Marie Joseph aankloppen en vraagt om zusters voor zijn missiegebied. In 1856 vertrekken zes zusters naar Suriname.

Vanaf 1856 wordt op het grote erf achter het klooster onderwijs gegeven ten behoeve van arme kinderen en in januari 1857 wordt een burgerschool opgericht. In 1928 wordt een inlandse Congregatie opgericht die de naam krijgt “Zusters van Paramaribo”.

foto van Nico Eigenhuis.De rol van de Katholieke kerk in Suriname ten tijde van de slavernij is niet onomstreden. De kerk ging stilzwijgend mee in de bestaande situatie in het land, en sprak zich niet uit voor de afschaffing. Er is wel één uitzondering; tegen de vaak uiterst wrede opstelling van de slavenhouders verzet Peerke Donders zich fel, wat hem de vijandschap van slavenhandelaren en plantagehouders oplevert.

 

 

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Stephanus Laurentius Neale

Koffie

       Vorige pagina

In de 17e eeuw behoorde Neale tot de meest succesvolle plantage-eigenaren van Suriname. Hij introduceerde er de koffieteelt, en kreeg navolging van onder andere gouverneur Crommelin.

Stephanus Laurentius Neale (1688-1762) is de zoon van John Neale en de Zeeuwse Anna Verboom. Zijn vader overleed al snel na de geboorte van zijn zoon en Anna hertrouwde met de hugenoot Paul Amsincq, die eigenaar was van plantage Meerzorg en vandaar in 1712 moest vluchten toen de Franse plunderaar Cassard er zijn hoofdkwartier betrok.

Na 1713 behoorde Neale tot de eersten die koffie naar Amsterdam exporteerden. Het vermogen en het aanzien van Neale groeide en in 1727 werd hij lid van het Hof van Politie. Een jaar later vertrok hij naar Nederland en liet zijn plantages achter in de handen van zijn administrateurs.

Enige jaren later verhuisde hij van Amsterdam naar Den Haag, waar hij aan het Lange Voorhout ging wonen. In 1757 werd zijn bezit geïnventariseerd, hij bezat toen de plantages La Rencontre, De Nieuwe Levant, Tyronne aan de Orleanekreek en Nieuw-Mocha aan de Cottica.

Wigbold Crommelin (1712 – 1789) trad op als een van de administrateurs van Neale. Van 1757-1769 was hij gouverneur van Suriname. Hij sloot er in die periode diverse vredesverdragen af. Voor zichzelf investeerde hij naar het voorbeeld van Neale ook in koffieplantages. Hij zette er drie naast elkaar gelegen plantages op met de namen Rust en Werk, Lust tot Rust en Einde Rust.

In het Surinaamse district Commewijne zijn naast de plantages van Crommelin nog meer koffieplantages te vinden, zoals bijvoorbeeld Peperpot en Katwijk. In verband met de schaarse plaats aan de rivier voor het transport van de producten van de plantages hebben de plantages er meestal een langgerekte vorm.

Stephanus Laurentius Neale  (geboren in Suriname, 6 december 1688 – overleden: Scheveningen, 2 november 1762)

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Vrede

Vrede

       Vorige pagina

Met de Inheemsen en Marrons zijn op verschillende momenten vredesovereenkomsten afgesloten. Onderstaand een overzicht.

1686 Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck trouwt met een Indiaanse prinses, waardoor het verzet van de Inheemsen is gebroken.

1749 Carl Otto Creutz sluit vrede met Adoe van de Saamaka, die o.a. voorziet in uitlevering van nieuw gevluchte slaven. De planters saboteren de effectuering.

1760 Na de Tempati-opstand van 1757 sluit de uit Jamaica gedeporteerde Boston Bendt een overeenkomst namens de Ndyuka die door hen als overwinning werd gezien.

1762 Met de Saamaka wordt alsnog vrede overeengekomen. Abini gaat akkoord met het uitlevering van pantiman en er wordt een postman geplaatst.

1769 Namens de van de Saamaka afgesplitste Matawai wordt door Musinga een vredesakkoord gesloten.

1793 De Aukaanse aanvoerder Bambi verkrijgt na zijn overwinning op Boni gezag over de Aluku

1860 Door gouverneur Van Lansberge worden de Aluku vrijgesteld van het eerdere gezag van de Aukaners

1863 De Brooskampers of Bakabusinengre verkrijgen officieel de vrijheid. Feitelijk was er na een mislukte strafexpeditie rond 1860 al sprake van een staakt het vuren.

NB bovenstaande is vast niet volledig, maar geeft wel zicht op het verloop van de diverse bestanden en tractaten.

  Auteur: Nico Eigenhuis

———————————————————-

 

Op 19 september 1762 werd in Suriname een vrede gesloten met de Saramaccaners. Dankzij dit verdrag werden de Saramaccaners als vrij mens erkend. De artikelen luidden:

  1. De Boschnegers van Saramacca en Suriname zullen als vrije lieden erkend worden.
  2. Zij zullen de dorpen aanwijzen, in dit verdrag begrepen.
  3. Zij zullen niet van woonplaats veranderen, dan met goedkeuring der Regering.
  4. Zij zullen kennis geven wanneer zij van opperhoofden veranderen, die de Regering zal erkennen.
  5. Zij zullen al de slaven, die sedert de vredes-onderhandeling bij hen gekomen zijn, overgeven, en daarvoor van f 10: – tot f 50: – genieten, en ook alle nieuwe, die zich bij hen zullen vervoegen, overleveren.
  6. Zij zullen onder hen geene slaven dulden en de overtreders dezer conditie zullen gestraft worden.
  7. Zij zullen, des verzocht wordende, in het vangen der wegloopers behulpzaam zijn, tegen eene premie en bebelooning.
  8. Zij zullen alle muiterij tegengaan, en de Blanken tegen eenen buitenlandschen vijand behulpzaam zijn.
  9. Zij vermogen niet dan met vijf of zes naar Paramaribe te komen, en moeten zich aan den Gouverneur vertoonen.
  10. Jaarlijks is het hun, tot vijftig in getal, vergund, het vee, hout en katoen, aan de Wanica-kreek in Saramacca of aan Victoria in de Suriname te komen, waarvan acht à tien naar Paramaribo mogen gaan, doch niet gewapend zijn of na acht ure op straat komen. (Dit Artikel gaf bedenking, en zij drongen aan, dat aan hen, even als aan de Aucaners, het uitgaan na acht ure vergund wierde.
  11. Respect aan de Blanken bewijzen, zullende in het tegengesteld geval gestraft worden, hetgeen met Blanken, die hen beleedigen, ook zal plaats hebben.
  12. Zij zullen geen bijzonder verdrag met die van Auka aangaan.
  13. Zij geven vier gijzelaars, alle kinderen van opperhoofden.
  14. De presenten zullen zij op Victoria komen afhalen.

 

 

De “Portugese” Chinezen van Macau

De “Portugese” Chinezen van Macau

       Vorige pagina

Na de komst van 18 Chinezen van Indonesië volgde in 1858 in Suriname de komst van 500 Chinezen die in Macau werden geworven. Dat was destijds een Portugese kolonie.

In 1853 werd op Java een groep van 18 Chinezen geworven voor contractarbeid op de gouvernementsplantage Catharina Sophia in Saramacca, Suriname. Vanwege de hoge wervingskosten werd besloten een tweede groep niet uit Java maar uit China zelf te laten komen. De eerste groep hiervan kwam van Macau.

Zeeslag bij MacauMacau was van 1557 tot 1999 zowel de eerste als de laatste Europese kolonie in China. Portugese handelaren vestigden zich in de 16e eeuw op het schiereiland. Vanaf 1557 werd het door het Chinese keizerrijk verhuurd als een handelshaven.

De Portugezen konden het gebied hierna de facto als kolonie beschouwen. Na de ondertekening van het Verdrag van Nanking tussen China en Groot-Brittannië in 1842 en de oprichting van Hong Kong als een concurrerende vrije haven probeerden de Portugezen in 1862 een soortgelijk verdrag te sluiten, maar de Chinezen weigerden, vanwege voortdurende onenigheid over de soevereiniteit van Macau.

In 1887 slaagden de Portugezen er eindelijk in om een overeenkomst van China te bewerkstelligen dat Macao Portugees grondgebied was waardoor 330 jaar onzekerheid beëindigde. In 1999 werd de overdracht van Portugal aan China bekrachtigd.

In 1858 werden vijfhonderd Chinese arbeiders geronseld onder bemiddeling van de Nederlandse consul in Macau. Na aankomst in Suriname bleek dat niemand hen wilde huren zolang men slaven voor niets kon laten werken. Hierop werd het gesloten contract buiten de Chinezen om gewijzigd door gouverneur Charles Pierre Schimpf ten voordele van de huurders.

De Chinezen werden volkomen als slaven behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de reglementen, door de politie met rietslagen gestraft, een handeling die telkens weer herhaald werd. In interpellatie (formele vraag om inlichtingen) aan de Minister van Koloniën, Rochussen, hielp niet.

Uiteindelijk kwamen in de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw ongeveer 2500 Chinezen naar Suriname. De meesten werden als contractarbeiders tewerkgesteld op de plantages.

Op de foto Macau eind 19e eeuw

foto van Nico Eigenhuis.

 

Macau

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

François van Aerssen van Sommelsdijck

François van Aerssen van Sommelsdijck

       Vorige pagina

Hij was de zoon van Suriname’s gouverneur Cornelis, en ging in 1687 “in staatsopdracht” naar Nederland met 3 vrije en 4 slaafgemaakte inheemsen/indianen. Waarom eigenlijk?

François van Aerssen van Sommelsdijk (1669 –1740) was de tweede zoon van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk. Zijn vader Cornelis was vanaf zijn komst in Suriname in 1683 in gevecht met de inheemsen. Speciaal tegen hun invallen liet hij bij de samenvloeiing van de Commewijne en Cottica het naar hem genoemde ‘fort Sommelsdijk’ bouwen.

In 1686 huwde Cornelis met een inheemse prinses , maar ondanks dat hiermee de vrede officieel was bezegeld streed hij ook daarna nog door tegen de inheemse leiders. Zijn optreden is tot op de dag van vandaag omstreden, en het verhaal wil dat in de palmentuin, het voormalige centrum van de inheemsen, nog altijd geestverschijningen van zowel Cornelis te paard als van inheemsen te zien zijn.

In 1687 reisde François “in staatsopdracht” naar Holland, met in zijn gevolg drie vrije indianen en vier indiaanse slaven. Over het indiaanse gezelschap is niet veel bekend en naar het doel van deze missie is het slechts gissen, maar het lijkt aannemelijk dat zijn missie betrekking had op de nog lopende strijd van zijn vader.

Mogelijk was er sprake van een kleine onderhandelingsdelegatie namens de inheemsen en een viertal inheemse gijzelaars. Verdere informatie hierover ontbreekt, en de missie werd vast beëindigd nadat zijn vader in juli 1688 in Suriname werd omgebracht na een conflict over het werk aan de Sommelsdijkse kreek.

foto van Nico Eigenhuis.Na de dood van zijn vader reisde François met Johan van Scharphuizen opnieuw naar Suriname om de erfenis van zijn vader af te handelen. In 1689, bij een aanval van Jean Baptiste du Casse op fort Zeelandia, verloor François enige vingers, toen hij eigenhandig het kanon laadde.

In 1690 werd hij bevorderd tot eerste luitenant, in 1692 tot kapitein-luitenant en in 1696 tot kapitein ter zee. In 1702 was hij betrokken in de Spaanse Successieoorlog en vocht in de Zeeslag bij Vigo. In 1704 verkocht hij de helft van zijn plantage Chatillon, aan de benedenloop van de Surinamerivier, die zijn vader twintig jaar eerder had opgezet.

 

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Jahaji Bhai – scheepsbroeders

Jahaji Bhai, de Hindoestaanse scheepsbroeders

       Vorige pagina

Over de Hindoestaanse migratie komt steeds meer informatie beschikbaar door het werk van o.a. Maurits Hassankhan, Ramdjan Abdoelrahman en Raj Mohan. Hierdoor komt er steeds meer helderheid over hoe de migratie is verlopen, en de spanningen en opstanden zoals op de plantages Zorg en Hoop en Mariënburg.

Tussen 1873 en 1916 kwamen ongeveer 34.000 Hindoestanen als contractant, Kantraki, naar Suriname, waarvan er ongeveer 11.000 weer terugkeerden naar India. Na de beëindiging van de contractperiode in 1916 kwam, onder andere door het verzet hiertegen van Indiase nationalisten zoals Mahatma Gandhi, voorgoed een einde aan de illusie van eventuele terugkeer naar India.

Ze werden bij de ‘Wet op het Nederlands Onderdaanschap van 1910’, op 10 juni 1927 Nederlandse burgers. Hiermee begon de periode van de vorming van een Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap. Met ingang van 1929 werden in Suriname Moskeeën en Tempels geopend. Ook andere kerken richtten zich op deze groep migranten, waaronder de EBG en de Katholieken die speciaal voor de Hindoestanen scholen openden en ook een bekend internaat, Rajpur.

De gedachte dat de Hindoestanen ten tijde van de overtocht scheepsbroeders werden wordt verwoord met de term Jahaji Bhai (de Surinaamse Javanen kennen hiervoor een soortgelijk begrip namelijk Jaji, lotgenoten). Al vroeg kwamen werd er in volksliedjes vastgelegd op welke wijze de Hindoestanen vals werden voorgelicht, zo zouden ze niet naar Suriname gaan maar naar Shri Ram, het beloofde land. Ook hield de bakara (hollander) hen voor dat ze na vijf jaar terug zouden kunnen keren.

In het Lalla Rookh museum in Paramaribo, dat is vernoemd naar het eerste schip met Brits-Indische migranten worden sinds 2016 maandelijks thema-avonden gehouden.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

 

[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=4a-hkAVriJg[/embedyt]

 

Nickerie en de Hindustanen

Nickerie en de Hindustanen

       Vorige pagina

Het is duidelijk dat er relatief veel Hindustanen in Nickerie terecht zijn gekomen. Een poging dit te verklaren maakt veel duidelijk, maar roept ook weer nieuwe vragen op.

foto van Nico Eigenhuis.Toen de Britten in 1814 Brits-Guyana overnamen hadden ze reeds het verbod ingesteld op de internationale handel in slaven. In 1823 leidde het misverstand dat de slavernij door de Britten was afgeschaft tot een grote opstand te Demerara . De afschaffing van de slavernij liet er nog op zich wachten tot 1834.

Veel Schotten en Engelsen verplaatsten in die periode hun plantages richting Nickerie en Coronie, zoals bijvoorbeeld Cameron en Wright. Na de afschaffing van de slavernij in Brits-Guyana was de komst van de Madeirezen na 1834 ter plekke succesvol, maar ontoereikend.

Ook bracht hun komst raciale spanningen met zich mee. Het Gladstone Experiment in 1838 waarbij de eerste Hindustaanse contractanten in Brits-Guyana actief waren was weinig succesvol. Desondanks werd er gestart met de grootschalige werving van Hindustaanse contractanten.

Nickerie kende grote bedrijvigheid en welvaart rond de stad Nieuw-Rotterdam na de komst van de Britse planters . Ook voor Suriname betekende de emancipatie -in 1863- dat er een tekort aan arbeidskrachten was in te vullen. De rond Nickerie gevestigde Britse planters zagen kans om vanaf 1868 vanuit de Britse gebieden Hindustanen te werven.

Ze werden er ter plekke als contractant geregistreerd. Nadat in 1873 de officiële werving ter hand werd genomen aan de hand van het Brits Nederlandse traktaat kwamen veel van de nieuwkomers in Nickerie terecht.

Naar aanleiding van de komst van de Hindustanen naar Brits-Guyana kun je je afvragen in hoeverre er bij hun selectie rekening is gehouden met de mogelijkheid dat er nieuw raciale spanningen zouden ontstaan.

Heeft er om die reden bijvoorbeeld in India specifieke werving plaatsgevonden van Indiërs met Afrikaanse roots, zoals de Siddi’s. Daarbij komt nog de vraag in hoeverre ze in Guyana inmiddels zijn geïntegreerd.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis