Kappler en de Chinezen

Kappler en de Chinezen

← Terug

[ad_1]

  Auteur: Nico Eigenhuis
Kappler en de Chinezen
In 1858 zou August Kappler voor Albina een groep van ruim 30 Macau- Chinezen beschikbaar krijgen. Ze waren voor hem een vierde keuze, nadat de aanvoer van Duitse kolonisten stagneerde en hij ook geen Nederlandse kolonisten en Javaanse contractanten mocht aantrekken. Over het functioneren van de Chinezen was hij positief.
In 1669 sloot de Duitse staat Hanau een verdrag met de WIC, waarbij er een groot gebied tussen de Orinoco en de Amazone als leen van de WIC in bezit zou worden genomen. Vanaf het begin af aan leed het project aan een gebrek aan geld en kolonisten. Ook een poging nadien in 1733 via predikant Altenwied Montanus met Paltzer boeren uit Duitsland bleek geen succes. Medio 19e eeuw zouden twee voormalig militairen zich wederom hard maken voor de komst van Duitse kolonisten, te weten Wois en Kappler.
Carl August “Frelherr” Von Wois (1810-1897) was een Pools edelman die page was aan het hof van koning Friedrich Willem III van Pruisen. In 1835 was hij onder de naam C.A. Wois actief als planter, waar hij plantage Hamburg aan de Saramaccarivier kocht. Na het echec van de boerenkolonisatie aldaar in 1845 bij Groningen kwam hij met het voorstel om Duitse kolonisten aan te trekken.
Het idee van Wois werd gezien als motie van wantrouwen jegens de kwaliteiten van de Boeroes en een bezoekende commissie zou zich nadien in 1853 negatief uitlaten over de mogelijkheid Europese kolonisten naar Suriname te sturen. Ook krijgt Wois in 1857 geen toestemming om te Saramacca Macau-Chinezen in te zetten.
De uit Duitsland afkomstige Kappler (1815-1887) was van 1836 tot en met 1841 militair in Suriname. Hij stichtte in 1846 een concessie aan de Marowijnerivier, die hij Albina noemde naar zijn verloofde Albina Liezenmaier. Hij werd er in 1849 onbezoldigd gouvernementsambtenaar en een paar jaar later begon hij er een houthandel. Zijn houthakkers haalde hij in 1853 uit Württemberg, vanwaar een tweetal groepen van totaal zo’n 40 Duitsers zouden komen.
Op verzoek van de Nederlandse regering ontwierp Kappler in 1857 een plan om met 100 Nederlandse kolonisten de cacaoteelt rond Marowijne ter hand te nemen en daarbij ook Javanen in te zetten. Dit kwam nimmer goed van de grond. Het was voor Kappler aanleiding om in 1858 een aantal Macau-Chinezen aan te trekken, die voor de helft op zijn naam kwamen, en voor de andere helft op naam van Albina.
In zijn in 1875 verschenen boek Over kolonisatie met Europeanen in Suriname zou Kappler zich lovend uitspreken over het werk van de Chinese contractanten te Albina.

  Auteur: Nico Eigenhuis

[ad_2]