Dessé en de Chinezen
Dessé en de Chinezen
De van Guadeloupe afkomstige planter Anthony Dessé vestigde zich in 1823 in Suriname te Nieuw-Rotterdam, Nickerie. Hij zou zich ten tijde van de emancipatie bezig houden met de inzet van Chinese contractanten.
Anthony Desse (1807-1868) was in Suriname als administrateur actief, en samen met Wilson eigenaar van de katoenplantages Good Intent, Union, Leasowes, Clyde en Oxford. Ze kenden beide medio 19e eeuw een samenwerking met Bixby, die als Amerikaans consul fungeerde. Dessé was naast militair ook ouderling bij de hervormde gemeente. Zijn levenspartner was zijn huisbediende Frederika Rosette Dessé (1810-1853), met wie hij meerdere kinderen had.
Dessé ontwikkelde zich tot een machtig planter en zou eigenaar worden van de plantages Sarah, Paradise en in 1864 van Catharina Sophia. Voor de toenmalige gouvernementsplantage Catharina Sophia was in 1853 een kleine groep van 18 Chinezen van Java aangetrokken, en vanaf 1858 zouden aanvullend zo’n 2000 Chinezen van Macao worden aangetrokken.
Na de komst van deze Chinezen ontstond discussie over hun inzet, waarna door gouverneur Schimpf werd besloten om de met hen afgesproken voorwaarden niet bindend te verklaren.
Hierna zou Dessé besluiten een groep van ca 100 man aan te trekken voor plantage Paradise. Ook zou hij hierna in 1864 een groep van 90 Chinezen te Catharina Sophia plaatsen. De op Paradise en elders in de regio ingezette Chinezen zouden zich er opstandig tonen. Het feit dat ze eenzelfde behandeling als de tot slaaf gemaakten kenden leidde naast marronage van de Chinezen ook tot een aantal gevallen van zelfmoord, met de gedachte dat ze nadien in China zouden herrijzen.
Omdat de Duitser Von Wois te Saramacca in 1853 geen toestemming kreeg Duitse kolonisten te werven, en Kappler vergeefs in 1857 verzocht om voor Albina Javanen in te mogen zetten zou Dessé aanbieden om met ze samen te werken. Voor wat Albina betreft leidde dit tot de komst van een aantal Chinese contractanten.
Von Wois overspeelde in 1857 zijn hand door het gouvernement te vragen om in plaats van Albina te kiezen voor Saramacca als nieuwe vestigingsplaats voor de Chinezen. Op zijn plantage Hamburg te Saramacca zou nadien in 1869 vanuit Brits-Guyana slechts één Chinees komen te werken, te weten Tong-Wa.
Het aantrekken van de Chinezen van Macoa zou hierna stilvallen, al kwam aan het aantrekken van de Chinezen voor Suriname geen einde. Ze konden na de Emancipatie vanaf 1866 op bestelling worden aangetrokken via de Surinaamse immigratiemaatschappij bij de Surinaamse bank.