Simeon Glunder granman van de Aluku’s

 

Simeon Glunder officieel beëdigd en geïnstalleerd. De installatie heeft op maandag 9 oktober plaatsgevonden op het presidentieel paleis.

Simeon Glunder werd maandag beëdigd als granman van de Aluku’s in Suriname na door zijn volk te zijn gekozen. Volgens Franklin Jabini, die deze informatie deelt, zijn de Aluku’s bekend om Fort Buku en hun grote leider, de vrijheidsstrijder Boni. Het nieuwe grootopperhoofd van deze marrongemeenschap aanvaardt zijn ambt in het 230ste sterfjaar van zijn grote voorganger Boni.

Jabini maakt duidelijk dat – anders dan de andere marronstammen – de Aluku’s geen vrede met de Surinaamse koloniale overheid hebben gesloten. “Zij voerden een bittere strijd tegen de koloniale overheid. Omdat het koloniale leger geen weerstand kon bieden, werden er Afro-Surinamers ingezet tegen hen, waaronder het bekende korps zwarte jagers, de Redi-Musu.”

“De Aluku’s van Suriname stonden aanvankelijk onder een hoofdkapitein, omdat de overheid geen nieuwe grootopperhoofden wilde erkennen”

Tijdens de zware strijd moest een deel van de Aluku’s uitwijken naar de Franse kant, waar zij nog steeds wonen. “Zij hebben daar een eigen traditioneel gezag dat door de Franse overheid is erkend.” Het andere deel bleef wonen in Suriname en vestigde zich meer in het zuiden. De gemeenschap van Suriname stond aanvankelijk onder een hoofdkapitein, omdat de overheid, aldus Jabini, geen nieuwe grootopperhoofden wilde erkennen naast de bestaande vier: Matawai, Ndyuka, Paamaka en Saamaka.

Echter, Glunder is een grootopperhoofd. Hij behoort tot de Jacobi lo en is geboren en getogen in het dorp Cottica aan de Lawa. Het stamhoofd heeft voorheen gewerkt voor de Medische Zending als polikliniek hulp.

Simeon Glunder heeft in het verleden gewerkt voor onder meer de Medische Zending en heeft op diverse manieren zijn bijdrage geleverd in het dorp Cottica aan de Lawarivier. “Zijn houding en handelingen zijn een voorbeeld voor anderen en hebben een positieve impact op het welzijn van het volk, in het bijzonder op dat van de dorpelingen en de marroncultuur”

Glunder heeft het hoogste gezag over zijn volk en is tevens geestelijk leider. Hij vormt samen met de kapiteins en basya van alle lo uit de Gaan-lo het traditionele gezag van de Aluku’s.

“De granman en het college van kapiteins en basya zijn bij de uitoefening van hun gezag over hun volk in principe niet onderworpen aan het nationale gezag”

 

 

 

Simeon Glunder

 

 

 

Bedloo

Bedloo

De naam Bedloo is in Suriname verbonden aan onder andere plantage Nieuw Timotibo. De Bedloo’s toonden zich voorstander van het inzetten van ‘’Redi musu” tegen de Boni-marrons. Hun bekendste marron-jager werd Quassie , die van het Kwasibita, die beloond werd voor zijn trouw aan de blanken.

Guillaum –Willem- Bedloo senior behoorde tot de groep Franse Hugenoten die met gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijck naar Suriname kwam. Zijn plantage Nieuw-Timotibo was een suikerplantage aan de Perica. Hij was raadsheer van het Hof van Civiele justitie, en burgerkapitein van de divisie Cottica en Perica. In 1727 leidde hij een expeditie tegen de marrons in het Cottica-gebied. Hierna leidde hij in 1730 een grote expeditie tegen de Saramacca-marrons, maar hij was vanwege hun slimme guerilla-tactiek niet in staat enig succes te boeken. Willem Bedloo senior overleed in 1738 :

De Bedloo ’s waren de eigenaars van de tot slaaf gemaakte Quassie van Nieuw-Timotibo. Quassie (1692-1787) onderscheidde zich al spoedig als lukuman en kenner van de talen van Karaïben en Arowakken. Hij bezat bovendien een enorme kennis van kruiden en populariseerde het Quassie-bitter of kwasibita, een koortswerend middel. Na de grote expeditie van Willem Bedloo senior in 1730 ontving Quassie een gouden borstplaat met de inscriptie Quassie, trouw aan de blanken.

Guillaum Bedloo’s zoon Willem Bedloo junior (1734-1785) liet gouverneur Mauricius Quassie inschakelen om marrons te achterhalen en zou later gouverneur Nepveu adviseren om het corps te formeren van “Redi musu”. In 1755 werd Quassie gemanumitteerd voor door hem gevoerde onderhandelingen met marrons. Na zijn vrijlating vestigde Quassie zich op de plantage Capoerica, de buurplantage van Nieuw-Timotibo. De plantage werd in 1768 en 1771 aangevallen door de Boni-marrons, die vermoedelijk Quassie wilden elimineren. De aanslagen mislukten omdat beide keren Quassie afwezig was.

Een zus van Willem Bedloo junior met de naam Johanna Catharina Bedloo zou met de Zweed Carl Gustaf Dahlberg trouwen, die als militair naar Suriname kwam, en het er schopte tot onder-luitenant in 1748. Zij was als ‘weduwe Brouwer” in het bezit van de plantages Brouwers-haven en Carlsburg. In 1753 werd Dahlberg verkozen tot raad van Politie en Criminele Justitie.

Dahlberg bezocht in 1754 zijn geboorteland Zweden waarbij hij het kwasibita meebracht dat hij onder de aandacht bracht van Carolus Blom, die er op promoveerde. Carl Linnaeus gaf het kwasibita de Latijnse naam Quassia amara. Ten tijde van de komst van militair Stedman naar Suriname in 1772 was Dahlberg in zeer goede doen. In 1781 overleed hij, en werd begraven in de Oranjetuin.

 

  Auteur: Nico Eigenhuis