Koortsbestrijding
Koortsbestrijding
Na de afschaffing van de slavernij leefde eind 19e eeuw in Suriname het idee dat de nieuw geworven contractanten op de plantages tewerk zouden worden gesteld en de goudwinning het domein zou zijn van de geëmancipeerden. De goudkoorts liet zich echter niet zo eenvoudig bedwingen.
Tot de eersten die hun heil zochten in de goudwinning behoorden de “Boeroes” Reenbertus Aloisius Tammenga (zoon van Hendrik) en Jan van Brussel, die zich aan de Saramacca gedurende een korte periode stortten op de goudwinning. Na de eerste goldrush kwam er iets meer regie.
De krantenberichten geven eind 19e eeuw een beeld van de levendige discussies die liepen rond de goudwinning te Saramacca en in het Boven-Suriname gebied. Zo werd er bepleit een telefoonverbinding naar Berg en Dal te realiseren en flink te investeren in de bereikbaarheid van de goudvelden (later zou gouverneur Lely de Lawaspoorlijn aanleggen). Ook werd er gediscussieerd over de eigendomsrechten van lang verlaten plantages.
Over het zoeken naar goud door Hindustaanse en Javaanse contractanten werd gezien het instorten van de landbouwmarkten wisselend gedacht. Er werd hierbij een voorbeeld genomen aan Brits-Guyana waar een verbod bestond dat slecht werd gehandhaafd.
Ook werd gesproken over het al dan niet wenselijk zijn van de inzet van de “hooger bedoelde” vrije immigranten en hun kinderen, en het al dan niet geschikt zijn van nieuwkomers voor dit werk. Tevens werd een verband gelegd met de plannen voor het telen van tabak in de goudwinningsgebieden en het anticiperen op de toekomstige ontsluiting van deze gebieden.
Door alle discussies over regels, interpretatie, toepassing en handhaving lijkt een krantenbericht uit 1898 op een krantenbericht uit 2018.