Het straffen van Slaven
Het Straffen van Slaven
Over slaven die gestraft werden is veel geschreven en de gruwelijke excessen als wurging, ophanging, levend verbranden, het spiesen zijn menigeen wel bekend, maar wat was de norm eigenlijk voor de ‘tucht der slaven’ in Suriname.
Gezagvoerders van plantages en gronden mochten:
slaven onthouden van sterke drank of melasse, voor maximaal 14 aaneengesloten dagen
slaven ketenen aan een lichte ketting (‘boei’) tijdens dag of nacht voor maximaal 14 dagen
slaven opsluiten gedurende maximaal 14 dagen tijdens de nacht of overdag
zweepslagen uitdelen aan:
mannen, maximaal 25 slagen
vrouwen, maximaal 15 slagen
jongens (14-15jr.) 15 slagen
meisjes (14-15 jr.) 10 slagen
jongeren onder de 14 jaar –
de gezagvoerders mogen toezien op ‘vaderlijke tucht’
Zwangere vrouwen mochten in geen geval met zweepslagen of een kettingboei worden gestraft.
Eigenaren en administrateuren hadden meer bevoegdheid tot het opleggen van zwaardere straffen, zoals:
het verbannen of verplaatsen van slaven naar een andere plantage of grond
het verdubbelen van de straffen die de gezagvoerders mocht uitvoeren, tenzij de eigenaar of administrateur op de plantage zelf woonde, dan was de strafhoogte van de gezagvoerder de norm.
Indien de eigenaren of administrateuren van mening waren dat er een zwaardere straf moest worden toegepast dan zij bevoegd waren, konden zij een verzoek in te dienen bij de Procureur Generaal (of de landdrost als het Nickerie betrof). Er werd dan een onderzoek ingesteld naar de zaak. Als de straf werd goedgekeurd moest de Procureur-Generaal of de landdrost of een Burger-Officier bij de ten uitvoering aanwezig zijn.
Blank-officieren hadden geen bevoegdheid tot het opleggen van straffen. Indien de gezagvoerder niet aanwezig was mocht hij hoogsten overgaan tot een preventieve opsluiting.
Gezagvoerders werden door het gouvernement verplicht gesteld nauwkeurig een strafregister bij te houden waarin de opgelegde en uitgevoerde straffen vermeld werden. Deze moesten zij dan in de maandverslagen van de plantage verwerken ter einde het gouvernement ervan in te lichten. Hielden zij zich niet aan de strafregisters dan konden zij rekenen op een boete van fl. 10 to fl. 50.
Slaven die wegliepen en gepakt werden konden rekening op 30 tot 40 zweepslagen op het piket van justitie of enkele maanden dwangarbeid met of zonder kettingboei. Het kwam ook voor dat een slaaf die herhaaldelijk wegliep een been afgezet werd, een oor of neus afgesneden of de achillespees doorgesneden werd.
De maximale straf die slaven werd opgelegd was de doodstraf. Dit kon door ophanging zijn, levend verbranding of marteling tot de dood er vrij zeker op volgde. Soms wilde men nog wel eens het hoofd afzetten en het op een spies zetten om andere slaven af te schrikken.
Het levend ophangen aan een vleeshaak tot de dood erop volgde is ook voorgekomen.
Slaveneigenaren kregen regelmatig een boete en of gevangenisstraf opgelegd, omdat zij de regels van het gouvernement, m.b.t. de tucht der slaven ondanks enkele berispingen niet naleefden. De straffen stonden overigens in geen enkel opzicht gelijk aan de straffen die aan de slaven werd opgelegd, maar het is interessant om te zien dat enkele slaven hun recht ook hebben behaald.
Zo werd Alexander MacDonald, oa. eigenaar van plantage Bellevue (Coronie) door het college van kleine zaken veroordeeld tot een geldboete van fl. 500 en een gevangenisstraf van één maand, wegens het overmatig straffen van zijn slaaf Agnus.
Op 27 december 1860 werd de eigenaar Alexander Elder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen, omdat hij het minderjarig slavenmeisje Anna disproportioneel had gestraft.
Alexander Elder – verkoop plantage Concordia 1862. bron: kranten.kb.nl (Foto 4)
John Chandler, eigenaar van de plantage La Champagne had zijn slavin Johanna meerdere malen geslagen met een karwats waaraan hij een tamarinderoede bevestigd had. Gezien dit werktuig niet conform het reglement was toegestaan, werd Chandler veroordeeld tot acht dagen gevangenisstraf.
T.M. Naar is veroordeeld tot één maand gevangenisstraf daar hij een oude slavin Charlotte herhaaldelijk met zijn hand en leren riem heeft geslagen en verwaarloosd.
Dan is er het geval van de eigenaar en bevelhebber van plantage de Vrede (Boven Cottica en Perica), Frederich Theodor Rudolph Brusch, die buiten de grenzen van zijn eigen plantage opdracht heeft gegeven op zijn weggelopen slaven Andries en Abraham te schieten. Beide slaven vonden hierdoor de dood.
Het openbaar ministerie had tien jaar gevangenisstraf geëist tegen Brusch, maar het gerechtshof veroordeelde de beklaagde tot één jaar celstraf. De veroordeelde heeft nog gepoogd een gratieverzoek in te dienen op 20 juni 1859, maar die is van de hand gewezen. Brusch is uiteindelijk de kolonie uitgevlucht en werd nooit meer gezien.