Auteur: Nico Eigenhuis
Fostenallemaal
Auteur: Nico Eigenhuis
De Hangers
Er zijn van een drietal onbekende Surinaamse ‘mulattinnen’ in Engeland hangers gemaakt met hun portretten. De hangers zijn mogelijk te relateren aan een gezelschap waarmee Eliza Underwood rond 1856 naar Schotland afreisde.
Eliza Underwood (1806-1873) was te Demerara geboren onder de naam Eliza Miller. Ze was de erfgename van Henry Iles Underwood die in 1818 in zijn erfenis een aanzienlijk geldbedrag naliet aan de bij hem inwonende 12-jarige Eliza Miller die zich dan al vijf jaar Eliza Underwood noemt. Ze reisde in de jaren daarna regelmatig naar Suriname waar ze contacten had met Suriname’s grootste slaveneigenaar, Hugh Wright (1809-1877), en diens neef J. Douglas.



Hugh Wright kwam rond het jaar 1836 uit Demerara (Brits Guyana) naar Suriname met zijn oom Hugh McLeod. In 1847 trouwde Hugh Wright met zijn nicht, McLeod’s dochter Frances. Samen kregen ze drie kinderen, hoewel hij voornamelijk in Suriname woonde en slechts af en toe een bezoek bracht aan Frances in Edinburgh. Zowel hij als zijn neef J. Douglas hadden kinderen met slavinnen.
De slavinnen en kinderen van Wright en Douglas waren afkomstig van Plantage Nieuw Acconoribo (Matapica). Zowel de slavinnen als hun kinderen zouden rond 1856 worden gemanumitteerd. Hun namen zouden later worden omgezet naar Wright en Douglas. Hiernaast werd gelijktijdig ook een slavin van T. Gray gemanumitteerd.
Maria Louise Underwood zou als de gouvernante van de grote planters Hugh Wright en James Douglas hierna met een klein gezelschap naar Schotland afreizen. Onder hen waren waarschijnlijk drie dames, Carolina Josephina Uchlein (Carolina) de vrouw met wie Wright meerdere kinderen had-, Elisabeth Gray (Elisa)-die eerder ‘eigendom’ was van T. Gray- en Margaret Ann Douglas (Marguerite) de dochter van Douglas.
Auteur: Nico Eigenhuis
Santa Barbara
De verlaten suikerplantage Santa Barbara is gelegen aan de Surinamerivier. De plantage kent een uitgebreid waterstelsel, waardoor het overeenkomsten kent met het tegenovergelegen Waterland.
De eerste eigenaar van Santa Barbara was Jan Doncker, die van 1673 tot 1679 gouverneur van Curaçao was, alwaar ook een suikerplantage Santa Barbara te vinden was. Doncker was de man die op Curaçao de teelt van limoen introduceerde en was de schoonzoon van Matthias Beck die daar van 1656 tot 1668 gouverneur was.
In 1721 komt de plantage in handen van Daniel en Jan Varlet uit Amsterdam. Hun familie kwam eind 16 eeuw van Keulen naar Amsterdam waar ze een woning kochten die eerder in het bezit was van Kiliaen van Rensselaer, een van de eerste bewindvoerders van de WIC.
Eind 18e eeuw komt de plantage in handen van Daniel Gerard van der Burgh (1755-1824), een zoon van Anne Alette Varlet. Van der Burgh was Heer van Kronenburg en Loenen en lid van de provinciale staten van Utrecht. Het kwam hierna in handen van de Utrechtse familie van der Upwich, en de archieven kwamen in handen van de familie Coenen van ’s Gravensloot. Bekende familienamen van plantage Santa Barbara ten tijde van de emancipatie in 1863 zijn Blijd, Krolis, Liesdek en Uiterloo .
Na de emancipatie ging Santa Barbara over op contractarbeid en werd er cacao en bananen geproduceerd. Op deze plantage werd in die tijd ook Aji Ramlali Jhagroe tewerkgesteld die werd geportretteerd door filmer Ramdjan Abdoelrahman in zijn documentaire The last Kantraki.
De krullotenziekte in de cacao betekende het nodige voor de productie van de plantage, waardoor de plantage uiteindelijk buiten gebruik werd gesteld.
Auteur: Nico Eigenhuis
Auteur: Nico Eigenhuis
Struycken
Voordat de Weyne-weg in Marowijne die naam kreeg stond deze bekend als het Struycken-pad. Die naam was ontleend aan de voormalige Districtscommissaris Struycken de Roysancour, die er begin 20ste eeuw actief was. Die beoogde zelfs een trambaan ter plaatse.
Cornelis A.J. Struycken de Roysancour was in Suriname aangesteld als administrateur van financiën. Hiernaast was hij als Districtscommissaris actief in het district Marowijne, en was mede- auteur van het in 1912 verschenen boek “Het Balata-vraagstuk in Suriname”.

Hij werkte o.a. samen met Justus Wilhelm Gonggrijp (1885-1974) die van 1910-1923 hoofd Bureau Boswezen in Suriname was, die op zijn beurt samenwerkte met de Zwitserse professor Stahel, de directeur van de Cultuurtuin
Struycken nam in 1912 de plaats over van H.D. Benjamins bij De Balata Compagnie Suriname. Hij voorzag de terugloop in de Balata-industrie en ging mee in de gedachte dat ook te Marowijne er een overgang gemaakt zou moeten worden richting het ontwikkelen van de landbouw en houtwinning. . Hiernaast zou hij zich met de Amerikanen in 1917 bezig houden met de mogelijkheden tot Bauxietwinning in Suriname.
Voor de route van wat later de Weyne-weg zou worden maakte hij gebruik van de vluchtroute van Franse déportés, de gevluchte gestraften. Die kwamen nogal eens in Marowijne en zorgden daar voor de nodige onrust. Een lied dat daaraan herinnert is Koele Koele, poite na libase (ren, ren, er zijn gestraften aan de rivierkant).
Struycken was de man die in 1909 het eenzijdige livrettenstelsel zou invoeren voor het vervoer in de regio, dat zou leiden tot de stakingen onder aanvoering van Amakti. Zijn gedachte om in 1914 een trambaan aan te leggen sloot aan bij de eerdere aanleg van de ‘goudlijn’.
Struycken de Roysancour overleed in 1934 in Brussel.
Auteur: Nico Eigenhuis
Van der Voet
Hij vestigde in Suriname een handelsmaatschappij tegenover het Waaggebouw en vond er een evenknie in H.J. de Vries, de vader van kunstenaar Erwin de Vries. Zijn handelsmaatschappij A. van der Voet was in Paramaribo zeer bekend.

Arnoldus van der Voet (1890-1974) werd in Rotterdam geboren. Hij trouwde in 1923 te Paramaribo met Eleonore Visser, met wie hij de zoon Arnoldus Rene (1932-2015) kreeg. Partner in zijn bedrijf was sinds 1930 de Bataafse Overzee Export Mij.
In zijn winkel waren vele producten te verkrijgen, zoals verfproducten, schoenen en sigaretten. Tot de nostalgische producten die er verkrijgbaar waren behoren o.a. Swift’s butter en Scott’s Emulsie.
In de jaren dertig zouden Van der Voet en de Vries zitting nemen in de commissie die de verkoop van gedistilleerde dranken reguleerde. In 1948 was hij net als de in Suriname actieve Curaçaose handelsmaatschappij vertegenwoordiger van de firma Bols.
In 1953 zouden Van der Voet en H.J. de Vries dreigbrieven ontvangen voor hun steun aan kandidaat I. de Vries.
Auteur: Nico Eigenhuis
Toriman
In 1927 verscheen het boek ‘Aan de grenzen van Cayenne’ onder het pseudoniem Toriman. Het betrof een werk van pastoor Abbenhuis, die namens de missie in Suriname actief was.
Frater Richard Abbenhuis ‘frater Fulgentius’ (1897-1982) behoorde tot de Fraters van Tilburg en kwam in 1923 als onderwijzer naar Suriname. Hij gaf les en wijdde zich aan de bestudering van de Surinaamse geschiedenis. In 1920 stelde Abbenhuis een eerste boek samen: Misgebeden en gezangen ten dienste der schoolkinderen van Suriname.
Onder de naam Toriman kwam Abbenhuis in 1927 met zijn eerste jeugdboek: Aan de grenzen van Cayenne, een reisverslag in missionarissenstijl. In hetzelfde jaar volgde Een Sterke Man (over Petrus Donders). Hij verzamelde verhalen en informatie over winti, resulterend in het schoolboekje Jan Zonder Vrees in Suriname (1931) dat hij publiceerde onder de naam W. van Ass.
Verschillende geschiedenisboekjes verschenen van zijn hand waaronder Arowakken in Suriname (1939). Ook schreef hij De Eerbiedwaardige Dienaar Gods Petrus Donders (1944) en Harry Voss, een Surinaamse held (1950). Hij bemoeide zich ook met de Surinaamse politiek en vakbeweging, en was actief in verschillende maatschappelijke organisaties.
Toen Abbenhuis is 1934 op verlof in Nederland was gaf hij dr Van der Sleen te kennen naar aanleiding van een aantal onzinnige beweringen over de situatie in Suriname ‘dat het dergelijke blanken zijn, met hun superioriteitswaan, die door hun ontactvol optreden oorzaak zijn van een minder goede verstandhouding tussen verschillende rassen’.
Op de afbeelding de RK-kerk te Albina

[ad_2]
Auteur: Nico Eigenhuis 
Fragment uit In Memoriam Bisschop R.E.C. Doth
In 1902 werd de eerste Surinamer, R.E.C.Doth, als predikant geordend, de eerste Surinaamse bisschop in 1963.
[embedyt] https://www.youtube.com/watch?v=Qq_JomOj3TQ[/embedyt]
R.E.C. Doth e.a., Kondre sa jere (het land zal het horen) – 200 jaar zending onder de bosnegers van Suriname. Zeist, z.j.
Luitenant Weyne
Wie de foto’s van de aanleg van de Luitenant Weyne-weg bekijkt ziet weinig vrolijke gezichten. Hij zette voor de weg van Moengo Tapoe naar Albina onder andere gedetineerden in.
Weyne (1891-1927) was voor hij in Suriname als Districtscommissaris te Marowijne werd aangesteld actief in Oost Indië. Behalve van gestraften werd door hem bij het aanleggen van de weg ook een twintigtal militairen ingezet om de weg te realiseren. De route van zijn weg was eerder al verkozen door luitenant Strucken.
De weg was een voorloper van de Oost-West verbinding.. Het gaf een eerste invulling aan de plannen van gouverneur Van Heemstra die in Suriname inzette op het aanleggen van een goede infrastructuur in het land. Bedoeling was na het inzakken van de balata- en goudwinning de landbouw in het district tot ontwikkeling te brengen.
Na de opening van de weg door de gouverneur in 1926 liet professor Stahel bij Albina een koffieproeftuin aanleggen die werd gerund door dr D..S. Fernandes (die later Dirkshoop runde). Deze zou later worden overgenomen door de Britten Barclay en Isac die in 1922 te Galibi een beloftevolle cocosplantage waren gestart. Vanuit Albina startte Chin A Loi nadien een autodienst op de Weyneweg.
Ter gelegenheid van de opening van de weg werd Weyne benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Zijn gezondheid liet toen reeds te wensen over doordat hij in Suriname malaria had opgelopen. Hij overleed een jaar later op slechts 36 jarige leeftijd te Magelang, Oost Indië, en liet een vrouw en vijf kinderen achter.
Ter nagedachtenis is aan de weg te Albina een gedenksteen voor Weyne geplaatst.
Auteur: Nico Eigenhuis
La Mulâtresse Solitude
Niet alleen in Suriname speelden vrouwen een belangrijke rol in de strijd tegen de slavernij. Ook elders in de regio was dat het geval. Een belangrijk voorbeeld hiervan was de mulattin Solitude te Guadeloupe.
La Mulâtresse Solitude (1772 – 1802) werd geboren als kind van een Afrikaanse slavin en een bemanningslid van een slavenschip.. Ze maakte op Guadeloupe de afschaffing van de slavernij mee in 1794 en werd hierna lid van de Marron- gemeenschap Moudongue Sanga in Guadeloupe die onder leiding stond van Louis Delgrès.
Nadat Napoleon Bonaparte in 1802 besloot de slavernij in de Franse koloniën opnieuw in te voeren nam Louis Delgrès de strijdbijl op en aan zijn zijde vocht Solitude voor de vrijheid. De groep besloot in een wanhoopspoging de Fransen te verrassen door ze in een val te lokken en zichzelf samen met hen op te blazen met buskruit.
Solitude overleefde de strijd en werd hierna gevangen gezet. Omdat ze zwanger was ten tijde van haar gevangenschap werd ze niet direct ter dood gebracht, maar werd hiermee gewacht na de bevalling.
Auteur: Nico Eigenhuis