[rank_math_breadcrumb]


Terug naar vorige pagina

De Oude HoopTe Para was er niet alleen sprake van een plantage de Nieuwe Hoop,…

[ad_1] De Oude Hoop

Te Para was er niet alleen sprake van een plantage de Nieuwe Hoop, maar ook van plantage de Oude Hoop. De eigenaar was een Andriessen en de historie ervan brengt ons terug naar de dagen van Van Sommelsdijk.

Van Sommelsdijk bracht na zijn aanstelling als gouverneur in 1683 vele Hugenoten er toe om zich in Suriname te vestigen. In het jaar 1687 kwam in overleg met hem Jan Loret met zijn echtgenote en slavenmacht over van het eiland Curaçao om zich bij deze nieuwe groep planters te voegen. Nadat Loret in Suriname kwam te overlijden zou zijn weduwe Maria Janse in 1694 opnieuw in het huwelijk treden, en wel met Clement Andriesz (Andriessen) met wie ze ook kinderen kreeg.

Genoemde Andriessen was bepaald niet de eerste en ook niet de laatste met die naam die in Suriname actief was. Waarschijnlijk was de eerste schipper Jan Andriessen die in 1669 Suriname aandeed en in 1705 was er het huwelijk van Andries Andriessen van Emden uit Oost-Friesland met Elizabeth Loursen uit Picardië.

Govaert Andriesse Hovaerdig -zoiets als stoutmoedig- van plantage de Oude Hoop komen we in 1732 tegen als bij hem door Hans Pieter Wittinger een aantal indiaanse slaven wordt aangebracht. Het roept de vraag op hoe het kan dat jaren na het strategische huwelijk van Van Sommelsdijk met zijn Surinaamse Pocahontas er ten tijde van Andriessen en Wittinger nog sprake was van tot slaaf gemaakte inheemsen.

Hans Pieter Wittinger trouwde in Suriname rond 1725 met Johanna Bucham. Ze was de dochter van de in 1733 overleden Jan Bucham senior, een Schot die er op zijn plantage van oudsher inheemse slaven op na hield. Wittinger ontwikkelde zich in Suriname tot handelaar in “rode slaven” en zou in 1728 worden beboet omdat hij ze zonder permissie verkocht. Het stond hem niet in de weg om nadien expedities op zoek naar ‘rode marrons’ te organiseren en in 1729 kreeg hij zelfs een pas voor een speurtocht bij de Oronoque.

De praktijken van Wittinger doen vermoeden dat er voor de inheemsen sprake was van afzonderlijke vredesovereenkomsten en verschillende behandeling van de diverse groeperingen. Een praktijk van verdeel en heers die nadien ook werd toegepast bij de verschillende groepen marrons.

[ad_2]

 

 

 
Terug naar vorige pagina