Belfon Aboikoni
Er zijn zes marron-gemeenschappen, gaan-lo of nási, in Suriname en Frans-Guyana: Ndyuka of Okanisi (Aukaners), Saamaka of Saramakaners, Pamaka of Paramakaners, Matawai, Aluku of Boni en Kwinti. Aan het hoofd van elk van deze zes gaan-lo staat een granman.
Hij is “staats”hoofd, geestelijk leider, het gezicht en de stem van zijn volk. De granman vormt samen met lanti (een college van kapiteins en basja’s van alle lo uit dezelfde Gaan-lo), het bestuur van een Marron etnische gemeenschap. Samen oefenen zij het traditionele gezag uit over het volk.
Een kabiteni (kabiten, indien als titel gebruikt) is de leider van een lo, een dorp of leefgemeenschap. Een basia is de assistent van de kabiteni. De granman en lanti worden bij de uitvoering van hun taak bijgestaan door de zogenoemde Bendi-a se man, een afvaardiging van het volk, als adviesraad. De samenstelling van de bedi-a se man, kan steeds wisselend zijn. Er kunnen kabiteni en basia worden aangesteld als hedikabiteni ( hoofdkapitein) en hedibasia (hoofdbasja).
De hedikabiteni coördineert de werkzaamheden van de andere kabiteni uit dezelfde Gaan-lo in een regio, terwijl de hedibasia die van de andere basia in zijn dorp. Het college van kapiteins en basja’s wordt soms ook aangeduid met het aantal lo waaruit de gaan-lo bestaat. De Ndyuka bijvoorbeeld spreken, ondanks dat zij uit veertien lo bestaat, van Den Tuwalufu, de Twaalf-Lo. Omdat bij de formatie van de Nási of Gaan-lo aan het eind van de eerste helft van de 18e eeuw (1758-1759) er maar twaalf lo waren die zich geformeerd hebben tot het Ndyuka of Okanisi gemeenschap, met één gemeenschappelijke leider, de granman.
Later voegden er zich nog twee andere lo bij. In principe is de granman en het college van kapiteins en basja’s, bij de uitoefening van hun gezag over hun volk niet onderworpen aan het nationale gezag, een precaire verhouding die op de proef wordt gesteld bij grensoverstijgende kwesties.
Over alle zaken die een Marron etnische gemeenschap aangaan, heeft de granman en het college van kapiteins en basja’s beslissingsbevoegdheid. Voor ernstige misdrijven als moord en doodslag worden de autoriteiten in Paramaribo ingeschakeld. De bijzondere status van de granman komt onder meer tot uitdrukking in de zeer uitgebreide rituelen wanneer hij overlijdt.
Belfon Aboikoni werd rond 1940 geboren. In oktober 2005 volgde hij de twee jaar eerder overleden Songo Aboikoni op als granman van de Saramaccaners. Aboikoni was Nederland goedgezind en had in zijn residentie portretten van Nederlandse vorstinnen hangen.
Zijn benoeming tot granman was tot stand gebracht door de regering, wat tegen de traditie was van de Saramaccaanse gemeenschap.
De benoeming leidde daarom tot onenigheid en ontaarde in maart 2006 in zijn ontvoering gedurende enkele dagen door eigen familieleden. Hierna bleef Aboikoni enige tijd in Paramaribo, ook toen de overstromingen van mei 2006 zijn woongebied troffen. Als reactie liet hij toen weten dat hij zijn volk het beste vanuit de hoofdstad kon verdedigen. Tijdens zijn granmanschap vonniste het Inter-Amerikaans Hof voordelig in het proces over de grondenrechten van de Saramaccaners (2007).
Later, zoals na zijn dood, werd hij geroemd voor de rol die hij had gehad in het Samaaka-vonnis.
Het vonnis betekende voor Aboikoni vervolgens dat het grondenrechtenvraagstuk een belangrijke stempel zou gaan drukken op zijn regeerperiode. Hij maakte zich sindsdien sterk voor de uitvoering ervan door de regering. Andere doelen waarvoor hij ijverde, waren onder meer de elektrificatie van binnenlandse dorpen en voor een weg tussen de dorpen Atjoni naar Asidonhopo.
Aboikoni leed aan suikerziekte en werd tijdens zijn regeerperiode meerdere keren opgenomen in het ziekenhuis. In 2014 was hij al geruime tijd ziek, toen hij op 24 juni overleed. Aboikoni is 74 jaar oud geworden.
Hij werd in 2018 opgevolgd door Albert Aboikoni.