Van Donko's tot Guides Van: Silvia W. de Groot
AFRIKAANSE RECRUTEN IN HET SURINAAMSE LEGER 1840-1886
De Ashantehene stond toe dat er recruten geworven werden in en om Kumasi door een aldaar gestationeerde werfagent en verplichtte zich zelf binnen een jaar 1000 recruten te leveren à raison van tweeëneenhalf ons goud per recruut, uit te betalen in geweren. De recruten, slaven uit de gebieden om en ten noorden van Kumasi, waar de Ashantis gewoon waren slaven vandaan te halen, werden van hun meesters vrijgekocht en kregen een bewijs van vrijheid. Gewoonlijk werd het bedrag, te betalen aan hun meester, afgehouden van hun soldatensoldij.
Behalve de verlening van vrijheid werd een aantal andere toezeggingen gedaan: na het verlopen van het contract (aanvankelijk zes jaar met mogelijkheid van verlenging, later voor onbepaalde tijd) werden de soldaten als zij dat wensten naar de Goudkust teruggebracht; zij kregen een pensioen uitgekeerd; zij zouden in de dienst behandeld en betaald worden als Europese soldaten en niet als autochtonen.
De werving in Kumasi, de residentie van de Ashantehene en standplaats van de wervingsagent, verliep stroef. De Ashantehene bracht niet het afgesproken aantal slaven aan en de wervingsagent had grote moeite zelf aankopen te doen. De stemming tussen de koning, de agent, de ambtenaren aan de kust en de regering in Nederland was slecht. De recruten die wèl geworven werden, vond men van slechte kwaliteit, te oud, te klein, ongezond.
Territoriale machtsstrijd tussen Nederlanders en Engelsen en interne stammenoorlogen lieten de werving ook niet vlotter verlopen. Niettemin: tussen 1837 en 1842, het jaar waarin de recrutering werd stopgezet, zijn er ruim 2000 recruten vervoerd. In 1856 werd de recrutering weer hervat en tussen dat jaar en 1872 (toen Nederland zijn bezittingen aan de kust van Guinee aan Engeland overdeed) wierf men 800 zogezegde "vrije lieden".
Hoe kwam men aan de recruten?
Het aantal vrije lieden dat zich aanbood bleef beperkt. In de periode tussen 1856 en 1872, toen men in principe geen slaven meer aankocht, waren dat er in die 16 jaar zoals gezegd maar zo'n 800. In de jaren 1831 tot 1842 ging het wel degelijk om slaven. Dit waren veelal krijgsgevangenen (men verkocht in het algemeen geen eigen stamgenoten), mannen die als pandeling, ter afbetaling van een schuld, in slavernij waren geraakt, slaven, verkocht door stamhoofden die niet aan hun verplichtingen aan de koning van Ashanti konden voldoen of slaven die in het noorden van wat nu Ghana heet waren geroofd, voornamelijk door slavenhandelaren.
Deze slaven, Donko's genaamd, kwamen uit verschillende stammen en werden op slavenmarkten in en om Kumasi, of aan de kust verkocht. Het gebied waar de slaven vandaag kwamen, ten noorden van Kumasi, in de boven-Volta, bestond uit een aantal kleine stammen, die geregeld met elkaar in oorlog waren en raids uitvoerden om goederen en slaven te veroveren. Kumasi, maar vooral Salaga waren markten waar slaven verkocht of verruild werden. Sommige van die gebieden waren schatplichtig aan Ashanti, zoals Dagomba en Mamprussi.
Als handelaren, rondtrekkend in die gebieden traden veelal Mossi's en Haussa's op. Hoewel de uit het noorden komende slaven in Kumasi Donko's werden genoemd, kende men ze ook onder de naam "Grunshi" - a blanket term for the stateless or near stateless peoples on both sides of what is now the Ghana/Burkina Faso Border, between Dagomba / Mamprussi and Mossi. [* Marion Johnson,'The slaves of Salaga', jounal of African History 27 (1986) p. 341-62.]
De Donko's maakten het hoofdbestanddeel uit van de geworven recruten. Ook de werfagent in Kumasi kocht hen op van slaveneigenaren en -handelaren. Voorzover ik heb kunnen nagaan, werden de meeste voor Suriname bestemde recruten tussen januari en mei 1840 aangeworven. Zij bleven tussen 5 en 36 dagen in het werfdepot voor ze in groepen naar de kust werden vervoerd.
Op 11 maart 1840 maakt de werfagent Huydecooper de rekening op over de recruut die in Elmina onder stamboeknummer 1764 de naam Liefhebber krijgt: De kapitein Kommandant van het Depot verzoekt authorisatie tot het in ontvangst nemen ... eener Somma van vijf gulden vijftig cents, voortvloeyende uit de betaling der Manumissie van een aangenomen Recruit no 1764 op het stamboek:
Gekocht tegen f 115.50
Wezenlijke kosten f 110.00
Blijft over f 5.50
Het fiat voor de rekening wordt in Elmina afgegeven." [* Nederlandse Bezittingen ter kuste van Guinee no. 1042]
In het "Generaal overzicht" van "hetgeen betrekking heeft tot de Werving van Afrikanen en van de verkregen resultaten" (dat wil zeggen in Indonesië) worden de totale kosten per recruut in een missie van 16 juli 1832 geschat op f 407.20 inclusief het transport van Elmina naar Java. [* Ministerie van Koloniën na 1850 no. 49. ]
Voor een Europese recruut werd het bedrag op f 420.- geschat. Het transport van de Afrikaanse recruten naar Java werd verzorgd door de Rotterdamse rederij Hoboken.
|