De “Portugese” Chinezen van Macau
![]() |
Na de komst van 18 Chinezen van Indonesië volgde in 1858 in Suriname de komst van 500 Chinezen die in Macau werden geworven. Dat was destijds een Portugese kolonie.
In 1853 werd op Java een groep van 18 Chinezen geworven voor contractarbeid op de gouvernementsplantage Catharina Sophia in Saramacca, Suriname. Vanwege de hoge wervingskosten werd besloten een tweede groep niet uit Java maar uit China zelf te laten komen. De eerste groep hiervan kwam van Macau.
Macau was van 1557 tot 1999 zowel de eerste als de laatste Europese kolonie in China. Portugese handelaren vestigden zich in de 16e eeuw op het schiereiland. Vanaf 1557 werd het door het Chinese keizerrijk verhuurd als een handelshaven.
De Portugezen konden het gebied hierna de facto als kolonie beschouwen. Na de ondertekening van het Verdrag van Nanking tussen China en Groot-Brittannië in 1842 en de oprichting van Hong Kong als een concurrerende vrije haven probeerden de Portugezen in 1862 een soortgelijk verdrag te sluiten, maar de Chinezen weigerden, vanwege voortdurende onenigheid over de soevereiniteit van Macau.
In 1887 slaagden de Portugezen er eindelijk in om een overeenkomst van China te bewerkstelligen dat Macao Portugees grondgebied was waardoor 330 jaar onzekerheid beëindigde. In 1999 werd de overdracht van Portugal aan China bekrachtigd.
In 1858 werden vijfhonderd Chinese arbeiders geronseld onder bemiddeling van de Nederlandse consul in Macau. Na aankomst in Suriname bleek dat niemand hen wilde huren zolang men slaven voor niets kon laten werken. Hierop werd het gesloten contract buiten de Chinezen om gewijzigd door gouverneur Charles Pierre Schimpf ten voordele van de huurders.
De Chinezen werden volkomen als slaven behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de reglementen, door de politie met rietslagen gestraft, een handeling die telkens weer herhaald werd. In interpellatie (formele vraag om inlichtingen) aan de Minister van Koloniën, Rochussen, hielp niet.
Uiteindelijk kwamen in de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw ongeveer 2500 Chinezen naar Suriname. De meesten werden als contractarbeiders tewerkgesteld op de plantages.
Op de foto Macau eind 19e eeuw

![]()
Auteur: Nico Eigenhuis
Na de dood van zijn vader reisde François met Johan van Scharphuizen opnieuw naar Suriname om de erfenis van zijn vader af te handelen. In 1689, bij een aanval van Jean Baptiste du Casse op fort Zeelandia, verloor François enige vingers, toen hij eigenhandig het kanon laadde.
Tussen 1873 en 1916 kwamen ongeveer 34.000 Hindoestanen als contractant, Kantraki, naar Suriname, waarvan er ongeveer 11.000 weer terugkeerden naar India. Na de beëindiging van de contractperiode in 1916 kwam, onder andere door het verzet hiertegen van Indiase nationalisten zoals Mahatma Gandhi, voorgoed een einde aan de illusie van eventuele terugkeer naar India.
Maron was een christenmonnik in Syrie, die in het jaar 410 overleed. Zijn graf is een pelgrimsoord. Hij vestigde zelf zijn klooster aan de Orontesrivier en kerstende zowel in Syrie als Libanon.
Heinrich Remmers Gummels (1811-1874) kwam uit Duitsland naar Suriname als koopman. In 1845 was hij administrateur van plantage Osembo aan de Para kreek. In 1850 erfde hij de plantage Peu en Contant van zijn overgrootmoeder Fietje Louise Nepveu. Zijn zoon Gerhard Heinrich Gummels was boekhouder en tevens kapitein bij de gewapende Burgerwacht in Suriname.
Om de plantages te revitaliseren, besluit Cameron ze om te zetten op suiker, en de verwerking met moderne stoommachines te doen. In 1829 is al 64 hectare met suikerriet beplant, en is er een stoommachine geïnstalleerd. Pas in 1860 vindt de feitelijke fusie plaats, en in een later stadium wordt het areaal uitgebreid met nog zeven plantages.
In 1848 verplaatsten de broeders een winkel uit de stad naar Leliëndaal en richtten het in tot woon- en vergadergebouw. Vanuit dit centrum werden 10 plantages bezocht. Na de emancipatie schakelde Leliëndaal over op contractarbeid. 
Bij het afsluiten van de vrede met de verschillende groepen Marrons was het te doen gebruikelijk dat een prominent lid van de gemeenschap als Ostagier of Pantiman (gijzelaar) werd meegenomen naar Paramaribo.
Van de ooit prominente Rotterdamse aanwezigheid in Suriname zijn de sporen inmiddels uitgewist. Dat vraagt om een kleine reconstructie.