De mensen van Vossenburg en Wayampibo

De mensen van Vossenburg en Wayampibo

← Terug

 

Het is voor het eerst dat een geschiedenisboek over Suriname een belangrijke publieksprijs wint. Eind oktober won Roelof van Gelder de Libris Geschiedenisprijs 2019 voor zijn indrukwekkende biografie Dichter in de jungle van Gabriel Stedman. Deze Schots-Nederlandse officier schreef in 1796 het boek Narrative of a five years’ expedition against the revolted negroes of Suriname, een standaardwerk en ook een internationaal succes van de geschiedenis van slavernij in de Nederlandse kolonie Suriname.

 

Een paar dagen nadat de Libris Geschiedenisprijs 2019 bekend werd, kwam in het nieuws dat de Surinaamse slavenregisters over de periode 1830 tot de afschaffing van de slavernij in 1863 nu volledig online zijn te raadplegen via de nationale archieven van Nederland en Suriname.

 

Tegelijkertijd verscheen ook een nieuw boek over die Surinaamse slavernijgeschiedenis, De mensen van Vossenburg en Wayampibo – twee Surinaamse plantages in de slaventijd, geschreven door Bert Koene. Wie in het onlineregister uitkomt op een voorouder die slaaf was op de suikerplantage Vossenburg aan de rechteroever stroomopwaarts van de Commewijnerivier, kan dit ook controleren met dit boek in de hand. Aan het eind is het overzicht opgenomen van de vrijverklaarde slaven van Vossenburg op 1 juli 1863 – met achternaam, voornaam en slavennaam. Enkele bekende familienamen: Heerenveen, Oosterwolde, Sparrendam en Zaandam. Er is echter nog meer dat de moeite waard is van deze publicatie.

Bert Koene geeft een indringend beeld van het leven op Vossenburg, tegen de achtergrond van de sociale, economische en politieke omstandigheden in Suriname en vooral ook in Nederland. Dat beeld begint vanaf de Arnhemse regentenzoon Gerard de Vree in 1705 in Paramaribo trouwt met de weduwe Emilia Broen, wiens echtgenote eigenaar was van Vossenburg. Vanaf de eerste dag waarop de suikerplantage onder zijn beheer kwam, hield De Vree een gedetailleerd journaalboek bij van alle inkomsten en uitgaven. Ook de slavenmacht op de plantage, bestaande uit 39 mannen, 27 vrouwen, 12 jongens en 14 meisjes, werd als geldwaarde weergegeven, bijvoorbeeld in een taxatierapport van 1705, dat De Vree liet opmaken om een aandeelhouder uit de schoonfamilie uit te kopen. In 1713 zag De Vree zijn bezittingen opeens verdubbelen. Uit een testamentaire beschikking van wijlen de heer Daniël Mildert waren hem goederen ter waarde van ruim 100.000 gulden toegevallen: de plantages Wayampibo en Onverwagt, ook aan de rechteroever van de Commewijnerivier en een flink eind stroomopwaarts verwijderd van Vossenburg. Deze plantages had Gerard te danken aan het huwelijk met Abigael van Sandick, een dame die uit Wijk bij Duurstede kwam, nadat zijn eerste vrouw Emilia Broen tijdens een bevalling met het kind overleed.

De journaalboeken en andere bijzonderheden die De Vree heel secuur bijhield van vooral Vossenburg en Wayampibo, geven ook een goed beeld van gebeurtenissen binnen de slavenmacht, van technische en infrastructurele ontwikkelingen van de suikerproductie, de export naar handelsfirma’s in Amsterdam en van de goederen die daar ingekocht moesten worden voor verscheping naar Suriname om Vossenburg draaiende te houden – zie bijlage II achter in het boek, ‘Jaarlijkse leveranties aan Vossenburg’. Die lijst is indrukwekkend. Ondanks een eigen woning in Paramaribo woonde het echtpaar De Vree-Broen en later De Vree-Sandick permanent op Vossenburg – Gerard was eigenaar, administrateur en directeur tegelijk. Hij overleed in december 1726, nauwelijks 48 jaar oud.

De slavenmacht op Vossenburg en Wayampibo werd ook na de dood van De Vree, nauwkeurig bijgehouden door de regentenfamilie Brantsen uit Arnhem, die eigenaar werd van de plantages en ze in bezit hield tot aan de afschaffing van de slavernij in 1863. Deze familie gaf leiding vanuit Nederland, via gemachtigden in Paramaribo – aangestelde plantagedirecteuren en administrateurs – en handelsagenten in Amsterdam. Niemand van de familie had enige affiniteit of interesse voor wat er daadwerkelijk in Suriname gebeurde. Men keek alleen naar de inkomsten en uitgaven.

Na het overlijden van De Vree werd in februari 1927 een overzicht gemaakt van de slavenpopulatie. Zonder geldwaarde maar wel met ‘naam’ en ‘bijzonderheden’. Jan Piet – officier met een zeer been; Laplander – slecht en onbekwaam; Keti (Cathy) – huisslaaf enz. Eind 1744 werken 84 mannen op Vossenburg, van wie twee officieren, vier timmernegers, negen suikerkokers, drie kuipers en de rest staat de boek als gewone werkers. Tien jaar voor de afschaffing van de slavernij is weer zo’n overzicht te vinden in het boek met slavennaam, functie en bijzonderheden. Ik val op drie timmermannen, Charles, Christoffel en Bertrand. Ze zijn mulat – geboren uit een blanke meester een een (huis)slavin – en zijn suikerkoker. Slaaf Philip is ook timmerman en suikerkoker, maar hij is ‘ter genezing in Paramaribo bij dr. Landré. Zelfs spelende kinderen en twee zuigelingen staan in het overzicht met naam vermeld.

Dit boek van Bert Koene is niet de eerste publicatie over de plantage Vossenburg. Al in 1987 verscheen een uitgebreide studie van professor Humphrey Lamur over de suikerproductie en de ontwikkelingen binnen de slavenpopulatie op Vossenburg. Lamur bestudeerde Vossenburg vanuit een bedrijfsmatig financieel-economisch perspectief. Nu brengt Koene Vossenburg tot leven aan de hand van familiearchieven met interessant materiaal over de Surinaamse bezittingen. Bijvoorbeeld het archief van de familie Brantsen dat opgeslagen is in het archief van de provincie Gelderland in Arnhem. Koene, geen historicus maar een gepromoveerd natuurkundige die vervroegd met pensioen ging, stuitte op dit archief tijdens onderzoek voor zijn biografie Schijngestalten, de levens van diplomaat en rokkenjager Gerard Brantsen (1735-1809), zijn eerste boek.

Dat hij nu na jaren van bestudering van het Suriname-archief van de familie Brantsen en van de familie De Vree dat deels opgeslagen is in het Internationaal Instituut voor Sociale geschiedenis, met deze publicatie komt is een geweldige prestatie. Maar door de gedetailleerde beschrijving van familie-ontwikkelingen in Nederland, raak ik soms het spoor bijster van wie waar en op welk moment een bepaalde rol vervult. Ik heb mij al lezend maar vastgeklampt aan de hoofdpersoon Gerard de Vree voor de ‘kennismaking’ met Vossenburg. Een schematisch weergeven stamboom van de belangrijkste hoofdrolspelers aan het begin van het boek had als leidraad zeer geholpen, hoe zeer de auteur ook zijn best heeft gedaan om als verteller de lezer te vragen iets even vast te houden omdat nu eerst iets anders komt dat nodig is te weten, om daarna door te kunnen gaan met het verhaal.

Op het eind van zijn voorwoord breekt de auteur een lans voor het gebruik van het woord ‘slaaf’ – hij hanteert dit in zijn boek – omdat hij ‘tot slaaf gemaakte’ niet passend vindt. ‘Tot slaaf gemaakten waren alleen de mensen die uit Afrika naar Suriname werden aangevoerd. Hun op Surinaamse plantages geboren nakomelingen, die mettertijd het grootste deel van de zwarte bevolking uitmaakten, waren met de status van slaaf ter wereld gekomen. Het is verkeerd om het verschil tussen tot slaaf gemaakten en als slaaf geborenen te verdoezelen. Men doet de mensen uit de eerste groep daarmee onrecht. Voor hen was het leven op de plantages nog zwaarder dan voor wie er was geboren en opgegroeid.’

 

  Auteur: Nico Eigenhuis