De positie van ‘vrije negerinnen’ was begin 18e eeuw niet te benijden. Predikant Kals nam het om die reden op voor de bekeerde Isabella die wilde trouwen om niet in ‘hoererij’ te hoeven leven. Toen de bekende vrije negerin Elisabeth Samson in een conflict belande moest ze om haar gelijk te halen naar Nederland afreizen.
Elisabeth Samson (1715-1771) groeide op in het huishouden van haar halfzuster Maria Jansz. die getrouwd was met de handelaar Frederik Coenraad Bossé.
Ze stond via haar zus en zwager in nauw contact met de blanke elite en leerde zo het zakenleven van nabij kennen. Zij leerde rekenen en schrijven en hielp in Bossé’s handelsmaatschappij met de correspondentie en administratie.
Ten tijde van het conflict was Raye (1699-1737) nieuw aangesteld als gouverneur. Hij was bij zijn aankomst in 1735 gechoqueerd over de behandeling van de zwarte slaven in de kolonie en de ruim 400 onafgedane processen voor het Hof van Justitie.
In 1737 was hij de derde gouverneur die trouwde met Charlotte van der Lith. Met haar eerste twee partners had zij elk een dochter. Met Raye kreeg ze een zoon, maar toen zij beviel was haar man reeds drie maanden overleden.
In juli 1736 raakte Elisabeth Samson betrokken bij een incident dat voor haar zou leiden tot een veroordeling wegens laster en meineed. Een koperslager, Peltser, had de toenmalige gouverneur Raye na een woordenwisseling tussen de gouverneur en Peltsers vrouw, voor canaille (ploert) uitgemaakt. Samson hoorde dit en rapporteerde het aan Raye.
Er volgde een politie-onderzoek, maar de raad-fiscaal van Paramaribo, Gerard Willem van Meel, besloot niet tot vervolging van Peltser over te gaan omdat andere getuigen niets van een belediging hadden vernomen. Raye stond er echter op dat iemand werd veroordeeld, met het gevolg dat de verdenking op Elisabeth Samson zelf kwam te liggen.
Van Meel begon hierop een proces tegen de vrije negerin Elisabeth, omdat ze een `praatjes uitstrooister’ zou zijn. Door het hof werd Elisabeth veroordeeld tot verbanning ‘ten eeuwigen dage’ uit de kolonie. Elisabeth reisde daarop naar Nederland, waar haar advocaat bij de Staten-Generaal om revisie van het vonnis vroeg.
Op 31 oktober 1739 stelden de Staten-Generaal de raad-fiscaal van Paramaribo in het ongelijk en vernietigden het vonnis. Na deze overwinning keerde Elisabeth terug naar Suriname.
De toestroom van kolonisten in Suriname werd gestimuleerd door gratis landuitgiftes en bonussen. Een groep Duitse boeren werd medio 18 eeuw bereid gevonden zich in Suriname te vestigen, maar het werd geen succes.
In 1727 werd door Philip Hack van de Sociëteit van Suriname voorgesteld om verarmde bewoners uit de Paltzstreken te benaderen voor vestiging in Suriname. In 1733 werden via een predikant van Altenwied Montanus een aantal jonge gezinnen bereid gevonden de overtocht te maken.
In Suriname kwamen ze onder toezicht van predikant Jan Martin Klein, afkomstig uit Neu-Wied, die kort daarvoor naar Suriname was gekomen. Hierna komen meer Paltzer immigranten in Suriname, te beginnen in 1734 met vier families uit Neu-Wied die werden begeleid door de zoon van predikant Altenwied Montanus.
Ze werden gevestigd aan de Patamecakreek aan de bovenloop van de Cottica. Het liep uit op een totale mislukking. Er waren ziektes en er vielen slachtoffers. Men voelde zich onveilig en wilde liever door naar Nieuw-Engeland.
De groep keerde in 1739 terug naar Paramaribo waar ze voor de nodige onrust zorgden. Een aantal van de overgebleven Paltzers sloot zich hierna aan bij de Herrnhutters die rond die tijd in Paramaribo actief werden.
Er zou in 1747 nog een groep Paltzers en Bazelers (Zwitsers) naar Suriname worden gehaald. Deze werden ingezet bij houtplantage Victoria (aan de Surinamerivier naast Berg en Dal).
Vanuit deze plantage werd in de periode 1742-1745 door Wilhem Hack, een broer van Philip Hack, met een aantal Duitse mijnwerkers onderzoek gedaan naar bodemschatten. Hij had hiervoor van de Sociëteit van Suriname toestemming gekregen met zijn Geoctrooieerde Surinaamse Mineraal-Compagnie, maar was er weinig succesvol.
Tot overmaat van ramp stortte tijdens de werkzaamheden in de mijn de mijn-ingang in. Hierdoor verloren 40 mijnwerkers het leven.
Victoria was gelegen bij de verdedigingslinie Oranjepad, maar desalniettemin werden in 1753 de Paltzer-boeren ter plekke door marrons aangevallen. Het betekende het einde van de kolonisatie door de Paltzer-boeren.
Nadat bij plantage Victoria in 1753 de Paltzers waren overvallen door Marrons werd gezocht naar een sterke man om ter plekke de militaire post te versterken; dit werd Baron von Bulow.
Het oorspronkelijke plan om een nieuwe kolonisatie bij Victoria aan het Oranjepad bij Para te beproeven kwam van Crommelin die het in die periode aan de stok had met de weduwe van der Lith te Berg en Dal, de aanvoerder van de Cabale.
Na haar overlijden in 1753 stelde Crommelin’s opvolger van der Meer de voorwaarden vast voor een nieuwe vestiging. Eind 1754 werd een nieuwe groep kolonisten er aan gehouden 10 jaar op het Oranjepad te blijven wonen.
De Duitse Baron von Bulow werd als burgemeester benoemd. Hij zou een salaris ontvangen en voor iedere kolonist die hij aanbracht een premie.
De familie Von Bülow behoort tot de oude adel van Mecklenburg en bracht verschillende staatslieden, militairen en kunstenaars voort. De familie is genoemd naar het dorp Bülow.
Na 1841 zou de familie gaan behoren tot de de adel van het koninkrijk der Nederlanden. De familie is gerelateerd aan de Van Heeckeren’s , die in Suriname bekend is doordat Ludolph van Heeckeren er in de eerste helft van de 19e eeuw gouverneur was.
In eerste instantie had von Bulow zijn zaken aardig op orde, maar al snel waren er klachten over zijn opstelling en kende de plantage problemen met weglopers
In 1756 werd besloten om von Bulow niet langer als burgemeester te handhaven. Ook ontstonden twijfels over de geschikheid van Victoria als nederzetting. In 1761 zou een laatste aanval door Marrons plaatsvinden, waarna er in 1762 vrede met de Saamaka werd gesloten.
In 1857 kreeg de Duitser August Kappler geen medewerking om Nederlandse kolonisten in te zetten bij Albina. Minister van koloniën Rochussen zag meer in het aantrekken van Javanen uit de Nederlandse ‘hoofdkolonie’ Indonesië.
Toen eindelijk in 1890 de Javanen naar Suriname kwamen ging geen van ze naar Albina.
De uit Duitsland afkomstige Kappler (1815-1887) was van 1836 tot en met 1841 militair in Suriname. Kappler stichtte in 1846 een concessie aan de Marowijnerivier, die hij Albina noemde naar zijn verloofde Albina Liezenmaier.
Hij werd er in 1849 onbezoldigd gouvernementsambtenaar en een paar jaar later begon hij er een houthandel. Op verzoek van de Nederlandse regering ontwierp hij in 1857 een plan om met 100 Nederlandse kolonisten de cacaoteelt rond Marowijne ter hand te nemen.
Dit kwam door Rochussen’s toedoen nimmer goed van de grond. Toen in 1876 aan de Marowijne goud werd ontdekt werd Kappler verplicht het gebied te verkopen. Kappler verliet Suriname in 1879. Hij overleed op 71-jarige leeftijd. Bij zijn begrafenis was zijn kist gedekt met de Nederlandse vlag.
Jan Jacob Rochussen (1797-1871) was een afstammeling van de beruchte 17e -eeuwse kaper Isaac Rochussen, waaraan de Rotterdamse firma Van Coopstad en Rochussen de naam heeft ontleend; het bedrijf dat de op één na grootste particuliere slavenhandelaar in Nederland zou worden. Rochussen was minister onder Willem I, Willem II en Willem III.
In 1858 werd hij minister van Koloniën en in dat jaar werden voor Suriname vijfhonderd Chinese arbeiders geronseld onder bemiddeling van de Nederlandse consul in Macau. Na aankomst in Suriname stond hij toe dat de Chinezen volkomen als slaven werden behandeld. Zijn idee om Javanen tewerk te stellen op Albina kreeg geen invulling, maar er kwam in die periode wel een aantal Chinezen te werken.
De groep houthakkers van Kappler kwam uit Württemberg, waar hijzelf ook in het huwelijk trad met zijn Albina.
Tot de namen van zijn groep behoorden Stängle, Nehr, Schöfer, Leiss, Schaible, Faas, Wacker, Schmid, Schüssler, Bott en Ruben. Ze kwamen in 1853 met het Nederlandse schip genaamd Albina naar Suriname.
Plantage Onverwacht (ook wel Onverwagt) is na 1863 gekocht door 8 voormalige slaven. Er kwam een onderlinge Sweri (eed) aan te pas die tot op de dag van vandaag zijn doorwerking kent. In het Bosee-park ter plaatse is een eigenarenmonument te vinden.
Onverwacht is de hoofdplaats van het district Para in Suriname. Het werd in de zeventiende eeuw gesticht aan de rechteroever van de Hoykreek, een zijtak van de Pararivier en was oorspronkelijk een plantage waar tabak werd verbouwd.
In de eerste helft van de achttiende eeuw kreeg het in het Sranan Tongo de naam Bose naar de eigenaar van de plantage, Frederik Coenraad Bossé. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 kochten acht voormalige slaven in 1881 de grond om er een houtplantage te beginnen.
Door Urwin Vyent is in het boek Gekocht en betaald (Wi bay, wi pay) de geschiedenis opgetekend van handelingen van de voormalige tot slaaf gemaakten om de plantage Onverwagt in 1881 te kopen.
Paniek brak uit op deze plantage, nadat de bewoners toevallig vernamen dat de plantage waarop zij jarenlang hebben geleefd en gewerkt op de veiling te koop stond. De onderlinge spanningen om gezamenlijk het geld bij elkaar te brengen, de gemaakte sweri (spirituele eed) nadat zij eigenaren geworden zijn en het sociale leven op de plantage na 1881, worden in dit boek beeldend verteld
Het leven in de negentiende en vroeg twintigste eeuw op deze plantage, is gereconstrueerd aan de hand van feiten zoals aangetroffen in archieven, opgetekende verhalen en overblijfselen van dat verleden op de plantage.
Tot het midden van de jaren tachtig had Onverwacht een halte aan de Lawaspoorweg die tussen 1903 en 1912 is aangelegd door Cornelis Lely die destijds gouverneur was. De spoorlijn was bedoeld voor het vervoer van goud en passagiers vanuit Benzdorp in het Lawagebied naar Paramaribo.
De route liep van het Vaillantsplein in Paramaribo tot aan station Kabel, vernoemd naar de 300 meter lange kabelbaan daar. Na het nemen van de kabelbaan moesten de passagiers een tweede treintje nemen dat hen naar station Dam bracht. Door de stijging van het water zijn uiteindelijk beide plaatsen verzonken in het Brokopondostuwmeer.
Het gedeelte tussen Onverwacht en Brownsweg bleef uiteindelijk nog over, maar werd later ook gesloten. Het traject tussen Paramaribo en Onverwacht is geheel verdwenen en op de overige delen van de lijn heeft de natuur vrij spel. De overblijfselen van de dieseltreinen staan in Onverwacht.
Suriname is veeltalig. De officiële taal is het Nederlands. Bijna alle hoger geschoolden spreken en verstaan vloeiend Engels.
Het Sranan, dat zich al vroeg tijdens het begin van de slavernij als Afro-Surinaamse taal ontwikkelde, is te onderscheiden van de Afro-Surinaamse talen zoals die in het binnenland worden gesproken, bijvoorbeeld het Saramaccaans, Aucaans en Kromanti.*(zie video)
Op Surinaams grondgebied worden door de Indianen vijf Indiaanse talen gesproken. De sedert de 19de eeuw gearriveerde contractarbeiders brachten het Hindi, Javaans en Chinees, uiteraard in verschillende dialecten, die in Suriname integreerden. Zo ontstond bijv. het Sarnami Hindustani. De meest gesproken taal tussen de groepen is het Sranan.
TAALSITUATIE
In 1877 werd vastgesteld dat het basisonderwijs in het Nederlands dient te geschieden. Hiervóór was het Sranan dikwijls onderwijsmedium. In 1939 werd een experiment toegestaan met het Javaans als onderwijsmedium op één bepaalde school. Voor het overige werd een politiek
van assimilatie doorgevoerd, die in toenemende mate de culturele integratie van de verschillende bevolkingsgroepen via het Nederlands beoogde.
In Suriname worden zeer verschillende talen gesproken:
Indiaanse talen, Afro-Surinaams talen, Aziatische talen en andere talen. De Indiaanse talen behoren tot drie taalfamilies:
1. Karaïbisch talen (Kalina met 3200 sprekers in het kustgebied, Wajana met 1000 sprekers in Zuidoost-Suriname, Trio en Wama met 1600 sprekers in Zuidoost-Suriname);
2. Arowakse talen (alleen het Lokono, met ca. 1200 sprekers in het kustgebied);
3. Warause talen (alleen het Warau, met vermoedelijk geen moedertaalsprekers meer op Surinaams grondgebied).
De Afro-Surinaams talen talen zijn onder te verdelen in twee groepen:
1. de talen met zeer geringe Portugese invloed (het Sranan met ca. 100000 moedertaalsprekers in het kustgebied) en het Ndjuka (Aucaans),
Paramaccaans en Boni (met ca. 34000 sprekers in Oost Suriname);
2. de talen met sterke Portugese invloed (het Saramaccaans, met ca. 17000 sprekers langs de Surinamerivier, en het Matawai met ca. 2000 sprekers langs de Saramaccarivier).
De Aziatische talen zijn:
1.het Hindi in een Surinaamse variant, die ook wel Sarnami Hindustani wordt genoemd (ca. 140000 sprekers in het kustgebied);
2. het Javaans (ca. 90000 sprekers in het kustgebied);
3. het Chinees, vooral het Hakka van Zuid-China (ca. 8000 sprekers in het kustgebied).
Verder vindt men in Suriname nog:
1. het Nederlands of een Surinaamse variant daarvan, het Surinaams-Nederlands (met een gering aantal, meest Afro-Surinaamse moedertaalsprekers);
2. het Libanees, een Arabisch dialect (met een zeer gering aantal moedertaalsprekers).
De gegevens over moedertaalsprekers zijn ruwe schattingen op basis van de volkstelling van 1971. Het is bijv. bij de Afro-Surinamers moeilijk uit te maken welke taal (Nederlands of Sranan ) de moedertaal is. De kinderen groeien in gezinnen waar thuis voornamelijk
Nederlands gesproken wordt, toch tweetalig op.
Belangrijker zijn dan ook de resultaten van de volkstellingen, die voor achttienjarigen en ouder opgeeft dat – 98% – Sranan gebruikt, 50-55% Nederlands, 30-35% Sarnami Hindustani en 15-20% Javaans. De andere talen vertonen belangrijk lagere percentages.
SRANAN
Sranan ( of Surinaams ) functioneert als contacttaal tussen alle bevolkingsgroepen. De taal is duidelijk in hoofdzaak gebaseerd op het Engels. Men onderscheidt diverse ontleningslagen. In de oudste herkenbare laag vindt men woorden van Afrikaanse, Portugese en Engelse herkomst. Afrikaanse herkomst vindt men bijvoorbeeld in fom (slaan), njam (eten) en doro (arriveren). Portugese herkomst in woorden die veelal de klemtoon op de laatste lettergreep dragen: pina (gebrek lijden), kaba (eindigen), bari (ton), maar ook in woorden die op het
oog Engels aandoen, maar door onregelmatigheden in de klankovereenkomsten toch op Portugees moeten worden teruggevoerd: djari (tuin), fini (fijn), kibri (verbergen).
De Nederlandse invloed is duidelijk van later tijd, uitgezonderd enkele vroegere leenwoorden als figi (vegen), triki (strijken), kweki (kweken, opvoeden). De klankstructuur is betrekkelijk eenvoudig. Men kan aantonen dat het oudere Sranan aan een regelmatige afwisseling van consonanten en vocalen de voorkeur gaf.
Engelse woorden als ‘make’, ‘want’ en ‘laugh’ werden dan ook ge-afro-Surinamiseerd tot meki, wani en lafu met een toegevoegde eindklinker. Consonantcombinaties werden ofwel vereenvoudigd (zo werd bijv. ‘stop’ tot tapu) ofwel de combinatie werd opgesplitst door er een klinker tussen te plaatsen (zo werd ‘stone’ aanvankelijk gecreoliseerd tot sifon, en ‘ground’ tot goron).
Een latere ontwikkeling, die overigens tot Sranan beperkt bleef en vooral in de hoofdstad invloed uitoefende, deed opnieuw consonantcombinaties ontstaan, door namelijk de onbeklemtoonde klinkers niet uit te spreken. Zo werd sifon weer tot ston, goron tot gron en het in oude geschriften nog voorkomende woord tara tot tra (ander).
Deze ontwikkeling deed zeer on-Europese consonantcombinaties ontstaan, zoals tnapu of zelfs knapu (staan), bakanna (middag), ppa (vader), wwojo (markt). Deze worden meestal voluit geschreven.
Sranan kent weinig affixen. De meeste woorden bestaan uit één enkel ondeelbaar morfeem. Wel is opvallend dat dezelfde woordvorm heel verschillende functies kan hebben. Een woord als hebi (van Engels heavy) treedt onveranderd op als bijvoeglijk naamwoord (wan hebi lai, een zware last), zelfstandig naamwoord (puru a hebi disi a mi tapu, neem deze lastvan mij af), intransitief werkwoord (a man hebi, de man is
zwaar) en transitief werkwoord (a sani e hebi mi, het bezwaart me, het maakt me zwaar).
De taal wordt hierdoor zeer plooibaar en in staat om met een kleine woordenschat veel uit te drukken. Als affixen zou men kunnen beschouwen de partikels ben, sa en e die alleen of in combinatie met elkaar acht werkwoordstijden kunnen vormen: mi waka (ik heb
gelopen), mi e waka (ik ben aan het lopen), mi ben waka (ik liep), mi ben e waka (ik was aan het lopen), mi sa waka (ik zal lopen), mi sa e waka (ik zal geregeld lopen), mi ben sa waka (ik zou lopen), mi ben sa e waka (ik zou geregeld lopen).
De woordvolgorde van het Sranan is zeer streng. Inversie komt niet voor. Een uitdrukking als san du ju betekent dan ook niet ‘wat doe je’, maar ‘wat scheelt je’, omdat het vraagwoord san door zijn positie voor het werkwoord alleen het onderwerp van de zin kan zijn.
De meest opvallende afwijking van de Europese zinsleer is de mogelijkheid om werkwoorden in serie te schakelen. Complexe werkwoorden als ‘brengen’ worden uitgedrukt door drie geschakelde werkwoorden teki tjari kon (nemen dragen komen).
Veel wat in Europese talen in een voorzetsel wordt uitgedrukt of op enige andere wijze, wordt in het Sranan door een werkwoord uitgedrukt: mi teki nefi koti a brede (ik nam mes sneed het brood, ik sneed het brood met een mes), mi seni kari wan datra (ik zond riep een dokter, ik liet een dokter roepen), mi Ion go a wowojo (ik rende ging bij markt, ik rende naar de markt), a bigi moro asaw (hij is groot overtreft olifant, hij is groter dan een olifant), mi njan en kaba (ik at het eindigde, ik heb het al gegeten), mi sabi taki a tru (ik weet zeg ’t is waar, ik weet dat het waar is), mi Ion gowe meki a no kisi mi (ik rende ging weg maakte hij niet kreeg mij, ik rende weg opdat hij mij niet te pakken kreeg).
Het algemene voorzetsel a of na wordt in vele functies gebruikt en is daarom moeilijk te vertalen. Het kan worden gespecificeerd door
woordjes als ini (in), tapu (op) baka (achter), enz. Een richting kan er niet in uitgedrukt worden. Zie het volgende voorbeeld: mi puru a linga na ini mi saka (ik trok de ring bij in mijn zak, ik haalde de ring uit mijn zak).
Men kan hieruit concluderen dat het Sranan een taal is met een geheel eigen grammatica, die niet zonder meer van enige Europese taal afgeleid kan worden, ondanks de voor het grootste deel Europese woordenschat. Voor wat betreft idioom en grammatische constructies vindt men eerder aanknopingspunten bij Westafrikaanse talen.
Men vindt in het Sranan een grote schat aan orale letterkunde (liederen, volksverhalen, spreekwoorden). Sinds 1945 wordt de taal ook literair gebruikt, waarbijvooral de grote produktie van poëzie opvalt.
De Goeje was niet de enige die expedities verrichte namens de KNAG, het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. Een aantal van de expedities is nauwkeurig gedocumenteerd.
‘Tot vermeerdering der kennis van de Aardbol’ – Dit was de doelstelling van het Aardrijkskundig Genootschap (later KNAG) bij de oprichting in 1873. Om dit doel te bereiken maakte het KNAG tussen 1873 en 1960 meer dan zestig expedities en onderzoekstochten naar landen buiten Europa (mede) mogelijk.
In Suriname was een van de expeditieleiders Alphons Franssen Herderschee (1872- 1932). Hij trekt al op jeugdige leeftijd naar Nederlands-Indië om daar bij het KNIL te dienen. Aan het begin van de twintigste eeuw treedt hij uit de actieve oorlogsdienst en wordt ingedeeld bij de Topografische Dienst in Batavia. Al snel vertrekt hij als expeditieleider naar Suriname.
In 1903 is de Gonini-expeditie de derde wetenschappelijke tocht op rij die het binnenland van Suriname in kaart moet brengen. De tocht is een succes. Ook voor de vierde expeditie, naar de Tapanahonirivier, wordt hij als leider benoemd.
Tilburg is voor Surinamers voor altijd verbonden aan de naam Peerke Donders, maar Peerke is niet de enige band tussen Brabant en Suriname.
Tilburg en de verering van Peerke Donders:
Peerke Donders is inmiddels wereldwijd bekend voor zijn werk onder e Surinaamse leprozen op plantage Batavia. Vanaf 1900 kochten de redemptoristen de grond in Tilburg rond het voormalig geboortehuis van Donders. Pelgrims kwamen daarnaartoe om Donders te vereren en bezochten er een put, die miraculeus water zou bevatten.
In 1923 werd op de plek waar het geboortehuis had gestaan een marmeren gedenksteen geplaatst. In hetzelfde jaar bouwde men er een kapel met processiepark. In 1926 werd in het Wilhelminapark het standbeeld van Peerke Donders opgericht. Het geboortehuis van Peerke Donders werd in 1930-1931 gereconstrueerd op de vroegere fundamenten.
In 1933 werd bij het huis het Peerke Dondersmonument onthuld.
De Fraters van Tilburg:
De fraters hebben een belangrijke rol gespeeld in het onderwijs, de dovenzorg en de missie in Suriname en de Nederlandse Antillen. In het archief van het fraterhuis aan de Gasthuisring te Tilburg bevindt zich veel materiaal over deze activiteiten. In Suriname hebben de laatste fraters in 1982 het onderwijs verlaten. Oud-president Ronald Venetiaan heeft bij de Fraters op school gezeten, evenals o.a. Anton de Kom en Lou Lichtveld, Desi Bouterse en Phillip Lutz.
Zusters Franciscanessen Penitenten Recollectinen van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria te Roosendaal :
In 1856 komt Mgr. Schepers, apostolisch vicaris van Suriname, bij Mère Marie Joseph aankloppen en vraagt om zusters voor zijn missiegebied. In 1856 vertrekken zes zusters naar Suriname.
Vanaf 1856 wordt op het grote erf achter het klooster onderwijs gegeven ten behoeve van arme kinderen en in januari 1857 wordt een burgerschool opgericht. In 1928 wordt een inlandse Congregatie opgericht die de naam krijgt “Zusters van Paramaribo”.
De rol van de Katholieke kerk in Suriname ten tijde van de slavernij is niet onomstreden. De kerk ging stilzwijgend mee in de bestaande situatie in het land, en sprak zich niet uit voor de afschaffing. Er is wel één uitzondering; tegen de vaak uiterst wrede opstelling van de slavenhouders verzet Peerke Donders zich fel, wat hem de vijandschap van slavenhandelaren en plantagehouders oplevert.
In de 17e eeuw behoorde Neale tot de meest succesvolle plantage-eigenaren van Suriname. Hij introduceerde er de koffieteelt, en kreeg navolging van onder andere gouverneur Crommelin.
Stephanus Laurentius Neale (1688-1762) is de zoon van John Neale en de Zeeuwse Anna Verboom. Zijn vader overleed al snel na de geboorte van zijn zoon en Anna hertrouwde met de hugenoot Paul Amsincq, die eigenaar was van plantage Meerzorg en vandaar in 1712 moest vluchten toen de Franse plunderaar Cassard er zijn hoofdkwartier betrok.
Na 1713 behoorde Neale tot de eersten die koffie naar Amsterdam exporteerden. Het vermogen en het aanzien van Neale groeide en in 1727 werd hij lid van het Hof van Politie. Een jaar later vertrok hij naar Nederland en liet zijn plantages achter in de handen van zijn administrateurs.
Enige jaren later verhuisde hij van Amsterdam naar Den Haag, waar hij aan het Lange Voorhout ging wonen. In 1757 werd zijn bezit geïnventariseerd, hij bezat toen de plantages La Rencontre, De Nieuwe Levant, Tyronne aan de Orleanekreek en Nieuw-Mocha aan de Cottica.
Wigbold Crommelin (1712 – 1789) trad op als een van de administrateurs van Neale. Van 1757-1769 was hij gouverneur van Suriname. Hij sloot er in die periode diverse vredesverdragen af. Voor zichzelf investeerde hij naar het voorbeeld van Neale ook in koffieplantages. Hij zette er drie naast elkaar gelegen plantages op met de namen Rust en Werk, Lust tot Rust en Einde Rust.
In het Surinaamse district Commewijne zijn naast de plantages van Crommelin nog meer koffieplantages te vinden, zoals bijvoorbeeld Peperpot en Katwijk. In verband met de schaarse plaats aan de rivier voor het transport van de producten van de plantages hebben de plantages er meestal een langgerekte vorm.
Stephanus Laurentius Neale (geboren in Suriname, 6 december 1688 – overleden: Scheveningen, 2 november 1762)
Met de Inheemsen en Marrons zijn op verschillende momenten vredesovereenkomsten afgesloten. Onderstaand een overzicht.
1686 Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijck trouwt met een Indiaanse prinses, waardoor het verzet van de Inheemsen is gebroken.
1749Carl Otto Creutz sluit vrede met Adoe van de Saamaka, die o.a. voorziet in uitlevering van nieuw gevluchte slaven. De planters saboteren de effectuering.
1760 Na de Tempati-opstand van 1757 sluit de uit Jamaica gedeporteerde Boston Bendt een overeenkomst namens de Ndyuka die door hen als overwinning werd gezien.
1762Met de Saamaka wordt alsnog vrede overeengekomen. Abini gaat akkoord met het uitlevering van pantiman en er wordt een postman geplaatst.
1769 Namens de van de Saamaka afgesplitste Matawai wordt door Musinga een vredesakkoord gesloten.
1793 De Aukaanse aanvoerder Bambi verkrijgt na zijn overwinning op Boni gezag over de Aluku
1860 Door gouverneur Van Lansberge worden de Aluku vrijgesteld van het eerdere gezag van de Aukaners
1863 De Brooskampers of Bakabusinengre verkrijgen officieel de vrijheid. Feitelijk was er na een mislukte strafexpeditie rond 1860 al sprake van een staakt het vuren.
NB bovenstaande is vast niet volledig, maar geeft wel zicht op het verloop van de diverse bestanden en tractaten.
Op 19 september 1762 werd in Suriname een vrede gesloten met de Saramaccaners. Dankzij dit verdrag werden de Saramaccaners als vrij mens erkend. De artikelen luidden:
De Boschnegers van Saramacca en Suriname zullen als vrije lieden erkend worden.
Zij zullen de dorpen aanwijzen, in dit verdrag begrepen.
Zij zullen niet van woonplaats veranderen, dan met goedkeuring der Regering.
Zij zullen kennis geven wanneer zij van opperhoofden veranderen, die de Regering zal erkennen.
Zij zullen al de slaven, die sedert de vredes-onderhandeling bij hen gekomen zijn, overgeven, en daarvoor van f 10: – tot f 50: – genieten, en ook alle nieuwe, die zich bij hen zullen vervoegen, overleveren.
Zij zullen onder hen geene slaven dulden en de overtreders dezer conditie zullen gestraft worden.
Zij zullen, des verzocht wordende, in het vangen der wegloopers behulpzaam zijn, tegen eene premie en bebelooning.
Zij zullen alle muiterij tegengaan, en de Blanken tegen eenen buitenlandschen vijand behulpzaam zijn.
Zij vermogen niet dan met vijf of zes naar Paramaribe te komen, en moeten zich aan den Gouverneur vertoonen.
Jaarlijks is het hun, tot vijftig in getal, vergund, het vee, hout en katoen, aan de Wanica-kreek in Saramacca of aan Victoria in de Suriname te komen, waarvan acht à tien naar Paramaribo mogen gaan, doch niet gewapend zijn of na acht ure op straat komen. (Dit Artikel gaf bedenking, en zij drongen aan, dat aan hen, even als aan de Aucaners, het uitgaan na acht ure vergund wierde.
Respect aan de Blanken bewijzen, zullende in het tegengesteld geval gestraft worden, hetgeen met Blanken, die hen beleedigen, ook zal plaats hebben.
Zij zullen geen bijzonder verdrag met die van Auka aangaan.
Zij geven vier gijzelaars, alle kinderen van opperhoofden.
De presenten zullen zij op Victoria komen afhalen.