Afo Benkina

 

Afo Benkina

Een van de eerste vrouwelijke marrons was Afo Benkina. Afo staat voor voorouder, en aangenomen wordt dat zij de stammoeder is van de Otoo-lo (de stam van Otoo).

Afo Benkina behoorde tot de groep die bekend is als de ndyuka of okanisi (aukaners) van de Otoo-lo, waarvan de leden Afo Benkina zien als hun oudste voorouder. Aangenomen wordt dat zij met haar zoon Pamo en twee dochters in 1712 wegliep van de plantage Adrichem aan de Boven-Suriname. Deze plantage -niet te verwarren met de gelijknamige plantage aan de Matapica- is later opgegaan in plantage Waterland.

Plantage Waterland was oorspronkelijk in het bezit van planter Jan van Scharphuizen die er een waterwerk liet bouwen. In 1689 – na de dood van Sommelsdijck – werd hij benoemd tot gouverneur. Zijn zuster, Sara van Scharphuizen, was gehuwd met de predikant Johannes Basseliers, en na Van Scharphuizen’s dood in 1699 werd Elizabeth Basseliers, de dochter van Sara, de erfgename.

Hierna kwam de plantage in het bezit van Jonas Witsen (1676-1715) de neef van de regent van Amsterdam Nicolaas Cornelis Witsen. Hij was gehuwd met de domineesdochter Elisabeth Basseliers (1680-1702) , die erfgename was van de drie plantages Surimombo, Palmeniribo, en Waterland. Jonas Witsen stuurde als directeur de kunstschilder Dirk Valkenburg (1675-1721) naar Suriname. Dirk heeft enkele van de mooiste afbeeldingen van 18e eeuws Suriname vervaardigd.

Dat Afo Benkina in 1712 de plantage kon ontvluchten was te danken aan de verwarring die was ontstaan nadat de Franse plunderaar Jacques Cassard zich te Meerzorg had gevestigd. Op diverse plantages aan de Surinamerivier werd strijd geleverd, en er konden diverse tot slaaf gemaakten de plantages ontvluchten. Hieronder viel ook Asikan Sylvester die de marron-groep formeerde die later bekend werd als de Boni’s.

Afo Benkina leeft vooral ook voort in de herinnering omdat het aan haar spirituele kracht -de Benkina obiya– werd toegeschreven dat haar groep weglopers uit handen van de achtervolgers kon blijven.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

Surinaamse Sociaal Democratische Vrouwenbond

 

Surinaamse Sociaal Democratische Vrouwenbond

In het jaar 1937 werd in Suriname vakbondsleider Louis Doedel door toedoen van gouverneur Kielstra opgenomen in ’s Lands Psychiatrische Inrichting. In datzelfde jaar werd er de “communistische” SSDV opgericht.

 

Bij de oprichting van de bond werd uitdrukkelijk aangegeven dat er zou worden gehandeld in navolging van de strijd die in Nederland werd opgepakt ‘tegen oorlog en fascisme’ en voor ‘vrijheid en welvaart’’. De bond zou in het jaar daarop steun betuigen aan de kandidatuur van Grace Schneiders-Howard bij de Statenverkiezingen. Zij zou het eerste vrouwelijke Statenlid in Suriname worden.

 

De geformuleerde doelstelling bij de oprichting is een teken dat er vanuit Suriname contacten waren met Nederland, waar de Bond van Surinaamse Arbeiders in Nederland reeds in 1935 haar stem liet horen in het blad de Tribune. Die Bond stipte daarbij een aantal belangrijke kwesties aan, waaronder De Jodenvervolging in Duitsland, De moord op communist Fiete Schulze in Duitsland, De Japanse opmars in Noord-China en de armoedebestrijding in Suriname

 

De eerste voorzitter van de Vrouwenbond was Elisabeth ‘Sasa” Johanna Temmes. ‘Moesje’ Temmes was marktvrouw en toonde al op jonge leeftijd haar strijdbaarheid toen ze in een handgemeen terecht kwam, waarbij ze voor haar rol op het politiebureau belande. Andere bestuursleden waren ten tijde van de oprichting M. Moesel, G. Zinhagel, Ph. Duurvoort, B. Alcott, M. Condorf en E. Jordan.

 

De SSDV was een van de bonden die door Wim Bos Verschuur in 1941 werd opgenomen in de Surinaamse moederbond. Het moet een doorn in het oog van Kielstra geweest zijn.

 

In 1951 werden bij een bijeenkomst van de SSDV sprekers van de NPS uitgenodigd. In 1959 zou de toenmalige voorzitter van de moederbond, Johan Pengel, Sasa Temmes, Pa Juriaans en Gravenberg voor hun werk huldigen tijdens een massameeting in theater Bellevue in aanwezigheid van Ensberg en Essed.

 

 

  Auteur: Nico Eigenhuis

De Bakroe

 

Uit De Afrikaanse godenwereld 2, “De Bakroe” (M.A.R. Vaarnold Dap, Roosendaal, 1987):

De Bakroe, of de ware aard van de Afrikaanse kabouter
Een van de meest opvallende geesten, waarvan veel Surinamers nog enige weet hebben, is de BAKROE.
Deze behoort tot de zesde groep in de hiërarchische reeks van onzichtbare wezens en staat het dichtst bij de mens.
Het is een boeiend avontuur om zijn gedragingen te vergelijken met de kabouters en dwergen uit de Europese vertellingen en sprookjes.
In de Afrikaanse filosofie heeft hij een heel belangrijke plaats en is het noodzakelijk om zijn aard goed te kennen in verband bij problemen en ziekten.

In de Afrikaanse geestenleer is de Bakroe een vreemde en wilde rondzwervende geest, die nogal wat last kan veroorzaken.
Omdat hij half menselijk is, kan hij zich makkelijk in verschillende gedaanten voor de mens zichtbaar maken, zowel in het slaap- als in het waakbewustzijn.
Het liefst laat hij zich zien in allerlei wilde diervormen, vaak zwart, harig, met grote klauwen, vliegend, lopend of kruipend.
Maar zijn eigenlijke gedaante is die van een afzichtelijke kabouter met een groot hoofd, de ene kant van zijn lichaam is menselijk, de andere kant is hard en lijkt op hout, ijzer of steen. Hij heeft dus een gevoelige kant en een harde ongevoelige kant, zoals zal blijken bij mensen, die hij terroriseert.
De Bakroe is een brutale slechte geest, die elke opdracht uitvoert, waarmee iemand kwaad kan worden gedaan. Maar hij doet dit niet voor niets.
Later komt hij zijn loon ophalen.
Dit loon is essentieel voor hem. Omdat hij in deze ontwikkelingsfase half geest en nog half mens is, kan hij alleen verder bestaan bij de gratie van menselijke levensenergie.
Daarmee vervult hij in zijn negativiteit een door de Schepper gewilde weerstand voor de mensenwereld. Mede hierdoor wordt de mens steeds weer door lijden geprikkeld tot inzicht en groei, om zelf oplossingen voor zijn problemen te vinden en daardoor te leren.
Sietze Sint Nicolaas

 

Jaja Dande

[ad_1]

Jaja Dande

Over de sterke vrouwen die onder marrons te vinden waren is slechts beperkt informatie beschikbaar. De naam van Saamaka gaanmuye (wijze vrouw) Jaja Dande leeft in boven-Suriname voort omdat het ziekenhuis te Djumu naar haar is genoemd. Het betreft een bijzonder eerbetoon.

Jaja, of dyadya, heeft de betekenis van grote of machtige. Jaja Dande was de partner van Granman Abini, de leider van de marron-groep Saamaka / Saramaccaners die te boven-Suriname bij Aurora te vinden is.

Nadat er in 1762 door het gouvernement vrede met de Saramaccaners was gesloten werd er een EBG-post gevestigd. Granman Abini zorgde hierna voor een hartelijke ontvangst van de zendelingen. De rest van de gemeenschap stond oorspronkelijk minder positief tegen de komst van de EBG-ers. Hun Obia-mannen (voorgangers) dreigden met de toorn van hun goden.

Het was Jaja Dande die inbracht dat wanneer je een vredesovereenkomst hebt getekend, je jezelf verplicht ruimte te scheppen voor het vertrouwen in de ex-vijand. Met deze woorden heeft zij destijds Abini en andere tegenstanders overgehaald om de zendelingen toe te laten in het gebied.

Ter plekke kwam Christian Ludwig Schumann (1749-1794) te werken die te Berbice werd geboren als zoon van zendeling Theophilus Salomo Schumann. Christian Schumann begon zijn zendingswerk in Suriname eerder onder de Arowakken. Hij verzorgde hierna Bijbelvertalingen en schreef een woordenboek Saramaccaans.

De zoon van Abini en Jaja Dande, Johannes Arabi, werd in 1771 als eerste marron gedoopt door de bekende EBG-er Christophel Kersten. Arabi zou het evangelisatiewerk ter plekke zelf ook voortzetten tot zijn overlijden in 1821.

Onder de titel Jaja Dande is ook een boek van de ZZG verschenen.


[ad_2]

  Auteur: Nico Eigenhuis

Doop voor den Vrijdom

[ad_1]

Doop voor den Vrijdom

Eind 18e eeuw was het dopen van slaven nog een punt van discussie in Suriname. Begin 19e eeuw werd het door toedoen van gezant van de Koning Johannes van den Bosch gezien als voorwaarde om tot vrijmaking over te gaan. Met name de EBG-ers namen dit signaal serieus.

Het evangeliseren van slaven kreeg in 1776 een aanvang met de doop van Christiaan Cupido door de EBG in Paramaribo. De eerste EBG-post op een plantage werd in 1778 geopend op Fairfield, die eigendom was van de familie Macintosh. In de periode 1779-1828 zou de EBG ruim 600 nieuwe leden inschrijven. In 1813 staat als nieuw lid van de EBG de slavin “Justine van plantage Fairfield” genoteerd.

Jane Ann Gill was de echtgenote van de Engelse koopman William Leckie (1779-1824) met wie ze een zoon had, John Jacques. Anno 1818 manumitteerde Leckie “de mulatte jonge George, zoon van de vrije negerin Jessiba, en de neger Lindsaij “. Na zijn overlijden wordt hiernaast in 1831 melding gemaakt van de aanwezigheid van “de vrije William van Leckie”.

In hun groen geschilderde pand aan de Waterkant hadden de Leckies een prominent handelspand gevestigd dat in 1821 bij de Grote ‘Outalissie’ brand in vlammen opging. William Leckie behoorde tot de grootste slachtoffers, en mogelijk kwam hij deze klap niet te boven. Hij overleed in 1824.

In 1828 -vier jaar na het overlijden van Leckie- zou zijn erfenis worden afgewikkeld. Zijn vrouw Jane Ann, die inmiddels woonachtig was aan de Wagenwegstraat, zou datzelfde jaar naar aanleiding van de Heilige Doop van de negerin Nancy door de Moravische Broedergemeente (EBG) vragen om de Brieven van Vrijdom. Nancy zou hierna door het leven gaan als Anna Elisabeth.

Het huis Leckie aan de Waterkant, detail van een diorama van Gerrit Schouten


[ad_2]
  Auteur: Nico Eigenhuis
FOSTEN TORI NANGA HISTORI

Oude straatnamen In Paramaribo

 

 

Oude straatnamen In Paramaribo

Bij toeval vond ik op internet een oud, in 1911 verschenen boekje met de titel “Geschiedkundige aantekeningen over Suriname en Paramaribo.”
Schrijver was de heer Fred. Oudschans Dentz, geen onbekende in Suriname. Na een verblijf in Zuid-Afrika, was hij enkele malen gedurende een langere periode werkzaam in Suriname op verschillende plekken. Zelfs op Jagtlust is hij korte tijd aangesteld geweest. Hij had een grote belangstelling voor geschiedkundige feiten en schreef talloze ingezonden brieven, artikelen en bundels.
In dit boekje is een uitgebreid hoofdstuk gewijd aan het ontstaan van de straatnamen in Paramaribo. De namen werden in zeven groepen onderverdeeld.
Namen ontleend aan:
1] leden van het Oranjehuis.
2] vorige gouverneurs.
3] voorname inwoners uit vroegere tijden en geschiedkundige gebeurtenissen.
4] verschillende godsdienstige sekten.
5] beroepen, bedrijven, enz.
6] de natuur.
7] levende personen.
Het zou te ver voeren om alle categorieën /straten aan bod te laten komen, dus daarom hieronder een paar voorbeelden (n.b. in de oude spelling).

Zwartenhovenbrugstraat.
Het Hof van Justitie werd voorheen genoemd het Zwarte Hof, doordien de leden in het zwart gekleed waren. Dit Hof 18 April 1689 opgericht, heette voormaals het Hof van Civiele Justitie. Deze benaming was in tegenstelling met het roode Hof, het Hof van Politie en Crimineele Justitie, ontbonden 12 Juli 1829, waarvan de rechters roode rokken droegen.

Het werd ontbonden en het Crimineele met het Civiele Hof vereenigd. Dit roode Hof hield zitting in het Stadhuis toenmaals op het einde van de Heerenstraat gelegen niet ver van ’t Hospitaal (een particulier huis toebehoord hebbende aan den heer Heijdoorn, waaronder de Wees-, Curateele-en onbeheerde boedelkamer gevestigd was). Nu is ’t de van Sypesteynschool. De brug die leidde over de straat die naar het gebouw voerde, waar dit zwarte Hof vergaderde, werd aldus Zwartenhovenbrug genoemd.

 

Combéstraat,
Is ontleend aan een plantage, nl. Combé, waarvan eigenaar was Nicolaas Combé, een der vele fransche réfugiés zich in Suriname vestigden. Hij was Comijs in dienste van de Societeijt.” In 1669 werd er eene instructie vastgesteld voor degene die gestelt is om de uijt en inkomende schepen te visiteeren” en daartoe de comijs Nicolaas Combé aangewezen.

 

In 1693 zie ik hem als kerkmeester der Hervormde kerk vermeld, tenminste in 1690 doet hij als zoodanig een voorstel aan den Hove, dat besluit dat van ieder van Suriname vertrekkende schipper met zijn schip of bark in plaats van aan de armen, aan hem (Combé) als Kerkmeester zal moeten worden betaald. De armenkas toch was goed voorzien. Ten onrechte noemt dus Teenstia Combé eene aloude Indiaansche naam en H. F. Rikken C. S. S. R. een negernaam, naar een ouden neger, die deze buitengronden bewoonde.

De Malibatrumstraat.
Deze laatste naam is ontleend aan den malibatrum. Deze plant heeft zijn oorsprong aan de kust van Malabar en werd naar Suriname overgebracht. In het Hollandsch wordt het blad, dat naar kruidnagelen riekt, Indiaansen blad genoemd. De vruchten, eirond als erwtjes, zijn zuur en geurig van smaak. Er werd in 1738 een plantage aldus genoemd Malibatrum door den eigenaar Jan Wreesman.”

N.B.
Een verklaring voor de naam Spanhoek (het voormalige Vaillantsplein) is in het boekje je niet te vinden. Het lijkt er op dat de verklaring die ik zelf gaf in mijn FB artikeltje van 10 maart.l. tot nu toe de enige
-Spanhoek was vroeger de plek waar wakamans (straatjongeren) en hoeren zich verzamelden. Een oud woordenboek omschrijft het zo: Spannen (spande, heeft gespand, zwanger maken). Zoals in een aangehaalde tekst: “Hij wenste op een gegeven moment dat hij zo was als dat soort jongens, dat niet diep doordacht over het leven en diens verantwoordelijkheden, dat hij in staat was een beetje gewetenloos te zijn. Hij zou Oema spannen en kijken wat dan zou gebeuren.”
Dat is dus de oplossing. Spanhoek is de plek waar vroeger seks werd bedreven en men zwanger kon worden.

 

[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg

Amelia Earhart geland op Zanderij

[ad_1]

Amelia Earhart geland op Zanderij

 

Op de foto staat Amelia Earhart samen met Fred Noonan, haar navigator, vlak nadat ze op 3 juni 1937 waren geland op vliegveld Zanderij (nu Johan Adolf Pengel Airport). Amelia Earhart werd wereldberoemd toen zij in 1932 als eerste vrouwelijke piloot solo de Atlantisch Oceaan overvloog. In 1935 brak zijn nog een wereldrecord door als eerste persoon solo de Stille Oceaan over te vliegen.

In 1936 begon zij met een vlucht rond de wereld. Het is tijdens deze reis, dat zij vanuit Venezuela vertrok en aankwam in Paramaribo. Ze overnachtte in het Palace Hotel aan het Gouvernementsplein en de volgende ochtend vroeg vloog zij verder.

Helaas heeft ze haar reis rond de wereld nooit volbracht. Op 2 juli 1937 verdween haar vliegtuig tijdens een vlucht boven de Stille Oceaan van Nieuw-Guinea naar Howland Island. Tot op heden is niet bekend wat er is gebeurd.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg