Desertie van contractanten

Desertie van contractanten

← Terug

[ad_1]
Desertie van contractanten
Nog voor de afschaffing van de slavernij had Suriname al met contractarbeiders te maken. En eveneens met desertie door die arbeiders. Het was dan ook niet zonder reden dat bijgaande advertentie, waarin wachters tegen deserteurs gezocht werden, geplaatst werd. In dit geval betrof het Chinese contractarbeiders. Deze waren op verzoek van de planters, al voor de afschaffing van de slavernij, naar Suriname gekomen, maar eenmaal daar aangeland, weigerden de planters deze arbeiders te betalen. Door een maatregel van de Gouverneur werd dit gesanctioneerd en werden de mannen gedwongen zonder loon aan het werk te gaan. Voor velen was dit een reden om te deserteren. Bij gebrek aan weglopersdorpen lag het voor de hand toevlucht te zoeken in het nabij gelegen Berbice (later Brits Guyana). Dat deze desertie een groot probleem opleverde bewees wel het feit dat weer enkele jaren later een snelle jachtboot werd aangeschaft om het ontvluchten over water tegen te gaan.
Ook toen de slavernij eenmaal was afgeschaft en aan contractanten een loon werd uitbetaald ontvluchtten arbeiders geregeld de plantages. Dit had te maken met de hoge arbeids-eisen en de strenge wetten waaraan contractanten onderworpen waren. Op hen was de “Poenale Sanctie” van toepassing. Dit hield in dat voor contractbreuk geen burgerrechtelijke, maar strafrechtelijke bepalingen van kracht waren. Een strafrecht waaronder nog steeds lijfstraffen, zoals kromboei en rottingslagen, een plek hadden. Een plantage-eigenaar kon aldus arbeiders die onder contract stonden zwaar straffen. De basis voor die straf kon van alles zijn, zoals luiheid, belediging of weglopen van de plantage. Later moest de planter de arbeiders ter bestraffing bij justitie melden. In de loop van de tijd werden de bevoegdheden van de planters dus ingeperkt. De omvang van de desertie lijkt niet gering. In de registers van het Nationaal Archief zijn de namen van 620 weggelopen contractarbeiders te vinden, maar waarschijnlijk ligt dit aantal veel, hoger, want kortdurende ongeoorloofde afwezigheid werd wel bestraft, maar lang niet altijd gemeld door een planter. Zeker niet in de periode dat de planter zelf mocht straffen. Het knellende juk van de contractarbeid en de omvang van de desertie blijkt ook uit de talrijke grote en kleine plantage-opstanden. En waarschijnlijk zijn de veel zelfmoorden onder de contractarbeiders ook in de hand gewerkt door de slechte arbeidssituatie. In het begin van de twintigste eeuw was desertie nog steeds een groot probleem. In 1914 nog werden in Nickerie 20 beambten extra aangesteld om desertie naar het buurland tegen te gaan.
Het aantal klachten tegen gecontracteerde arbeiders bedroeg in 1909, 1910 en 1911 respectievelijk 10.5, 16 en 16.6 procent van het totale aantal.
In de jaren daarna verflauwde de aandacht voor desertie langzamerhand. Van overheidswege werden deserteurs die langer dan één jaar op vrije voeten bleven, vrijgesteld van straf. Zo zag men vaak dat een contractarbeider na vier jaar arbeid deserteerde, tussentijds allerlei karweitjes deed zonder gepakt te worden, en dan na het vijfde jaar als vrij man weer openlijk aan de slag ging. Het gebeurde zelfs dat deserteurs op de vlucht, werk vonden bij de overheid, bijvoorbeeld in de bosbouw.
Uiteindelijk werd de poenale sanctie pas in 1948 officieel afgeschaft, maar al vanaf rond 1930 werden geen nieuwe arbeidscontracten met poenale sanctie afgesloten.

Jacob van der Burg.


[ad_2]
Plantage Jaglust
  Auteur: Jacob van der Burg