Plantage Ambraribo
Hoe het toeging op de eerste Surinaamse plantages laat zich in sommige gevallen slechts gissen. Zo was er te Para sprake van een plantage Ambraribo, die eigendom was van Ben. Michiels. Deze zou nadien worden toegevoegd aan plantage Onoribo.
De volledige naam van de eigenaar van Ambraribo was Benedictus Michiels en over hem is niet meer bekend dan dat hij in 1733 in Suriname is overleden. We zien nadien de naam Michiels in Suriname weer terugkeren, maar er zijn ook varianten op de naam bekend, zoals Machielse en Michels.
De voornaam Benedictus verwijst naar de heilige Benedictus van Nursia (480-547), de vader van het kloosterleven in de Latijnse Kerk. Hij is vooral bekend vanwege zijn regel gemeenschappelijk alle bezittingen te delen. In 529 stichtte hij zijn eigen gemeenschap die bekend werd als de Abdij van Monte Cassino. De monniken moesten zich er toeleggen op “ora et labora”, waarmee het bidden en de handenarbeid bedoeld wordt. Een van zijn speerpunten was de zorg voor de zieken.
De plantages te Para dateren nog uit de Engelse tijd en het is niet vreemd te veronderstellen dat Benedictus Michiels op Para behalve als planter tevens ook als predikant actief was. Plantage Ambraribo zou na het overlijden van Michels in 1733 worden toegevoegd aan plantage Ornoribo, die oorspronkelijk eigendom was van de Hugenoot Jean Francois de la Lieu en nadien op naam van diens erven zou komen te staan.
De plantage Onoribo komt na de beurskrach van 1772 zoals zoveel plantages op naam van Amsterdamse fondsen en is ten tijde van de Emancipatie in 1863 als houtgrond in bezit van de erven Nobel. Tot de bekende namen die op de plantage werden verstrekt behoren Akkrum, Amelo, Biervliet, Raalte en Rijssen.
Fosten Tori, Geschiedenis, verleden, fosten, oorsprong, gron, roots, rutu, gron, reisAuteur: Nico Eigenhuis
Houtgrond Onoribo aan de Parakreek
Chronologie
1667 – Denton
1699 – suikerplantage ; Jan Francois de la Lieu (inventaris 1699)
1737 – wed. Dane (kaart Lavaux 1737)
1749 – kinderen van Geertruy de la Lieu en Jan Christoffel Welvaart
1752 – houtgrond ; boedel J.C. Welvaart (2/3) ; Nicolaas de Kruijff (1/3)
1793 – erven C. G. Nobel
1821 – erv. P. C. Nobel (almanak 1821)
1843 – erven P. C. Nobel (almanak 1843)
1863 – emancipatie.
1667 – Denton
In de engelse tijd was de Parakreek druk bewoond. Een kaart uit 1667 die wordt bewaard in de John Carter Brown library te Providence geeft de situstie weer. Ene Denton had toen een plantage op de plaats waar nu Onoribo is.
De landmeter Willem Mogge vervaardigde in 1671 de eerste nederlandse kaart van Suriname. De kaart is betrouwbaar, want Mogge is zelf de rivieren opgegaan om metingen te verrichten. Aan de Para waren er minder plantages dan in de engelse tijd, maar Denton woonde er nog steeds. Hij heeft geen sporen nagelaten in de archieven. Mogge noteerde de plantages met een suikermolen in blokletters ; Denton’s plantage staat genoteerd met een geschreven letter, en bezat dus geen molen. Het was vermoedelijk een kleine tabaksgrond.
15 jaar later — volgens de “labadistenkaart” van 1686 – was de gehele Para ontvolkt. Inderdaad heeft de grote indiaanse opstand die in 1678 begon, grote schade toegebracht aan de plantages langs de Para. Zij werden grotendeels verlaten. Ook Denton is vertrokken, en zijn plantage werd door het bos overwoekerd.
detail van de kaart van Mogge, 1671 Denton woonde ter plaatse van Onoribo, of mogelijk op de stroomafwaartse buurplantage Onverdacht..(noord = beneden)
1699 – suikerplantage ; Jan Francois de la Lieu (inventaris 1699)
Jean Francois de la Lieu uit Namen is waarschijnlijk de aanlegger van de plantage. In 1693 trouwde hij met Neeltje le Chey (of le Rinte, of le Quint) :
“… 1693 den 11 januari ondertrout Jan Francois de la Lieu J:M: geboortig van Namen, met Neeltje Leckey wed: van Jan Abramz Dranckier van Leijden, getuijgen ….. Everhard, den 25 januari getrout …”
(trouwregister ger. Kerk)
Het is niet bekend of uit dit huwelijk kinderen zijn geboren. In de doopregisters is daarvan althans geen spoor. In 1699 overleed Neeltje, en in verband met de erfenis werd een boedelbeschrijving opgesteld. Jean en Neeltje waren eigenaar van een huis in de Herenstraat, de plantage Onoribo, en diverse goederen.
Onoribo werd in de inventaris gedetailleerd omschreven ; de plantage was pas opgestart. Zij was 1000 akkers groot, maar slechts een klein gedeelte was in cultuur gebracht. Er waren kostgronden en 24 akkers met suikerriet 1e crop. Er werkten 22 slaven. Er waren twee huizen gebouwd “met tas gedekt”, en het hout voor de suikermolen lag gereed voor de bouw.
Jean Francois de la Lieu hertrouwde in 1700 met Sara Jacoba Bogaard. Uit de doopregisters zijn drie kinderen bekend, alledrie op Onoribo geboren :
Francina (1701-1773) gehuwd 1725 met Dirk de Swier ; daarna gehuwd met Harmanus Groenemey
Geertruy (1703) gehuwd met Jan Christoffel Welvaart.
Johannes (1708-1734) gehuwd 1728 met Johanna Maria Cellerier
en dan is er nog Johanna ; zij staat niet vermeld in de doopregisters, maar is wel degelijk een dochter van Jean Francois en Sara Maria. Zij huwde in 1727 met Adolph Reyntjes en in 1729 met Frederick Kraayvanger.
Op een gegeven moment, wanneer precies is niet bekend, is Jean Francois overleden. Sara Jacoba hertrouwde met Gilles Daanens. Uit dit huwelijk werden 4 kinderen geboren :
De tweeling Francois en Guillaume (1715)
Andries (1718)
Maria (1721)
Onoribo op een anonieme kaart van de Para, augustus 1708. De plantage wordt aangeduid met de naam van de eigenaar : “Jan Francois Lalieu”. (noord = beneden)
1737 – wed. Dane (kaart Lavaux 1737)
De “weduwe Dane” is natuurlijk Sara Jacoba Boogaard, weduwe van Gillis Daenens, en daarvóór weduwe van Jean Francois de la Lieu.
De plantage was inmiddels 2710 akkers groot, en was dus sterk uitgebreid ten opzichte van 1699. In grondoppervlak tenminste. Later zal blijken dat de plantage feitelijk niet erg groot was. Mevr. Daenens was tevens eigenaresse van een grond van 1000 akkers aan de bovenloop van de Cottica. Waarschijnlijk was die grond allang verlaten ; na 1690 werden de vergelegen plantages geleidelijk verlaten, en werden de gemakkelijker bereikbare gronden aan de benedenloop van de rivieren ontgonnen.
In 1749 overleed Sara ; de erfenis ging naar haar kinderen en kleinkinderen uit haar eerste huwelijk; dit waren :
Hermanus en Hendr: Groenemeij
minderjarige kinderen Kraijvanger (zie ook: plantage Twijfelachtig)
kind J: C: Welvaart en
kinderen Jean Lalieu
Zij waren ieder voor 1/5 portie eigenaar van plantage. Ten behoeve van de boedeldeling werd een inventaris van de plantage opgesteld. Onoribo was een kleine suikerplantage met 82 slaven. Het riet werd geperst met een beestenmolen. De taxatie bedroeg F 82.189,60
1749 – kinderen van Geertruy de la Lieu en Jan Christoffel Welvaart
Het bezit van Onoribo loopt verder via Geertruy de la Lieu, gehuwd met Jan Christoffel Welvaart. Geertruy overleed vóór haar moeder Sara Bogaard ; haar kinderen erfden het 1/5 aandeel in de plantage. Die waren nog minderjarig. Hun vader heeft daarna de aandelen van de overige erfgenamen gekocht, want die komen verder niet meer voor in de geschiedenis van Onoribo.
Uit het huwelijk van Gertruij met Jan Christoffer zijn twee kinderen bekend, Johanna Jacoba en Johannes Jacobus Welvaart. (ARA NOT inv. No. 690 f. 280).
Jan Christoffel Welvaart was eigenaar van de koffieplantage Halle in Saxen aan de Wayamoekreek. Deze had hij genoemd naar zijn geboorteplaats in Duitsland.
In 1747 was Gertruy reeds overleden. Jan hertrouwde met Jacoba van Harlingen :
“… 1747 op heeden den 14 julij sijn ten overstaan van de Ed: Agtb: heeren Dirk Guldensteeden raad in den Ed: Hove van Politie en Crimineele Justitie door mij secretaris deeser colonie na behoorlijke ondevraagingh tot den huwelijken staat in en aangeteekent, Jan Christoffel Welvaart weeduwenaar van de Augburgsche confessie geboortigh uijt Hal in Saxen woonachtig aan Perica
en Jacoba van Harlingen wed: van Adriaan Rupsina Johannes Zoon van de gereformeerde religie geboortigh van Paramaribo aldaar woonagtig geadsisteerd met haar broeder den Ed: Agtb: heer Anthonij Jacobus van Harlingen en zijn Ed: huijsvrouw mevrouw Johanna Dieulefit.
Actum Paramaribo dato utsupra. Dirk Guldensteeden / my praesent E: Comans Scherpingh 1747…”
De doopregisters uit die tijd ontbreken, en de kinderen uit het huwelijk zijn daarom moeilijk na te gaan.
Jan’s overlijden staat niet vermeld in de kerkeboeken ; hij is vermoedelijk in 1751 gestorven, want in dat jaar werd zijn plantages Ornamibo en Halle in Saxen ten behoeve van de erfenis geinventariseerd. Jacoba van Harlingen overleed in 1763 en werd op Onoribo begraven :
“…1763-januari 24 Debet Boedel Jacoba van Harlingen — A doogravers Emolum: voor ’t bekentmaken van zijn dood f 9,- / A kerkegeregtigh: voor ’t begraven van haar zelfs op de plantagie Onoribo in Para door N: ….. f 29,- …”
1752 – houtgrond ; boedel J.C. Welvaart (2/3) ; Nicolaas de Kruijff (1/3)
In 1757 huwde Nicolaas de Kruijff met Johanna Jacoba Welvaart, dochter van wijlen J.C. Welvaart. Via zijn huwelijk werd De Kruijff voor 1/3 mede-eigenaar.
“… 1757 op heden den 10 junij zijn ten overstaan van de Ed: Achtb: heeren Willem Hendrik van Steenberch en Johan Godlieb Felbinger raden in den Ed: Hove van Politie & Crimineele Justitie deser colonie Suriname & & na behoorlijke gedane afvraginge door mij ondergeschreevene eerste geswoore clercq der voorsz: colonie tot den huwelijken staat in en aangeteekend Nicolaas de Kruijff jongman oud 27 jaaren en eenige maanden van de Roomse religie geboortig te Cuijlenburgh en woonagtig alhier aan Paramaribo geadsisteerd met Johanna Jacoba van Harlingen weduwe Welvaart
en Johanna Jacoba Welvaart weduwe Martinus de Bruijn van de gereformeerde religie geboortig in Para en woonagtig alhier aan Paramaribo geadsisteerd met den Ed: Achtb: heer Jacobus van Daalen…”
De doopregisters 1730 – 1770 zijn verloren gegaan, en van kinderen uit het huwelijk is niets bekend. Het huwelijk heeft 22 jaar geduurd. Het echtpaar woonde afwisselend op Onoribo en in hun huis aan de Gravenstraat, vier huizen westelijk van de plaats waar nu de DSB-bank staat. (huurwaardelijst 1772).
Nicolaas de Kruijff overleed in 1779 en werd begraven in de Nieuwe Oranje tuin te Paramaribo. :
“… 1779-september 10 Debet Boedel Nicolaas de Kruijff — Aan kerkegeregtigheid voor ’t begraven van hem zelfs in de N: O: T: door desselfs weeduwe f 41,15 …”
In 1782 werd er een grafzerk op het graf geplaatst. Die is thans niet meer in de begraafplaats aanwezig.
Onoribo was vanaf 1752 omgezet in een houtgrond. Daar is een eigenaardig verhaal aan verbonden, dat te lezen is in een warrand van 1761. Het verhaal is als volgt :
De oude suikerplantage leverde allang geen winst meer op. Welvaart was in 1751 overleden, en de beheerders van de boedel wilden de zaak sluiten en “enige slaven” (het zal wel de hele actieve slavenmacht zijn geweest) overbrengen naar de koffieplantage Halle in Saxen aan de Wayamoekreek. Maar de slaven, geboren en getogen in Onoribo, keerden na verloop van tijd zelfstandig naar Onoribo terug. Bidden en smeken hielp niet, zij bleven op Onoribo. Uit arren moede besloten de beheerders om Onoribo dan maar in bedrijf te laten, maar niet meer als suikergrond. Men begon met houtexploitatie.
In 1761 was de boedel J.C. Welvaart voor 2/3 eigenaar van de plantage. De boedel werd geadministreerd door Nicolaas de Kruijff , die bovendien zelf voor 1/3 mede-eigenaar was; In feite bestuurde hij dus de gehele plantage. In 1761 deed hij het verzoek om een extra areaal van 1000 akkers voor houtexploitatie, hetgeen hem werd toegestaan.
In october 1770 maakte gouverneur Nepveu een rondreis door Para, en deed daarbij ook Onoribo aan, waar hij overnachtte :
“… Saturdag den 20 October 1770
Om 5 uuren is Zijn WelEdele Gestrenge van gemelde plantage Overtoom na de plantage Onoribo van N. De Kruijff vertrokken, om aldaar nagtrust te houden.
Sondag den 21 October 1770
’s Morgens om 9 uuren is Zijn WelEdele Gestrenge van de plantage Onoribo, na bezigtiging van eenige begonne Cacao planterij, vertrokken, om zig aan Paramaribo te begeeven …”
1793 – erven C. G. Nobel
Onoribo was een houtgrond. De directeur was Gerrit Haydts. De administratie was in handen van J. F. Andree en Zoon.
De erfgenamen van Constantijn Gerhard Nobel waren eigenaar van de houtgrond Onoribo, de koffieplantages Courtvlugt en Cuylenburg aan de Cottica, en deeleigenaar van de grote suikerplantage Zoelen aan de Surinamerivier. Een ander familielid, Pieter Constantijn Nobel (1748-1788), was eigenaar van het plantagecomplex Rust en Werk / Lust tot Rust / Einde Rust, aan de beneden-Commewijne. Mogelijk waren Constantijn en Pieter broers van elkaar.
Al hun plantages werden beheerd door de grote administrateur J. F. Andree, die het bewind voerde over 35 plantages. Andree nam zijn werk serieus ; zo voorzag hij “dat door een aanhoudende bewerking de landen uijtmakende de plantage Onoribo allenijskens van houtwaaren wierden ontbloot”, en vroeg in 1794 tijdig nieuwe grond aan. Overigens was houtgrond Onoribo de kleinste en minst productieve plantage van de groep, maar werd vermoedelijk aangehouden om de houtbehoefte van de overige plantages te dekken.
Op de plantage werd bouwhout geproduceerd, in de voor die tijd gebruikelijke afmetingen “alle soorten van timmerhout : vierkant hout, planken, cingles, sparren & palisaden”.
Transport was bij het werk de bepalende factor. Het hout werd over het algemeen met handkracht uitgesleept. Hoe verder van de kreek, des te duurder het uitslepen van het hout. Slavenarbeid is zeker niet gratis, de indirecte kosten telden wel degelijk door.
Het bewerken van het hout geschiedde bij de boom, zodat er minder transport nodig was. De keuze van de bomen was afgestemd op de verwerkingsmethode. Grote hardhoutbomen waren niet erg interessant, veel te zwaar om te bewerken. Liever zocht men wat kleinere maten, die gemakkelijker op een zaagbok te plaatsen waren, of werden gekwijld. Zachthout zoals wana was gemakkelijker te bewerken, grote maten waren daar geen probleem.
De houtplantages hadden geduchte concurrentie van de bosnegerbevolking, de feitelijke eigenaars van de bovenloop der rivieren. Dezen behoefden zich niet tot één concessie te beperken, en velden uitsluitend hout in de nabijheid der rivier. Daardoor konden zij goedkoper leveren.
houtkap
singelproductie
Omstreeks 1831 bezocht M.D. Teenstra de plantage om gegevens te verzamelen voor zijn boek “de landbouw in de kolonie Suriname”. Op Onoribo woonden en werkten toen 88 slaven. In zijn boek beschrijft hij het werk op de houtgronden :
“….. Nadat men eenen boom met eenen AKSE of bijl heeft doen vellen (dit wordt ook dikwijls door vuur verricht, ten gevolge waarvan men denzelven met wortel en tak uitroeit, en de boom hol zijnde, geheel verbrandt, zoodat men in dat geval genoodzaakt is, eenen anderen te zoeken) – nadat dan een boom op deze of gene wijze gevallen is, wordt hij vierkant gekapt ( de gewone taks is voor éénen Neger vier boomstammen per week), uit welken boom men vervolgens ter zelfde plaats, waar hij gegroeid en gevallen is, planken zaagt.
Men vindt niet zelden boomstammen met 2 en 3 voeten kant, en 25 tot 50 voeten voeten lang, uit welke eene grote hoeveelheid 1 en 1 1/2 duims planken gesneden wordt. De gewone taks is, dat twee Negers 18 planken à 30 voeten lengte (bij anderen 500 voeten) per week zagen moeten. Deze planken worden vervolgens door Negermeiden op hare hoofden (waarop de negers alles dragen, waarmee men het ook belasten mag), met eene ongeloofelijke kracht en moeite, door het dichte bosch huiswaarts getorscht, waarvan de gevallen boom niet zelden meer dan 2 uren verwijderd ligt, doende, niettegenstaande dezen afstand en de moeijelijkheid van den weg, gemeenlijk twee zulke togten op een dag. Thans geeft men voor taks aan de negers op de houtgronden in Boven-Para : 25 tot 35 voeten te kanten voor éénen Neger per dag, zijnde balken van 7 a 8 duim kant, bij welke taksen men natuurlijkerwijze de hardheid van het hout in aanmerking neemt, bijvoorbeeld: Bruin- en Groenhart en dergelijk hout van 8, 9, en 10 duimen kant 25, en minder hard hout tot de lengte van 35 voeten. –
Twee negers moeten per week 240 vierkante voeten planken zagen, breede planken wel eens wat meer ; echter is de gemiddelde taks 12 planken van 20 voeten lang en 12 duimen breed. (Rijnlandse maat) ……..”
houtbewerking op plantage Rust en Werk in 1850 (Huygens)
De houtproducten van de plantages werden vervolgens met ponten of vletboten naar de stad gebracht, en aldaar op de houtmarkt verkocht :
“… M.A. KEIJSER zal Vrijdag op Vendue verkoopen, voor rekening (van) den Houtgrond Onoribo: Een Pontslading Wane en Kopie Planken, en eenige mille Bolletrie Cingels…”. (De Surinaamse Courant 30-02-1833)
1821 – erv. P. C. Nobel (almanak 1821)
De almanakken vanaf 1821 noemen de erfgenamen van Pieter Constantijn Nobel als eigenaar van Onoribo (en niet de erfgenamen van Constantijn Gerard Nobel). Pieter was tevens de eigenaar van Rust en Werk geweest. Toch was Onoribo niet Pieter’s volledig eigendom, want in 1863 ten tijde van de emancipatie blijkt dat Onoribo weliswaar eigendom was van de familie Nobel, maar met een heel andere verdeling als Rust-en-Werk. De erven van Pieter Nobel bezaten dus slechts een aandeel van Onoribo, terwijl Rust-en-Werk hun volledig eigendom was.
De directeur van de plantage was J. H. Franke. De administratie werd gevoerd door J. G. Teltingh.
1843 – erven P. C. Nobel (almanak 1843)
C.F. Pardo was de directeur. De administratie werd gevoerd door J. Zaal en N.J.C. Baars. De plantage was inmiddels 3000 akkers groot. Ook de overige plantages waren nog in het bezit van de familie.
1863 – emancipatie.
In 1863 werden 85 slaven vrijverklaard. Zij ontvingen de bijna allemaal de namen van Nederlandse dorpen als familienaam :
Akkrum ; Amelo ; Balken ; Biervliet ; Bolsward ; Brielle ; Diepe ; Gemert ; Hakbijl ; Joure ; Kuijk ; Ommen ; Raalte ; en Rijssen
De eigenaren waren de erven Nobel. Door steeds verdere ver-erving was dit een groot aantal mensen, die geen van allen in Suriname woonden en er waarschijnlijk ook nooit geweest waren. Voor de slaven van Onoribo ontvingen zij F300,- per slaaf, ofwel F25.500,-. Verder ontvingen zij ook geld voor Rust-en-Werk (F69.300,-), en Lust-tot-Rust en Einde-Rust (F34.200,-). In totaal F129.000,-. De Nederlandse staat bekostigde de uitkering. Het cultuurstelsel in Nederlands-Indie leverde dermate grote winsten op, dat hiermee de plantage-eigenaren in Suriname zonder enige moeite konden worden uitbetaald.
Na de emancipatie werd het bedrijf Rust-en-Werk voortgezet ; maar de houtgrond Onoribo werd afgestoten ; zonder slaven was deze voor de eigenaren waardeloos geworden. Voor een klein bedrag konden de ex-slaven de grond aankopen. Voor hun had deze grond — waar zij geboren en getogen waren — juist veel waarde.
vanaf circa 1870 – familie Ommen
De familie Ommen bestond in 1863 uit 7 familieleden, te weten :
de broers en zusters Salome (1813, slavennaam “Christina”), Joseph (1828, “Louis”), en Petronella (1821, “Clasina”),
en verder de vier kinderen van Petronella : Eduard (1851, “Eduard”), Willem (1854, “Willem”), Jacobus (1858, “Jacobus”), en Agnes (1861 “Agnes”).
Binnen de familie Ommen is het bekend gebleven, dat “7 broers” gezamenlijk de plantages Onoribo en Onverdacht hebben aangekocht. Dat gebeurde niet lang na de afschaffing van de slavernij. Onverdacht bevatte bauxietvoorkomens, en werd in de twintigste eeuw verkocht aan de Billinton maatschappij. Onoribo is nog steeds in het bezit van de familie.