[ad_1]
Zinvol of foute stunt?
Foute boeken in museum: ‘Bezoekers mogen zelf oordeel geven’
Het Huis van het boek in Den Haag opent expositie over boeken die tegenwoordig vragen oproepen.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
Wiki sranan
[ad_1]
Zinvol of foute stunt?
Foute boeken in museum: ‘Bezoekers mogen zelf oordeel geven’
Het Huis van het boek in Den Haag opent expositie over boeken die tegenwoordig vragen oproepen.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
Oude straatnamen In Paramaribo
Bij toeval vond ik op internet een oud, in 1911 verschenen boekje met de titel “Geschiedkundige aantekeningen over Suriname en Paramaribo.”
Schrijver was de heer Fred. Oudschans Dentz, geen onbekende in Suriname. Na een verblijf in Zuid-Afrika, was hij enkele malen gedurende een langere periode werkzaam in Suriname op verschillende plekken. Zelfs op Jagtlust is hij korte tijd aangesteld geweest. Hij had een grote belangstelling voor geschiedkundige feiten en schreef talloze ingezonden brieven, artikelen en bundels.
In dit boekje is een uitgebreid hoofdstuk gewijd aan het ontstaan van de straatnamen in Paramaribo. De namen werden in zeven groepen onderverdeeld.
Namen ontleend aan:
1] leden van het Oranjehuis.
2] vorige gouverneurs.
3] voorname inwoners uit vroegere tijden en geschiedkundige gebeurtenissen.
4] verschillende godsdienstige sekten.
5] beroepen, bedrijven, enz.
6] de natuur.
7] levende personen.
Het zou te ver voeren om alle categorieën /straten aan bod te laten komen, dus daarom hieronder een paar voorbeelden (n.b. in de oude spelling).
Zwartenhovenbrugstraat.
Het Hof van Justitie werd voorheen genoemd het Zwarte Hof, doordien de leden in het zwart gekleed waren. Dit Hof 18 April 1689 opgericht, heette voormaals het Hof van Civiele Justitie. Deze benaming was in tegenstelling met het roode Hof, het Hof van Politie en Crimineele Justitie, ontbonden 12 Juli 1829, waarvan de rechters roode rokken droegen.
Het werd ontbonden en het Crimineele met het Civiele Hof vereenigd. Dit roode Hof hield zitting in het Stadhuis toenmaals op het einde van de Heerenstraat gelegen niet ver van ’t Hospitaal (een particulier huis toebehoord hebbende aan den heer Heijdoorn, waaronder de Wees-, Curateele-en onbeheerde boedelkamer gevestigd was). Nu is ’t de van Sypesteynschool. De brug die leidde over de straat die naar het gebouw voerde, waar dit zwarte Hof vergaderde, werd aldus Zwartenhovenbrug genoemd.
Combéstraat,
Is ontleend aan een plantage, nl. Combé, waarvan eigenaar was Nicolaas Combé, een der vele fransche réfugiés zich in Suriname vestigden. Hij was Comijs in dienste van de Societeijt.” In 1669 werd er eene instructie vastgesteld voor degene die gestelt is om de uijt en inkomende schepen te visiteeren” en daartoe de comijs Nicolaas Combé aangewezen.
In 1693 zie ik hem als kerkmeester der Hervormde kerk vermeld, tenminste in 1690 doet hij als zoodanig een voorstel aan den Hove, dat besluit dat van ieder van Suriname vertrekkende schipper met zijn schip of bark in plaats van aan de armen, aan hem (Combé) als Kerkmeester zal moeten worden betaald. De armenkas toch was goed voorzien. Ten onrechte noemt dus Teenstia Combé eene aloude Indiaansche naam en H. F. Rikken C. S. S. R. een negernaam, naar een ouden neger, die deze buitengronden bewoonde.
De Malibatrumstraat.
Deze laatste naam is ontleend aan den malibatrum. Deze plant heeft zijn oorsprong aan de kust van Malabar en werd naar Suriname overgebracht. In het Hollandsch wordt het blad, dat naar kruidnagelen riekt, Indiaansen blad genoemd. De vruchten, eirond als erwtjes, zijn zuur en geurig van smaak. Er werd in 1738 een plantage aldus genoemd Malibatrum door den eigenaar Jan Wreesman.”
N.B.
Een verklaring voor de naam Spanhoek (het voormalige Vaillantsplein) is in het boekje je niet te vinden. Het lijkt er op dat de verklaring die ik zelf gaf in mijn FB artikeltje van 10 maart.l. tot nu toe de enige
-Spanhoek was vroeger de plek waar wakamans (straatjongeren) en hoeren zich verzamelden. Een oud woordenboek omschrijft het zo: Spannen (spande, heeft gespand, zwanger maken). Zoals in een aangehaalde tekst: “Hij wenste op een gegeven moment dat hij zo was als dat soort jongens, dat niet diep doordacht over het leven en diens verantwoordelijkheden, dat hij in staat was een beetje gewetenloos te zijn. Hij zou Oema spannen en kijken wat dan zou gebeuren.”
Dat is dus de oplossing. Spanhoek is de plek waar vroeger seks werd bedreven en men zwanger kon worden.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
Amelia Earhart geland op Zanderij
Op de foto staat Amelia Earhart samen met Fred Noonan, haar navigator, vlak nadat ze op 3 juni 1937 waren geland op vliegveld Zanderij (nu Johan Adolf Pengel Airport). Amelia Earhart werd wereldberoemd toen zij in 1932 als eerste vrouwelijke piloot solo de Atlantisch Oceaan overvloog. In 1935 brak zijn nog een wereldrecord door als eerste persoon solo de Stille Oceaan over te vliegen.
In 1936 begon zij met een vlucht rond de wereld. Het is tijdens deze reis, dat zij vanuit Venezuela vertrok en aankwam in Paramaribo. Ze overnachtte in het Palace Hotel aan het Gouvernementsplein en de volgende ochtend vroeg vloog zij verder.
Helaas heeft ze haar reis rond de wereld nooit volbracht. Op 2 juli 1937 verdween haar vliegtuig tijdens een vlucht boven de Stille Oceaan van Nieuw-Guinea naar Howland Island. Tot op heden is niet bekend wat er is gebeurd.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
Een optimistische boodschap, afkomstig van de FB pagina van één van mijn meest recente volgers!
[fb_vid id=”photo_id”:”348192612417126″”][fb_vid id=”348192612417126″]
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
Oude straatnamen in Paramaribo deel 2.
Mijn artikeltje over het ontstaan van oude straatnamen in Paramaribo riep veel positieve reacties op. Daarom hierbij opnieuw een bijdrage hierover, gebaseerd op het boekje “Geschiedkundige aantekeningen over Paramaribo en Suriname”, van Fred. Oudschans Dentz (1911). Omdat het oude taalgebruik soms lastig was, heb ik een en ander in mijn eigen woorden, soms met een enkele toevoeging, naverteld.
Poelepantje
Wie vroeger vanuit het binnenland Paramaribo wilde bereiken, moest door de domineekreek waden. Om de kleding niet nat te maken, moest men hierbij zijn “paantje” (kledingstuk) uittrekken (pull).
Gravenstraat. (Vanaf 2003 Hendrick Arronstraat).
Deze straat, ook gedeeltelijk soldatenstraat genoemd, ontleende haar naam aan de vele begraafplaatsen die daaraan lagen.
Gemeenelandsweg.
Deze weg leidde naar de grond Boniface gelegen aan het pad van Wanica waar een instelling was voor oude, gebrekkige en gestrafte slaven.
Frimangron.
Onder de naam van Frimangron (grond der vrijheden), stond bekend het gedeelte tussen de Drambrandersgracht en tien Gemeenen Landsweg, dat door de Zwartenhovenbrugstraat en het Wanicapad begrensd werd. Vrije zwarten en kleurlingen hadden hier een eigen stukje grond. Het gebied is vooral bekend geworden omdat ex-soldaten van het korps de Zwarte Jagers zich hier vestigden.
Zwarte Jagers waren slaven die hun vrijheid verkregen door in de bossen jacht te maken op Marrons (gevluchte slaven).
Sivaplein
Dit plein ontleent zijn naam aan het Siva der Joden. Siva was een genootschap van Joodse “couleurlingen”. Het genootschap werd opgericht in 1759, met hulp van Portugese en Hoogduitse joden. De kleurling-joden van Siva verkregen na een aantal jaren een “Godshuis”, staande op het plein aan het einde van de Domineestraat, waar deze door de Zwartenhovenbrugstraat doorsneden werd. Dit plein kreeg de naam van Sivaplein. In 1800 is die kerk afgebroken.
Watermolenstraat.
In het oude fort Zeelandia was een watermolen om graan voor de bezetting te malen. En aan het einde van de Watermolenstraat en op het Molenpad hebben ongetwijfeld ook molens gestaan die hun naam aan dat pad en die straat hebben gegeven.
Klipsteenenstraat,
Klipsteen betekent eigenlijk koraalsteen, soms ook afgebroken rots, maar werd ook wel als scheldwoord gebruikt. De Klipsteenstraat bestond al in de tijd van Gouverneur Nepveu. Een bijzonderheid is dat Nepveu in deze straat het lijk aantrof van zilversmid Hansbach, een Duitser die als eerste de koffieplant in Suriname invoerde en plantte.
Pad van Wanica (nu Indira Gandhiweg).
Wanica is waarschijnlijk een oude Indiaanse naam voor rivier. Het Pad van Wanica werd in 1767 onder Crommelin opengekapt en het kanaal van die naam gegraven, omdat het bestuur de weg te land naar Para gemakkelijker wilde maken. Langs dit kanaal werden later stukjes land uitgegeven en bebouwd. De Engelsche Gouverneur Bonham liet in 1813 de rijweg van de landsgrond Boniface tot aan de weg van Kwatta, aanleggen.
Picornakreek en Picornabos (ook wel Picorno).
De grond in het zuidwestelijke gedeelte van de stad, aan het einde van de Gravenstraat, werd in 1725 door Gouverneur H. Temming aan de kleurling Burgerkapitein Ch. C. Picorna geschonken. Links aan de weg naar Kwatta gelegen, strekte dit bos zich uit van het Wanicapad tot ongeveer aan de “nieuwen rijweg” en van de Fiottebrug tot aan het Galgenveld. Op deze plaats werden de doodvonnissen aan slaven ten uitvoer gebracht. Dit was achter de Savana gelegen en had ongeveer de breedte vanaf de tegenwoordige Wanicakreek tot aan de weg langs de Steenbakkersgracht. Ongeveer ter hoogte van de plaats waar een kerk staat, was een klein roodgeschilderd huisje met een ingang naar de Steenbakkersgracht gekeerd, waarin de rechters bij de tenuitvoerlegging van de vonnissen plaats namen. Recht daartegenover stond de galg en ter weerszijden daarvan enkele lange staken, waarop de hoofden van de terechtgestelden, die vaak na de dood werden afgehakt werden gestoken. Later werden de doodvonnissen ten uitvoer gebracht op de plaats waar later de Oranjeschool kwam.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
Openluchtmuseum
[fb_vid id=”photo_id”:”345840902625967″”][fb_vid id=”345840902625967″]
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
De spoorbaan van mariënburg.
De oudste openbare spoorweg in Suriname was de Lawaspoorweg, later genoemd de Landsspoorweg, waarvan de aanleg in 1903 werd begonnen.
Maar echt het oudste spoorbaantje is dat van plantage Mariënburg.
Deze voormalige koffieplantage, werd in 1881 aangekocht door de Nederlandsche Handelsmaatschappij. Op het plantageterrein werd een moderne suikerfabriek gebouwd.
Een aantal aangrenzende plantages werd aangekocht om verzekerd te zijn van voldoende rietaanvoer. Ook de eigen plantage Mariënburg werd ingericht voor rietproductie. Voor het suikerriettransport werd van Voorburg tot Alkmaar een spoorlijn aangelegd en vanaf de fabriek bouwde men een zijlijn naar de Commewijnerivier. Hier was een steiger waar boten aan konden leggen die de producten rechtstreeks naar Europa konden vervoeren. Totaal bedroeg de lengte van de spoorlijn in die beginjaren 12 kilometer.Toen de Commewijnerivier ter plaatse te ondiep werd om grote schepen te laten aanleggen, werd de spoorlijn doorgetrokken naar Belwaarde aan de Surinamerivier. Hier konden de schepen voor Europa nog gemakkelijk aanleggen.
Geleidelijk vonden er steeds meer uitbreidingen plaats en rond 1950 bedroeg de totale lengte van het spoor wel zo’n 60 kilometer. Na de jaren vijftig raakte de fabriek in verval. Uiteindelijk stopte de suikerproductie geheel in 1985. Zo kwam een einde deze enige particuliere spoorlijn in Suriname.
Maar het meest bekend is de spoorlijn toch omdat ergens langs het tracé de lijken van 16 contractarbeiders zijn begraven, die doodgeschoten werden bij de opstand van 1902. De plek van die begraafplaats is nog steeds niet gevonden.
Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat nergens bewaard is gebleven waar die plek zich exact bevindt.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
Het verhaal van de Lalla Rookh.
Inleiding.
Het document, door mij toegevoegd aan bijgaande afbeelding van de Lalla Rookh, is waarschijnlijk het eerste handgeschreven bericht betreffende dit immigrantenschip. Hierin wordt de registratie, op 8 juni 1864 onder nr. 41023, bevestigd van het schip dat voor die tijd Radiant als naam voerde. Op grond van dergelijke documenten werden de scheepsregisters opgesteld door o.a. LLoyd’s Assurance. Voor mij was het een welkome aanvulling bij mijn speurtocht naar de geschiedenis van dit schip. Waarvan hieronder het verslag.
De start.
Op 26 februari 1873 vertrok het immigrantenschip de Lalla Rookh uit de haven van Calcutta naar Suriname, met aan boord 410 Hindostaanse contractarbeiders, mannen, vrouwen en kinderen. En het was op 4 juni van dat jaar, dat het schip voor anker ging bij het vuurschip aan de monding van de Surinamerivier. Elf Immigranten hadden de reis niet overleefd. Een twaalfde overleed kort na aankomst. De contractanten werden niet, zoals later, opgevangen in een koeliedepot, maar vanuit fort Nieuw Amsterdam direct verdeeld over diverse plantages. De reden hiervoor was dat de Lalla Rookh een te grote diepgang had om direct bij Paramaribo te kunnen aanmeren.
Verder was er over de Lalla Rookh niet zo heel veel bekend, noch over de voorgeschiedenis, noch wat betreft het verdere verloop. Ook afbeeldingen van het schip, geplaatst bij diverse artikelen, bleken betrekking te hebben op andere schepen met dezelfde naam. Fragmentarisch was er in artikelen, websites en boeken wel wat informatie te vinden, maar vaak bleken de gegevens onderling nogal te verschillen. Dit is niet onbegrijpelijk als men bedenkt dat er wel zo’n twintig schepen met die naam zijn geweest.
Het lijkt me niet zinvol al deze informatie kritisch langs te lopen. Ik heb me er meer op gericht om gebruikmakend van verschillende, deels nieuwe, bronnen tot een min of meer samenhangend verhaal over het immigrantenschip te komen.
De naam Lalla Rookh.
Lalla Rookh was de dochter van de Indische Mogol Aurangzeb, die leefde tussen 1618 en 1707, maar zij werd onsterfelijk als heldin van het naar haar vernoemde dichtwerk uit 1817 van de Ierse poëet en schrijver Thomas Moore (1780-1852). Het eerste schip met die naam liep al in 1823 van stapel.
Begin van de zoektocht.
Belangrijk in de eerste plaats was om vast te stellen welke van alle Lalla Rookh schepen, onderling verschillend in bouwjaar en tonnage, de “echte” Lalla Rookh was.
Een eerste aanknopingspunt was het Koloniaal Jaarverslag 1873. Hierin stond naast
de naam van het schip, ook de tonnage (1277) en de naam van de kapitein (R.H. Gilliat) vermeld. Met deze gegevens vond ik in de LLoyd’s Registers al snel het bouwjaar (1853) en de plaats van de werf (Boston). In het begin was Boston ook de thuishaven, later werd dit Calcutta. Ook veranderde het schip enkele malen van eigenaar. Ik vond zowel Engelse als Indiase namen (zie ook later).
Radiant / Lalla Rookh.
Lange tijd leek ik niet verder te komen, totdat ik opeens in één van de scans van Lloyd’s bij de naam Lalla Rookh een klein sterretje zag staan, wat me tot dat moment ontkomen was. Het bleek te verwijzen naar een wel zeer belangrijke voetnoot. Daarin stond namelijk dat het schip ook bekend was onder de “foreign name Radiant”. Eerst kwam ik hier niet verder mee, maar na meer malen deze naam ingetoetst te hebben in steeds wisselende combinaties, leverde dit toch resultaat op.
In een oud boek, The Sailing Ships of New England, 1607-1907, schrijver J.Robinson, vond ik bijgaande afbeelding van de Radiant.
Nog belangrijker bleek een artikel te zijn in The Boston Daily Atlas van 8 februari 1853. Hierin stond een uitgebreide beschrijving van het schip, de klipper Radiant.
Het bleek dat het schip in East-Boston gebouwd werd in opdracht van de eigenaren Baker en Merrill. In tegenstelling tot wat eerder werd aangenomen was de “toekomstige” Lalla Rookh geen ijzeren schip, maar had ze een romp van eikenhout met spanten van pijnboomhout. Het schip was 61 meter lang en 12 meter breed. Er waren ruime verblijven voor zowel bemanning als passagiers, deze laatste zeer luxueus uitgevoerd. Slotconclusie van het stuk was dat de Radiant één van de beste schepen was, die de ontwerper ooit had laten bouwen, met uitstekende zeileigenschappen.
Hoe de eerste jaren van de Radiant verliepen vond ik in het boek The American Clipper Ship, 1845-1920, schrijver G. Knoblock. Vertaald luidde de tekst:
“Radiant, 1853, 1318 ton, gebouwd voor Baker & Morrill te Boston. Maidentrip naar California in 134 dagen, tweede reis New York naar Australië in 1855. Vervoerde in 1861 graan van San Francisco naar Queenstown, Ierland, vandaar naar Londen en daarna naar Cardiff, Wales.
Vertrok in 1863 vanuit Londen naar Mauritius en toen naar Calcutta, India, uiteindelijke bestemming onbekend. Er wordt beweerd dat het schip in den vreemde is verkocht, zonder verandering van naam, met als thuishaven in 1863, Calcutta.”
Lalla Rookh.
In de Mercantile Navy List (het belangrijkste register naast Lloyd’s) vinden we voor het laatst de Radiant terug in 1864. Daarna staat hetzelfde schip in diverse registers alleen nog maar vermeld als Lalla Rookh met registratienummer 41023.
Als thuishaven werd in 1865 vermeld Calcutta en als eigenaar de Calcutta Ship Company. In de daaropvolgende jaren bleef de thuishaven dezelfde, maar verwisselde het schip diverse malen van eigenaar.
1865: Calcutta Ship Company.
1867: G.D. Galstann, Calcutta.
1868: Marcar Gegory, Calcutta.
1870: William S. Millard & William R. Willis, Calcutta.
1875: Pestonjee Eduljee Guzfar, Calcutta.
1876: Pestonjee Eduljee Guzfar, Calcutta.
1879: Mirza Mohamed Ally, Calcutta.
1880: Mirza Mohamed Ally, Calcutta.
Ten tijde van het immigrantentransport had de Lalla Rookh dus een Engelse eigenaar. Dit was ook een onderdeel van het immigratiecontract met Engeland.
Welke reizen de Lalla Rookh verder gemaakt heeft is moeilijk na te gaan. De belangrijkste bron hiervoor zijn de scheepvaartberichten in de krant. Deze vermeldden destijds als regel niet tonnage of registratienummer van het schip.
De naam van de kapitein werd echter meestal wel vermeld. Kapitein tijdens de overtocht met de contractanten was R.H. Gilliat. In combinatie met de naam Lalla Rookh vinden we hem nog tweemaal in de scheepstijdingen:
-In aanloop naar het ophalen van de Hindostaanse contractanten ging het schip eind 1872 via Mauritius naar Galle, hoofdstad van Ceylon.
-Na Paramaribo ging het schip via Demarara naar Trinidad en vandaar naar Porto Plato.
Hierna is bij scheepvaartberichten in diverse kranten niets meer te vinden over een Lalla Rookh met kapitein Gilliat.
In de scheepsregisters komt het schip nog tot 1881 voor. Maar scheepsregisters vertellen ons niets over de reizen die de schepen gemaakt hebben.
Enkele jaren later vinden we Gilliat als kapitein op een ander schip.
Het verdere lot van de Lalla Rookh zou gevolgd kunnen worden als bekend is welke kapiteins na Gilliat het bevel over het schip gevoerd hebben.
Of dit nog na te zoeken valt, is de vraag.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
De Zwarte jagers
Zwarte jagers waren zwarte slaven, die in dienst van het Gouvernement de strijd moesten aangaan met de Marrons in het binnenland van Suriname. Ze werden ook wel Redi Musus (roodhoeden) genoemd vanwege de kleur van hun hoofddeksels.
Maar de term Redi Musu kreeg in de volksmond ook al vlug een andere betekenis, nl. verrader of collaborateur. Dit is begrijpelijk als je bedenkt dat ze streden tegen hun eigen rasgenoten. Toch lag hun situatie wel wat genuanceerder. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, hadden ze zich niet vrijwillig opgegeven, zoals blijkt uit onderstaande ontstaansgeschiedenis.
We moeten hiervoor terug naar de jaren 1750-1760. Het was de tijd waarin gouverneur Mauricius tevergeefs probeerde de strijd te winnen van de weggelopen slaven, de Marrons.
In het Tempatigebied brak een grote opstand uit die militair niet te bedwingen leek. Mauricius veranderde van opzet en probeerde vrede te sluiten. Hiertoe zond hij de slaven Coffy en Charleston uit om met één van de belangrijkste Marrongroepen, de Okanisi, vredesonderhandelingen te voeren.
Dit had succes. Na een belofte van de Okanisi om in het droge seizoen van 1759 geen plantages meer aan te vallen, volgde in verder onderhandeling een meer duurzaam vredescontract. Als dank voor hun rol in de onderhandelingen kregen Coffy en Charleston hun vrijheid en tevens een eigen stukje grond. Hiermee was een nieuwe ontwikkeling ingezet. Als beloning voor het strijden als soldaat tegen de Marrons kon men voortaan een eigen stukje grond krijgen. De wijk Frimangron werd door Mauricius’ opvolger, Nepveu, hiervoor ingericht.
Na de vredestraktaten van de jaren zestig, laaiden in de jaren zeventig de Marronoorlogen toch weer op. Gezien eerdere ervaringen met ex-slaven als militairen werd gepoogd hierin meer continuïteit te brengen.
In eerste instantie werd in 1770 een legertje van vrijwilligers opgestart, dat open stond voor “Vrije Mulatten en Neegers”.
De animo hiervoor was echter niet groot en de behaalde militaire resultaten gering.
De teleurstellende resultaten leidden ertoe dat er in 1772 het korps van de Zwarte Jagers werd opgericht, een legermacht bestaande uit door het Gouvernement bij plantagehouders opgekochte slaven, die na afloop van hun dienst de vrijheid zouden krijgen. Ook werden ze daarna eigenaar van een stukje grond. Het korps was dus beslist geen leger waarbij slaven zichzelf aangemeld hadden. Ze werden door de plantage-eigenaar verkocht en waren verplicht dienst te nemen!
Hun taak was vooral om te strijden tegen de Boni-Marrons waarmee geen vredesverdrag was gesloten. Niet alle Redimusus legden zich neer bij hun gedwongen strijd in blanke dienst. Toen elders in het Caraïbisch gebied grote slavenopstanden ontstonden, kwamen ook veel Zwarte Jagers in verzet.
Karwan Fatah-Black beschrijft dit in zijn boek Eigendomsstrijd als het volgt:
“De opstand begon op de posten Oranfebo, Imotapie en Boven-Commewijne waar twee officieren, een sergeant en de (enige) drie witte mensen op een plantage werden vermoord. Bij de eerste dertig militairen die in opstand kwamen, sloten zich nog een dertigtal plantageslaven aan. Bij een andere post, Armina, sloten twintig man zich aan en vermoordden alle witte officieren en een chirurgijn, waarna ook de manschappen bij post Mapane zich bij de opstand aansloten.
Uiteindelijk sloten ze zich aan bij de Okanisi en vestigden zich in een eigen clan met de naam Lebimusu, een verbastering van Redi Musu, de rode mutsen die ze hadden gedragen. Het liep uiteindelijk niet goed met deze opstandelingen af. De groep werd door de andere Okanisi gewantrouwd en als minderwaardig beschouwd. Een aantal van hen werd in hekserijprocessen levend verbrand, anderen werden als goedkoop werkvolk door de Okanisi uitgebuit, terwijl weer anderen een marginaal bestaan leidden en berucht waren als struikrovers die de Okanisi in het gebied beroofden”
Het korps der Zwarte Jagers nam steeds meer in betekenis af, onderging enkele naamswijzigingen en werd uiteindelijk in 1862 opgeheven.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg
[ad_1]
DE PONTEN VAN PARAMARIBO.
IN 1981 werd de Pontewerfstraat in Paramaribo officieel herdoopt in Anton de Komstraat. Een terechte erkenning van de man die voor het eerst de slavernijgeschiedenis van Suriname beschreef vanuit het land zelf en bovendien iemand was met hart voor de noden van de Hindostaanse en Javaanse contractarbeiders.
Met het verdwijnen van de naam Pontewerfstraat ging wel de verwijzing naar een authentiek stukje Surinaamse geschiedenis verloren. Het waren de ponten die een belangrijke rol speelden in het handelsverkeer van de kolonie. Men moet hierbij niet denken aan de traditionele ponten zoals we die in Nederland kennen: boten die een geregelde passagiersdienst onderhouden tussen twee vaste aanlegplaatsen.
Hoewel in Suriname de naam pont gebruikt werd voor meerdere boten, bedoelde men er toch vooral de boten mee die al sedert veel eeuwen plantageprodukten, o.a. suiker, koffie en cacao naar Paramaribo vervoerden, om daar overgeladen te worden in zeeschepen.
Er bevonden zich op verschillende locaties pontenwerven bedoeld voor bouw en onderhoud van de ponten. Op een oude kaart van Paramaribo (1823) staat de aanduiding ‘pontenwerven’ bij een stuk grond aan de Surinamerivier tussen de Drambrandersgracht en de Pontewerfstraat, dus aan het einde van de Saramaccastraat.
Hoe de eerst ponten eruit zagen leert ons een beschrijving uit het einde van de achttiende eeuw (Hartsinck, 1781).
“Men noemd Pontvoerders, die aldaar de Producten of Voortbrengselen der Plantagiën van derwaards naar Paramaribo in de Schepen aanvoeren in Ponten, zynde lompe Vaartuigen met een Strô Dak, die van verre zich vertoonen als Strôhuizen, en zeer langzaam voort gaan. ‘Er zyn Ponten daar men honderd Oxhoofden Suiker in laden kan, doch meest zyn ze wat kleiner van caliber. De gemelde Pontvoerders zyn aangesteld en beëedigd, ook is ‘er een Reglement of Instructie voor dezelven gemaakt.”
Ook is er nog de volgende beschrijving uit het boek Suriname in Tafereelen en Schetsen (J.Nagel, 1840). Tussen de regels door leest men hoe het ook mogelijk was dat men de boten, met alleen roeikracht, gemakkelijk tegen de stroom in, de rivier op kon laten varen.
“Van eb en vloed, het voorrecht der natuur, maken zwaarbeladen vaartuigen, ponten genaamd, en niet ongelijk aan drijvende rieten hutten, gebruik om de suiker en andere voortbrengselen der plantagiën naar de stad te voeren. Deze ponten zijn slechts schaars bemand. Twee neegerslaven brengen in zes dagen tijds dertig vaten suiker, ieder van ruim duizend ponden gewicht, de gansche rivier af.”
Op de plantages zelf had men kleinere ponten voor het interne transport. Deze maakten gebruik van de waterwegen (vaartrenzen) die ook dienden ter regulering van de waterhuishouding.
Rond 1900 werd de behoefte aan de traditionele ponten minder. De plantages namen in aantal af (vooral plantages die ver van Paramaribo af lagen), er kwamen langzamerhand andere wegen voor vervoer beschikbaar en door samenvoegen van verschillende plantages ontstonden eigen vervoersystemen. Zo regelde bijvoorbeeld Mariënburg al voor 1900 zelf al het gehele transport vanaf de productiegronden, via de fabriek tot aan de zeeschepen.
Logischerwijs werd dit ook het einde van de pontenwerven. Wanneer de pontenwerf in Paramaribo precies de activiteiten heeft gestaakt is niet helemaal duidelijk. Er is op het terrein met die naam nog enige tijd een houtmarkt geweest en later is er een abattoir verschenen.
Voor het laatst vond ik iets over ponten in Het Nieuws: Algemeen Dagblad van 2 october 1954. In dat jaar vond de liquidatie plaats van houtfabriek De Nieuwe Onderneming, die zes jaar lang op Jagtlust was gevestigd.
In een advertentie werden naast veel verschillende goederen ook aangeboden
“Houten ponten en een ijzeren pont”.
[ad_2]
Plantage Jaglust
Auteur: Jacob van der Burg