Seute
Bij aanvang van WO2 werden in Suriname degenen met een Duits paspoort met hun gezinnen geïnterneerd. Dit leverde soms schrijnende situaties op, zoals in het geval van de familie Seute. Karl August Freiderich Robert Seute (1885-1956) uit het Duitse Eberfeld zou als militair in 1909 in dienst treden van het Nederlandse leger, waarvoor hij 24 jaar actief was.
Auteur: Nico Eigenhuis
Postscriptum
De Surinaamse echtgenote van Karl Seute was Ada Marie Brand Flu, geboren op 16 september 1893 te Paramaribo. Zij en haar kinderen hadden de Nederlandse nationaliteit en Seute zelf was statenloos, alhoewel hij officieel als Nederlandse onderdaan beschouwd werd. Als hij zijn Duitse nationaliteit niet had opgegeven, had hij immers in 1909 niet in Nederlandse krijgsdienst kunnen treden.
Hij verliet het K.N.I.L. in 1935 met pensioen als sergeant en ging onmiddellijk over in een Gouvernements-betrekking als opzichter aan de wegwerken van Coronie, waar hij tot aan zijn arrestatie in zijn functie bleef. De redenen voor zijn internering van 1940 t/m 1946 bleven hem altijd volstrekt onbekend.
Ook zijn Surinaamse vrouw was in 1940 enige tijd geïnterneerd enkel om het feit dat ze getrouwd was met een man die in Duitsland geboren was.
——————————————
Meteen na de Duitse inval in Nederland worden in Suriname ongeveer 160 Duitsersgevangengezet. Ook enkele anderen worden vastgezet waarvan met vermoedt dat ze staatsgevaarlijk zijn. In 1939 waren de vestigingsplaatsen voor de kampen al uitgezocht.
In Suriname komt het kamp in het klooster Copieweg. Kamp Copieweg was een voormalig klooster in Suriname, waar gedurende de Tweede Wereldoorlog Duitsers en andere ‘staatsgevaarlijke personen’ werden opgesloten in barakken.
Zelfs Duitse Joden die gevlucht waren, kwamen in het interneringskamp terecht. Het kamp ligt zo’n twintig kilometer van de hoofdstad Paramaribo.
Kamp Copieweg (Suriname)
‘Voor onze ouders was de internering niet prettig, maar wij kinderen hadden een heerlijke tijd. We konden uren spelen tussen de bomen, en vlinders vangen. Het was een paradijsje. Onze ouders hadden heel veel tijd voor ons. De Surinaamse bewakers waren erg aardig. We mochten ook schrijven met de familie in Duitsland.
Ik schreef mijn zusje dat er jonge poesjes waren geboren.’ Gerhard Frey, als Duits kind geïnterneerd in Kamp Copieweg
Het Surinaamse Kamp Copieweg was van oorsprong een rooms-katholiek klooster met een internaat voor Javaanse meisjes. Aanvankelijk worden alleen de mannen in Kamp Copieweg ondergebracht.
Veertien gevangenen delen één kamer, maar er is elektriciteit en de watervoorziening is goed. In de herfst van 1940 wordt begonnen met de bouw van twaalf barakken als familiekamp achter het kloostergebouw.
In juni 1941 is het kamp klaar en worden de vrouwen en kinderen naar Copieweg gebracht. De kinderen gaan naar school in een oude koeienstal. Het kamp is omheind met een prikkeldraadversperring, die na een eerste ontsnappingspoging eind september 1941 wordt verdubbeld. Toen zijn ook vier wachttorens gebouwd.
Er woonden 23 gezinnen in de barakken.
Scharfenberg
Scharfenberg was een van de vijftien Duitsers aan boord van de Goslar. De bemanning bestond verder uit 49 Chinezen. Zij kwamen in opstand kort nadat het schip op 5 september 1939 voor anker ging in de Suriname-rivier. Een langdurig verblijf in de tropen zagen zij niet zitten.
De overlevering wil dat zij bijstand kregen van hulp-machinist Scharfenberg, die kennelijk hoopte op een terugkeer naar het land dat hij later zo angstvallig zou mijden. “Ik wil dit incident verder uitzoeken”, aldus zijn zoon. “Was het slechts gebrek aan loyaliteit of een sterke wens om zich aan te sluiten bij de Duitse troepen. Of beide.”
De Chinese muiters mochten na ingrijpen van de Surinaamse politie en een kort verblijf in Fort Zeelandia met een Italiaanse schip vertrekken. Dat gold niet voor Scharfenberg, die met de anderen terechtkwam in het kamp Copieweg. Daar ondernam hij aan de zijde van Anton Boyksen, stuurman van de Goslar, twee keer een ontsnappingspoging.
In 1941 baanden ze zich, samen met de Duitse planter Schubert, gedurende bijna twee weken een weg door het Surinaamse oerwoud. Tot aan de grensrivier Marowijne, die ze op 7 september bereikten. Aan de overzijde lonkte Frans Guyana, waar op dat moment nog een Duitsgezinde Vichy-regering zetelde.
Maar dat beloofde land zouden ze niet bereiken. Een groepje marrons sloot de vluchters in en bracht ze terug naar af. Op hun hoofd stond een premie van 50 gulden. “Het was een bijzonder avontuur”, zou Boyksen later zeggen over de 150 kilometer lange ontsnapping.
Het jaar daarop probeerden hij en Scharfenberg, dit keer samen met drie kornuiten, opnieuw de benen te nemen. Weer vergeefs.