Een toevluchtoord voor planters
Een toevluchtoord voor planters
Begin 19e eeuw vestigden zich rond Nieuw-Rotterdam, de voorganger van Nieuw-Nickerie, planters van elders in West-Indië. Niet alleen zagen ze er nieuwe kansen in o.a. de teelt van katoen, ook werd het ze elders in de regio te heet onder de voeten.
In 1808 viel Suriname onder het tussenbestuur van de Britten, waardoor het Britse verbod op de internationale slavenhandel ook in Suriname van toepassing werd. In diezelfde periode was er veel onrust in de gekoloniseerde gebieden elders in de regio waardoor het aantrekkelijk werd voor de daar actieve planters om zich in Suriname te vestigen. Bekende namen uit die tijd zijn o.a. Desse, Cameron, McLeod en Wright.
Een directe aanleiding om zich vanuit Guyana in Suriname te vestigen vormde voor de Britten de Demerara-opstand van 1823. Na de opstand op Martinique in 1822 werd in 1823 in Suriname een Frans schip aangehouden met daarop honderden gesmokkelde slaven met als bestemming Suriname.
De nieuwe planters gaven zo hun eigen invulling ten aanzien van het verbod op de slavenhandel en het gemengd Brits-Nederland gerechtshof had de handen vol aan de nieuwkomers. Er werd vanwege hun discutabele financiële handelen ook een controleur aangesteld genaamd John Bent.
Nadat in 1826 op Barbads de opstand onder leiding van Bussa had plaatsgevonden, en er ook vandaar als dan niet legaal slaven naar Suriname werden overgebracht werd aan planters in de verplichting opgelegd een administratie te voeren van de samenstelling en herkomst van hun slavenmacht.
Plantage Paradise
Auteur: Nico Eigenhuis